ABRvS, 19-08-2020, nr. 201906014/1/V1
ECLI:NL:RVS:2020:1904
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
19-08-2020
- Zaaknummer
201906014/1/V1
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2020:1904, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 19‑08‑2020; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JV 2020/188 met annotatie van Zwaan, K.M.
Uitspraak 19‑08‑2020
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 4 juli 2019 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard en een aanvraag om haar minderjarige kinderen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
201906014/1/V1.
Datum uitspraak: 19 augustus 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 augustus 2019 in zaak nr. NL19.16144 in het geding tussen:
de vreemdeling, mede voor haar minderjarige kinderen,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard en een aanvraag om haar minderjarige kinderen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 1 augustus 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling, mede voor haar minderjarige kinderen, ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, mede voor haar minderjarige kinderen, vertegenwoordigd door mr. E. Ceylan, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling, die stelt dat zij de Eritrese nationaliteit heeft, heeft aan haar opvolgende aanvraag een geboorteakte ten grondslag gelegd. De staatssecretaris heeft haar aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze geboorteakte geen nieuw element of bevinding vormt ten opzichte van de eerdere besluiten op haar eerste en tweede asielaanvragen. De geboorteakte is volgens een onderzoeksrapport van 20 augustus 2018 van Bureau Documenten (hierna: het rapport) namelijk vals.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris aan zijn vergewisplicht heeft voldaan en dat de vreemdeling, bij gebrek aan een contra-expertise, de conclusies van het rapport niet gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank heeft voor het toetsingskader verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2488. Volgens de rechtbank is er geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, omdat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen deskundigen zijn die een contra-expertise kunnen verrichten of dat het niet mogelijk is om hiervoor financiering te krijgen, zodat zij in bewijsnood zou verkeren. Ten slotte heeft de rechtbank erop gewezen dat er ook geen reden voor twijfel aan de conclusies van het rapport is.
Grief 1
3. De vreemdeling klaagt dat de rechtbank een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd omdat artikel 47 van het EU-Handvest geen rol heeft gespeeld in de onder 2 vermelde uitspraak van de Afdeling. Verder voert de vreemdeling aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er geen sprake is van 'equality of arms' of een effectief rechtsmiddel als bedoeld in artikel 47 van het EU-Handvest. Gelet op de motivering van het hoger beroep gaat dit allebei om strijd met het beginsel van 'equality of arms', omdat zij geen contra-expertise heeft kunnen overleggen. Zij wijst erop dat uit een mail van 18 juli 2019 van Vluchtelingenwerk Nederland blijkt dat er geen contra-experts zijn die beschikken over de benodigde forensisch-technische kennis om Eritrese documenten te beoordelen. Verder wijst zij op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 oktober 2018, AWB 16/25381 en AWB 17/12728, waaruit volgens haar volgt dat het COa geen financiering verstrekt voor een contra-expertise. Gelet op het arrest van het EHRM van 8 oktober 2015, Korošec tegen Slovenië, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, had de rechtbank daarom een deskundige moeten benoemen, aldus de vreemdeling.
3.1. De Afdeling ziet zich naar aanleiding van deze klacht gesteld voor de beantwoording van de vraag wanneer in een asielzaak het beginsel van 'equality of arms' wordt geschonden en wanneer de bestuursrechter bij schending van dat beginsel moet zorgen voor enige vorm van compensatie voor de vreemdeling door bijvoorbeeld een onafhankelijk deskundige te benoemen. De Afdeling heeft deze vraag waar het gaat om nareiszaken beantwoord in haar uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2020:1903.
