Hof Arnhem-Leeuwarden, 07-12-2021, nr. 20/01129
ECLI:NL:GHARL:2021:11217
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
07-12-2021
- Zaaknummer
20/01129
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:11217, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 07‑12‑2021; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2020:5311, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Belastingblad 2022/47 met annotatie van J.G.E. Gieskes
Uitspraak 07‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling woning.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 20/01129
uitspraakdatum: 7 december 2021
Uitspraak van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 oktober 2020, nummer UTR 19/2372, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 28 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2019 vastgesteld op € 283.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 278.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning betreft een in 1996 gebouwde tussenwoning met een gebruikersoppervlakte van 108 m², een kaveloppervlakte van 130 m², met een voldoende staat van bouwkundige kwaliteit en staat van onderhoud.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de taxatiematrix gedateerd op 13 september 2019, opgesteld door taxateur [naam3] .
2.3.
De matrix vermeldt onder andere de hiernavolgende informatie:
Taxatiematrix: [adres1] 28 [woonplaats]
[adres1] 28 | [adres1] 23 | [adres1] 57 | [adres2] 48 | |
Soort object | Tussenwoning | Tussenwoning | Tussenwoning | Hoekwoning |
Uitstraling | normaal | normaal | normaal | normaal |
Gebruiksopp | 108 m² | 108 m² | 108 m² | 123 m² |
Bouwjaar | 1996 | 1996 | 1996 | 1999 |
Bouwk.kwaliteit | voldoende | voldoende | voldoende | voldoende |
Staat onderhoud | voldoende | voldoende | voldoende | voldoende |
Kaveloppervlak | 130 m² | 130 m² | 130 m² | 153 m² |
Vastg. waarde | € 283.000 | |||
Koopsom | € 295.000 | € 292.000 | € 318.000 | |
Gecorr. koopsom | € 298.000 | € 306.000 | € 332.000 | |
Won.Waarde p/m² | € 2.134 | € 2.273 | € 2.347 | € 2.093 |
3. Geschil
3.1.
In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2018 (hierna belastingjaar 2019).
3.2.
Ter zitting heeft gemachtigde van belanghebbende uitdrukkelijk zijn in het hogerberoepschrift ingenomen formele standpunten laten varen. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de staat waarin de referentieobjecten: [adres1] 23 en 57 zich bevinden. Beide referentieobjecten zijn volgens hem voor de verkoop volledig gerenoveerd. Belanghebbende bepleit voor het belastingjaar 2019 een waarde van € 259.000.
3.3.
De heffingsambtenaar bepleit dat de vastgestelde waarde van € 283.000 voor het belastingjaar 2019 niet te hoog is. Hij is van mening dat de referentieobjecten ten aanzien van de objectkenmerken goed vergelijkbaar zijn met het onderhavige object en verwijst daarbij naar de taxatiematrix die tot de stukken van het geding behoort. De heffingsambtenaar bestrijdt de stelling dat er ten aanzien van de referentieobjecten sprake zou zijn van renovatie die voor de verkoop zou hebben plaatsgevonden. De referentieobjecten waren op het moment van verkoop in ieder geval (nog) niet gerenoveerd, aldus de heffingsambtenaar.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de onroerende zaak in de staat waarin zich die bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde de prijs die door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding.
4.2.
De bewijslast dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld, rust op de heffingsambtenaar. De vraag of de heffingsambtenaar in het leveren van het van hem verlangde bewijs is geslaagd, moet worden beoordeeld in het licht van hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht.
4.3.
Met de in hoger beroep overgelegde matrix en de daarop ter zitting gegeven toelichting maakt de heffingsambtenaar, mede in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, naar het oordeel van het Hof aannemelijk dat de door hem verdedigde waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2018, niet te hoog is. Het Hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.
4.4.
In de taxatiematrix zijn drie referentieobjecten genoemd waarvan er twee zijn gelegen in de [adres1] (nummers 23 en 57). Het Hof zal bij zijn beoordeling het derde referentieobject [adres2] 48 buiten beschouwing laten daar dit een geheel andere type woning (hoekwoning) met een geheel andere uitstraling betreft.
4.5.
Niet in geschil is dat de overgebleven twee referentieobjecten (nagenoeg) geheel dezelfde woningen zijn. De ligging, uitdraling, gebruikersoppervlakte, bouwjaar en de kaveloppervlakte zijn gelijk. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het Hof geloofwaardig verklaard dat hij aan de hand van verkoopadvertenties heeft kunnen beoordelen dat de genoemde referentieobjecten toen zij werden verkocht (nog) niet waren gerenoveerd. Het voorgaande houdt in dat er ook geen verschillen bestaan daar waar het de staat van het onderhoud en de bouwkundige kwaliteit betreft. Het voorgaande leidt het Hof tot het oordeel dat de heffingsambtenaar met de overgebleven twee referentieobjecten aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Op de zaak betrekking hebbende stukken.
