Einde inhoudsopgave
Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 [Nederlandse Antillen]
Artikel 5 [Opbrengst van roerend kapitaal]
Geldend
Geldend vanaf 01-03-2004
- Redactionele toelichting
De tekst van dit artikel, zoals deze luidde op 01-01-2006 is overgenomen uit Vakstudie Belastingen van de Koninkrijksdelen buiten Europa.
- Bronpublicatie:
29-12-2003, Publicatieblad Nederlandse Antillen 2004, 6 (uitgifte: 01-03-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-03-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-12-2003, Publicatieblad Nederlandse Antillen 2004, 6 (uitgifte: 01-03-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Belastingen overzeese Koninkrijksdelen / Algemeen
1.
Als opbrengst van roerend kapitaal worden beschouwd de vruchten van kapitaal, dat niet in onroerende zaken of de rechten waaraan deze zijn onderworpen of in een eigen bedrijf of beroep is belegd, zoals:
rente van inschrijvingen op de grootboeken der Nederlandse of andere schuld, dividenden en rente van aandeelbewijzen, obligatiën of andere effecten;
uitkeringen op geldschieting en commandite;
rente van andere schuldvorderingen, uit welken hoofde ook, onverschillig of van de schuld een bewijs is afgegeven en of de betaling door hypotheek of op andere wijze is verzekerd;
rente, begrepen in de aflossing van schuldvorderingen;
altijddurende rente;
liquidatieuitkeringen van vennootschappen, welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, voorzover zij het gestorte kapitaal te boven gaan.
2.
Aandeelbewijzen en obligatiën, die aan aandeelhouders anders dan tegen storting van de volle nominale waarde worden uitgereikt, worden als dividenden beschouwd tot het bedrag, ten aanzien waarvan niet blijkt, dat storting heeft plaats gevonden of zal plaats vinden. Bijschrijving op aandeelbewijzen wordt met uitreiking van zodanige bewijzen gelijkgesteld.
3.
Gehele of gedeeltelijke teruggave van hetgeen op aandelen is gestort wordt als dividenduitkering aangemerkt, indien en voorzover deze teruggave kan geschieden uit de zuivere winst, tenzij tevoren het maatschappelijk kapitaal van het lichaam dat de teruggave doet, door wijziging in de akte van oprichting, dienovereenkomstig is verminderd.
4.
Het voordeel uit aandelen in, lidmaatschapsrechten van en belangen bij een niet in de Nederlandse Antillen gevestigd lichaam waarvan de bezittingen volgens de geconsolideerde balans grotendeels bestaan uit kredietverstrekkingen en beleggingen of daarmee overeenkomende werkzaamheden, wordt jaarlijks gesteld op vier percent van de waarde welke bij het begin van het kalenderjaar in het economische verkeer aan de aandelen, lidmaatschapsrechten en belangen kan worden toegekend.
5.
Ingeval het aandeelhouderschap, lidmaatschap of belang niet gedurende het gehele kalenderjaar heeft bestaan, wordt het percentage, bedoeld in het vierde lid, naar tijdsgelang berekend waarbij gedeelten van kalendermaanden worden verwaarloosd. Ingeval het lichaam eerst na het begin van het kalenderjaar is opgericht, treedt voor de toepassing van het vierde lid de datum van oprichting in de plaats van het begin van het kalenderjaar.
6.
Het vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het voordeel uit schuldvorderingen op en winstbewijzen en andere rechten in een lichaam als bedoeld in het eerste lid.
7.
Voor de toepassing van het vierde lid worden, indien tot de onmiddellijke of middellijke bezittingen van het lichaam aandelen in, lidmaatschapsrechten van of belangen bij een ander lichaam behoren, de bezittingen van dat andere lichaam geacht te bestaan uit beleggingen indien geen geconsolideerde balans wordt overgelegd of anderszins blijkt op welke wijze de bezittingen van dat andere lichaam zijn samengesteld.
8.
Indien met betrekking tot een vennootschap artikel 3, vierde en vijfde lid, van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 toepassing vindt, wordt voor de toepassing van deze landsverordening de vennootschap niet geacht te zijn ontbonden en het op aandelen gestorte kapitaal wordt daarbij niet geacht te zijn gewijzigd.
9.
Het bepaalde in het vierde lid vindt geen toepassing op het voordeel uit aandelen in kredietinstellingen, hypotheekbanken en verzekeringsmaatschappijen welke officieel zijn genoteerd op bij ministeriële beschikking met algemene werking aan te wijzen effectenbeurzen, alsmede op het voordeel uit aandelen in vennootschappen waarvan de feitelijke werkzaamheden aanmerkelijk verschillen van beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden.