HR, 29-05-2012, nr. 10/05155 B
ECLI:NL:HR:2012:BW6668
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-05-2012
- Zaaknummer
10/05155 B
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BW6668
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW6668, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑05‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW6668
ECLI:NL:HR:2012:BW6668, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑05‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW6668
- Vindplaatsen
Conclusie 29‑05‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 10/05155 B
Mr. Vellinga
Zitting: 13 maart 2012
Conclusie inzake:
[Klaagster]
1.
Bij beschikking van 20 juli 2010 heeft de rechtbank te Amsterdam het klaagschrift van klaagster tegen de inbeslagneming van diverse goederen waaronder een geldbedrag en een ring ongegrond verklaard.
2.
Namens klaagster heeft mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel houdt in dat de Rechtbank haar oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd.
4.
De Rechtbank heeft de ongegrondverklaring van het klaagschrift als volgt gemotiveerd:
"Uit de stukken en de behandeling in raadkamer blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de inbeslaggenomen goederen zal verbeurd verklaren. De officier van justitie heeft in raadkamer verklaard dat klaagster wordt verdacht van witwassen en wapen- en cocaïne bezit en hier ook voor wordt vervolgd. Gelet op de aangetroffen verdovende middelen, bestaat het vermoeden dat het geldbedrag middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig is. Dit vermoeden wordt daarnaast gestaafd door de verklaring van klaagster dat zij werd onderhouden door haar verloofde. Klaagster heeft hiermee geen valide verklaringen gegeven voor de herkomst van het geld. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich tegen opheffing van het beslag verzet. Het beslag dient dan ook ongegrond te worden verklaard."
5.
In de toelichting op het middel wordt in de eerste plaats geklaagd dat de Rechtbank haar oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het onder klaagster inbeslaggenomen geld verbeurd zal verklaren, onvoldoende heeft gemotiveerd. Daartoe wordt erop gewezen dat het aantreffen van verdovende middelen in een woning, zoals in casu, niet zonder meer de conclusie wettigt dat het in die woning aangetroffen geld van misdrijf afkomstig is. Voorts, aldus de toelichting op et middel, vormt de verklaring van klaagster dat zij werd onderhouden door haar verloofde juist wel een valide verklaring voor de herkomst van het geld.
6.
Dusdoende wordt er echter aan voorbijgegaan dat klaagster, zoals de Rechtbank aan haar oordeel ten grondslag legt, wordt verdacht van witwassen en wapen- en cocaïnebezit en hier ook voor wordt vervolgd. Gelet op die verdenking heet de Rechtbank immers kunnen oordelen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat het onder klaagster aangetroffen geld, ook al zou klaagster door haar verloofde worden onderhouden, middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig is en als zodanig vatbaar is voor verbeurdverklaring (art. 33a lid 1, onder a en b Sr).
7.
Voorts wordt in de toelichting op het middel geklaagd dat de Rechtbank er in haar motivering van de ongegrondverklaring van het klaagschrift geheel aan is voorbijgegaan dat het klaagschrift is gericht tegen de inbeslagneming van alle op een aan het klaagschrift gehechte lijst vermelde, onder klaagster inbeslaggenomen voorwerpen en niet alleen tegen de inbeslagneming van het bij klaagster aangetroffen geld.
8.
De Rechtbank volstaat ten aanzien van andere onder klaagster inbeslaggenomen voorwerpen dan het geld met de overweging dat het, gelet op de tegen klaagster gerezen verdenking, niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de inbeslaggenomen goederen zal verbeurdverklaren. In aanmerking genomen dat zich onder de inbeslaggenomen voorwerpen zaken bevinden waarvan niet zonder meer duidelijk is op welke grond deze zouden kunnen worden verbeurdverklaard, zoals foto's, een autosleutel van Volvo, een plastic lader, een elftal telefoons van het merk Nokia en Samsung, een laptop en een horloge, heeft de Rechtbank haar oordeel te dier zake onvoldoende gemotiveerd.
9.
Het middel slaagt.
10.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
11.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 29‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag, art. 94 Sv. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN BL2823 m.b.t. summiere karakter van het onderzoek in raadkamer n.a.v. klaagschrift ex art. 552a Sv en de in deze aan te leggen maatstaf. Het oordeel van de Rb dat het inbeslaggenomen geldbedrag middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig is en het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, dit geldbedrag zal verbeurd verklaren, is gelet op het summiere karakter van het onderzoek in raadkamer niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Wat betreft de overige inbeslaggenomen goederen waarvan de teruggave is verzocht, is het oordeel van de Rb dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, die goederen zal verbeurd verklaren, mede gelet op hetgeen door de raadsman en de ovj in raadkamer is aangevoerd, zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
Partij(en)
29 mei 2012
Strafkamer
nr. S 10/05155 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 20 juli 2010, nummer RK 10/2036, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Als gevolg van een administratieve vergissing is de raadsman niet op de hoogte gesteld van de betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 447, derde lid, Sv. Als gevolg daarvan is de klaagster bij beschikking van 15 maart 2011 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. De Hoge Raad zal deze beschikking intrekken.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel klaagt over de motivering van de ongegrondverklaring van het klaagschrift door de Rechtbank.
3.2.
De klaagster heeft op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift ingediend, strekkende tot teruggave van de onder haar inbeslaggenomen goederen, te weten de goederen zoals opgesomd op de beslaglijst en een ring, met uitzondering van het wapen, de munitie en de verdovende middelen. De Rechtbank heeft dit klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen:
"Uit de stukken en de behandeling in raadkamer blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de inbeslaggenomen goederen zal verbeurd verklaren. De officier van justitie heeft in raadkamer verklaard dat klaagster wordt verdacht van witwassen en wapen- en cocaïne bezit en hier ook voor wordt vervolgd. Gelet op de aangetroffen verdovende middelen, bestaat het vermoeden dat het geldbedrag middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig is. Dit vermoeden wordt daarnaast gestaafd door de verklaring van klaagster dat zij werd onderhouden door haar verloofde. Klaagster heeft hiermee geen valide verklaring gegeven voor de herkomst van het geld. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich tegen opheffing van het beslag verzet. Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard."
3.3.
In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat onder de klaagster op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd op de goederen waarvan in het klaagschrift de teruggave wordt verzocht.
3.4.
Het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv draagt een summier karakter. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen.
(Vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.2 en 2.9).
3.5.
Gelet op het summiere karakter van het onderzoek in raadkamer, is het oordeel van de Rechtbank dat het inbeslaggenomen geldbedrag middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig is en het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, dit geldbedrag zal verbeurd verklaren, niet onbegrijpelijk en is het toereikend gemotiveerd. Voor zover het middel daarover klaagt is het tevergeefs voorgesteld.
3.6.
Wat betreft de overige inbeslaggenomen goederen waarvan de klaagster de teruggave heeft verzocht, is - mede gelet op hetgeen door de raadsman en de Officier van Justitie in raadkamer is aangevoerd - het oordeel van de Rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, die goederen zal verbeurd verklaren, zonder nadere motivering niet begrijpelijk. Het middel klaagt daarover in zoverre terecht.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
trekt in zijn voormelde beschikking van 15 maart 2011;
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2012.