Zie ook rechtsoverweging 13 van de uitspraak van deze rechtbank van 5 juli 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2890.
Rb. Midden-Nederland, 29-07-2022, nr. UTR 21/1334, UTR 21/1335, UTR 21/1336, UTR 21/1337, UTR 21/1338,
ECLI:NL:RBMNE:2022:4039
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
29-07-2022
- Zaaknummer
UTR 21/1334, UTR 21/1335, UTR 21/1336, UTR 21/1337, UTR 21/1338,
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2022:4039, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 29‑07‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2024:245, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 29‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Beroep ongegrond wel IMSV en PKV
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/1334, UTR 21/1335, UTR 21/1336, UTR 21/1337, UTR 21/1338,
UTR 21/1341
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2022 in de zaak tussen
[eiser]., uit [woonplaats 1], eiser
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, de heffingsambtenaar
(gemachtigde: R. Janmaat en R. Reijers).
Inleiding
1.1
Eiser heeft op 29 februari 2020 een aanslag ontvangen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) waarin de waarde van de volgende onroerende zaken voor het belastingjaar 2020 naar de waardepeildatum 1 januari 2019 als volgt zijn vastgesteld:
- -
UTR 21/1334: [adres 1] [woonplaats 2], € 239.000,-;
- -
UTR 21/1335: [adres 2] [woonplaats 1], € 22.000,-;
- -
UTR 21/1336: [adres 3] [woonplaats 1], € 22.000,-;
- -
UTR 21/1337: [adres 4] [woonplaats 1], € 419.000,-;
- -
UTR 21/1338: [adres 5] [woonplaats 2], € 144.000,-; en
- -
UTR 21/1341: [adres 6] [woonplaats 3], € 175.000,-
Verweerder heeft bij deze aanslag aan eiser als eigenaar van deze onroerende zaken ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waardes als heffingsmaatstaf zijn gehanteerd.
1.2
In de uitspraak op bezwaar van 9 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift overgelegd.
1.4
De zaak is behandeld op de zitting van 9 mei 2022 door middel van een Teams-beeldverbinding. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Algemeen
2. Eiser heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere, ook algemeen geformuleerde, brieven ter aanvulling daarop ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres uitgelegd welke specifieke gronden in deze zaak aan de orde zijn. De rechtbank zal de beroepen beoordelen aan de hand van de op de zitting ingenomen standpunten. Gebleken is namelijk dat verweerder op de zitting adequaat op de standpunten van eiseres heeft kunnen reageren en ook de rechtbank was voldoende in staat om de zaak te beoordelen.
Feiten
3. De objecten zijn vier woningen en twee garageboxen ([adres 2] en [adres 3]). De WOZ-waarde van de objecten is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die objecten meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende kandidaat voor die objecten zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de objecten wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van objecten die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de objecten. De vergelijkingsobjecten hoeven dus niet identiek te zijn. Wel moet verweerder inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
4. Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Ter onderbouwing heeft hij voor de objecten een taxatiematrix overgelegd. Bij de beoordeling of verweerder de waarde niet te hoog heeft vastgesteld, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heet aangevoerd meewegen.
UTR 21/1335 [adres 2] en UTR 21/1336 [adres 3]
5. Het beroep richt zich tegen de gehele uitspraak op bezwaar. Eiser heeft in zijn beroepschrift geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende objecten. Uit de uitspraak op bezwaar blijkt echter dat de waarde van deze twee objecten niet langer in geschil is. Op de zitting heeft eiser dit desgevraagd bevestigd. Het beroep tegen deze waardes is dus ongegrond.
UTR 21/1337: [adres 4] en UTR 21/138: [adres 5]
6. Op de zitting heeft eiser het beroep voor zover zich dat richt tegen de waarde van de woningen aan de [adres 4] en [adres 5] ingetrokken.
Inhoudelijke beoordeling overige panden
UTR 21/1334: [adres 1]
7. Op de zitting heeft eiser aangevoerd dat verweerder de onderliggende verkopen van het indexeringscijfer niet inzichtelijk heeft gemaakt. Volgens eiser is het niet duidelijk hoe verweerder komt aan het indexeringscijfer.
8. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat er is geïndexeerd met 15,7 %. Dit percentage is gebaseerd op de permanente marktanalyse van het type woningen zoals die van eiser. Dit percentage heeft eiser verder niet betwist. Wel heeft hij op zitting gevraagd naar de verkoopcijfers die ten grondslag liggen aan het indexeringspercentage. Dat eiser pas tijdens de zitting in beroep aangeeft dat hij de onderliggende onderbouwing van de permanente marktanalyse wil hebben, vindt de rechtbank te laat. Van een belanghebbende wordt verwacht dat hij beroepsgronden tijdig aanvoert. De rechtbank heeft het verweerschrift met de taxatiematrix op 14 oktober 2021 aan eiser doorgestuurd. In de gehele procedure is uitgegaan van een eigen verkoopcijfer van € 210.000,- (gekocht op 15 februari 2018 door eiser) en een WOZ-waarde van € 239.000,-. Hieruit volgt dat eiser wist of had kunnen weten dat het eigen verkoopcijfer geïndexeerd is naar de waardepeildatum. Niet valt in te zien waarom eiser deze beroepsgrond niet eerder kon aanvoeren. De rechtbank laat deze beroepsgrond dan ook buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde. Daaraan ligt ten grondslag dat van de heffingsambtenaar niet verwacht kan worden dat hij deze omvangrijke gegevens tijdens de zitting gemakkelijk kan raadplegen, opvragen en/of overleggen.1.