4.6.
Ter zitting heeft de heffingsambtenaar verklaard dat hij bij de waardering en opstelling van de taxatiematrix gebruik heeft gemaakt van het aan hem ter beschikking staande computerprogramma genaamd ‘iWOZ’. Dit systeem, dat wordt beheerd door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG), verzamelt en rubriceert onder andere openbaar toegankelijke verkoopinformatie van woningen, aldus de heffingsambtenaar. Met behulp van ‘iWOZ’ heeft de taxateur geconstateerd dat de referentieobjecten [adres1] 23 en 57 ten tijde van de verkoop nog niet waren gerenoveerd. Dit heeft ertoe geleid dat de taxateur in de taxatiematrix voor alle referentieobjecten daar waar het de bouwkundige kwaliteit en de staat van onderhoud betreft de kwalificatie: ‘voldoende’ heeft gebruikt. De vastlegging van dit onderzoek heeft de heffingsambtenaar niet aan het dossier toegevoegd, ook niet nadat belanghebbende bij de Rechtbank en in hoger beroep had gesteld dat beide referentieobjecten alvorens zij werden verkocht waren gerenoveerd. De heffingsambtenaar heeft ervoor gekozen om dit te weerspreken en geen gebruikte bewijsstukken (schermprint of uitdraai uit ‘iWoz’) aan het dossier toe te voegen.
4.7.
Het Hof stelt voorop dat gegevens die worden opgeslagen, bewerkt, verwerkt of beheerd in systematische gegevensverzamelingen (databases) in beginsel op de zaak betrekking hebben voor zover zij van belang en raadpleegbaar zijn met het oog op de aan de orde zijnde zaak. Deze gegevens vormen het op de zaak betrekking hebbende stuk, dat in de vorm van een afdruk of op een andere geschikte wijze ter beschikking moet worden gesteld (Vgl. r.o. 3.4.4. in HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672). Nu de heffingsambtenaar ter zitting heeft verklaard dat het iWOZ-systeem door de VNG exclusief aan hem – aan gemeenten - ter beschikking wordt gesteld en niet raadpleegbaar is door derden en hij deze informatie verwerkt in de door hem geproduceerde processtukken, zoals de onderhavige taxatiematrix, is het Hof van oordeel dat deze informatie in de vorm van een afdruk behoort tot de op de zaak betrekking hebbende stukken (Vgl. HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316).
4.8.
Het ten onrechte niet toevoegen van de een afdruk uit ‘iWOZ’ waaruit volgt dat ten tijde van de verkoop de referentieobjecten (nog) niet waren gerenoveerd vormt voor het Hof aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van de hoger beroepsfase. Belanghebbende heeft immers reeds bij de Rechtbank gesteld dat naar zijn informatie de beide referentieobjecten alvorens zij werden verkocht wel waren gerenoveerd. Door de afdruk uit ‘iWOZ’ toe te voegen aan het procesdossier had de heffingsambtenaar deze stelling direct kunnen weerleggen, te meer daar op hem de bewijslast rust om in het licht van hetgeen door belanghebbende wordt aangevoerd, aannemelijk te maken dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is. Nu de heffingsambtenaar volgens zijn verklaring de afdruk uit ‘iWOZ’ bewust niet aan het procesdossier heeft toegevoegd, heeft belanghebbende door moeten procederen om zich ervan te kunnen vergewissen of voldoende rekening is gehouden met de onderlinge verschillen tussen de onderhavige woning en de referentieobjecten. Dat het Hof van oordeel is dat de heffingsambtenaar geloofwaardig heeft verklaard dat hij aan de hand van ‘iWOZ’ de taxatiematrix heeft opgemaakt, met als gevolg dat hij daarmee voldaan heeft aan de op hem rustende bewijslast, doet daar niet aan af.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet, onder verwijzing naar r.o. 4.8. aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken en voor vergoeding van het griffierecht in hoger beroep.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.068 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting, schriftelijke inlichtingen en bijwonen nadere zitting) wegingsfactor 1 € 534), ofwel in totaal op € 1.068.
6. Beslissing
Het Hof:
- -
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
- -
veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.068,
- -
veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de wettelijke rente over de door het Hof aan belanghebbende toegekende proceskostenvergoeding van € 1.068 vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak van het Hof tot aan de dag van algehele voldoening,
- -
gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 131 in verband met het hoger beroep bij het Hof,
- -
veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de wettelijke rente over de door het Hof aan belanghebbende toegekende vergoeding voor griffierecht € 131 vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak van het Hof tot aan de dag van algehele voldoening,
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, raadsheer, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(T. Tanghe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 december 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.