UTR 21/1341: [adres 6]
9. Eiser voert aan dat de staat van onderhoud van de woning verkeerd is gewaardeerd. Volgens eiser is de woning in een ‘voldoende’ staat in plaats van ‘goed’. Verweerder heeft toegelicht dat de woning in 2012 is gerenoveerd en in 2017 verkocht. Verweerder heeft de staat van onderhoud beoordeeld aan de hand van de foto’s op Funda. Eiser heeft hier inhoudelijk niets tegen aangevoerd, behalve dat verweerder de foto’s van Funda had moeten overleggen. Hij wijst hierbij naar het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 7 december 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:11217). In tegenstelling tot het arrest van het Hof gaat het nu om foto’s van Funda die openbaar toegankelijk zijn en niet om informatie uit het iWOZ-systeem. Dit betekent dat eiser zelf ook de verkoopinformatie had kunnen raadplegen op Funda. Daarnaast heeft de taxateur van de heffingsambtenaar naar het oordeel van de rechtbank geloofwaardig verklaard dat hij aan de hand van de foto’s heeft kunnen beoordelen dat de woning een goede onderhoudstoestand heeft. Het zonder motivering betwisten van de staat van onderhoud door eiser is onvoldoende om te twijfelen aan het standpunt van de taxateur. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de objecten niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond.
Immateriële schadevergoeding
11. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
12. De rechtbank beoordeelt het verzoek aan de hand van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016.2.De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep en mag behoudens bijzondere omstandigheden niet worden verlengd. Voor de hoogte van de schadevergoeding is het uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
13. Verweerder heeft verzocht om verlenging van de redelijke termijn in verband met corona. De rechtbank ziet in geen aanleiding om de redelijke termijn te verlengen. De uitbraak van het coronavirus in 2020 mag niet in algemene zin worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die een verlenging rechtvaardigt van de termijn. De uitbraak van het coronavirus vormt alleen een bijzondere omstandigheid als partijen waren uitgenodigd voor een onderzoek ter zitting in de periode waarin de gerechtsgebouwen in verband met de uitbraak van dit virus waren gesloten en het onderzoek ter zitting daarom opnieuw moest worden gepland.3.Het beroep is op 19 maart 2021 bij de rechtbank binnengekomen en op dat moment was de sluiting van de rechtbank voorbij. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de redelijke termijn te verlengen. Eiser heeft nog aangevoerd dat de redelijke termijn juist verkort moet worden naar één jaar, omdat de coronapandemie een stimulans heeft gegeven aan de digitalisering van de rechtspraak, maar daar ziet de rechtbank gelet op het eerder genoemde overzichtsarrest ook geen aanleiding voor.
14. In deze zaak komt de rechtbank tegemoet aan het verzoek van eiser om vergoeding van immateriële schade. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift op 26 februari 2020 en deze uitspraak is een periode van twee jaar en ruim 5 maanden verstreken, zodat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met drie maanden. Eiseres heeft daarmee recht op een vergoeding van immateriële schade van € 500,-. De bezwaarfase is geëindigd met de uitspraak op bezwaar op 9 februari 2021. De bezwaarfase heeft daarmee ruim 12 maanden geduurd. Dit is langer dan de termijn van 6 maanden die geldt voor verweerder. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf het moment van ontvangst van het beroepschrift op 19 maart 2021 tot de uitspraakdatum, 16 maanden geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn is daarom volledig aan verweerder toe te rekenen. Verweerder moet het bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding dan ook aan eiseres betalen.
Proceskosten en griffierecht
15. Omdat de rechtbank de verzochte schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn toekent, is er ook aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken en het griffierecht aan eiseres te laten vergoeden. De vergoeding bedraagt in totaal €759,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen, met een wegingsfactor van 0,5. Daarbij is de rechtbank gelet op arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, in afwijking van het Besluit proceskosten bestuursrecht uitgegaan van een waarde per punt van € 759,- in beroep.4.Een wegingsfactor van 0,5 is toegepast, omdat het beroep alleen leidt tot toekenning van vergoeding voor immateriële schade en voor het overige ongegrond is. Toegekend wordt dus € 759,-.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep ongegrond;
- -
veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 500,-;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van I. Zallali, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2022.
griffier | rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑07‑2022
Zie het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
Zie het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.
Zie het arrest van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752