3.2. De Afdeling beantwoordt deze vraag in het kort als volgt. Het enkele feit dat Bureau Documenten een overgelegd document vals heeft bevonden en het niet mogelijk is om een contra-expertise te overleggen, betekent nog niet dat een vreemdeling hiervoor moet worden gecompenseerd vanwege het beginsel van 'equality of arms'. Een vreemdeling heeft namelijk ook in dat geval de mogelijkheid om met ander relevant bewijs te komen. Hij krijgt hier ook de gelegenheid toe in één of meer gehoren. Brengt een vreemdeling concrete aanknopingspunten voor twijfel naar voren aan het rapport van Bureau Documenten dan mag de staatssecretaris hier bovendien niet zonder nadere motivering van uitgaan. De vreemdeling heeft in deze zaak geen ander relevant bewijs geproduceerd. Ook heeft zij geen concrete aanknopingspunten voor twijfel naar voren gebracht aan het rapport van Bureau Documenten en is de staatssecretaris dus niet ten onrechte van dit rapport uitgegaan. De rechtbank heeft daarom terecht geen aanleiding gezien om haar vanwege het beginsel van 'equality of arms' compensatie te bieden. De Afdeling motiveert deze conclusie als volgt, waarbij zij eerst ingaat op het toepasselijke beoordelingskader.
De vergewisplicht van de staatssecretaris en artikel 47 van het EU-Handvest
4. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674, onder 9 tot en met 9.2.3, over het in artikel 6 van het EVRM vervatte beginsel van 'equality of arms', volgt dat de staatssecretaris op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel naar voren brengt, mag de staatssecretaris niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Het moet dan gaan om twijfel die afbreuk doet aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop.
4.1. Hoewel de vreemdeling terecht aanvoert dat artikel 47 van het EU-Handvest in deze - en de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2018 - niet expliciet wordt genoemd, kan dit haar om de volgende reden niet baten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 19 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4915, onder 2.8.7, correspondeert de tweede alinea van artikel 47 van het EU-Handvest met artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Ingevolge artikel 52, derde lid van het EU-Handvest hebben de in het EU-Handvest neergelegde rechten die corresponderen met rechten die zijn gegarandeerd door het EVRM bovendien minimaal eenzelfde inhoud en reikwijdte als het EVRM eraan toekent. Naar de huidige stand van het recht, vormen de onder 4 weergegeven overwegingen daarom niet alleen het toetsingskader voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het EVRM, maar daarmee ook van artikel 47, tweede alinea, van het EU-Handvest.
4.2. De rechtbank heeft het juiste toetsingskader toegepast door, los van de vraag of de vreemdeling een contra-expertise kon overleggen, te beoordelen of de staatssecretaris aan zijn vergewisplicht heeft voldaan en of de vreemdeling concrete aanknopingspunten voor twijfel naar voren heeft gebracht.
De grief faalt in zoverre.
'Equality of arms' en asiel
5. Ingevolge artikel 31 van de Vw 2000 is het aan een vreemdeling om omstandigheden aan te voeren die een rechtsgrond vormen voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Als deze omstandigheden bij een opvolgende aanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen vormen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, kan de staatssecretaris een aanvraag niet-ontvankelijk verklaren. Kan een vreemdeling (een deel van) zijn verklaringen niet met documenten onderbouwen, dan geeft de staatssecretaris hem echter het voordeel van de twijfel als aan de vereisten van artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 is voldaan. Hoewel relevant, is het al dan niet kunnen overleggen van documenten dus niet doorslaggevend voor het afwijzen of inwilligen van een aanvraag.
5.1. Als Bureau Documenten een door een vreemdeling overgelegd document in een rapport vals heeft bevonden en die vreemdeling hiervoor geen plausibele verklaring heeft gegeven, weegt de staatssecretaris dit mee in zijn beoordeling. Omdat een vreemdeling ook dan overtuigend kan verklaren over zijn identiteit en asielmotieven, leidt dit echter op zichzelf niet tot de afwijzing van de aanvraag. De staatssecretaris biedt hem daarom hiervoor - ook bij opvolgende aanvragen - de gelegenheid in één of meer gehoren. Zoals onder 4 weergeven, mag de staatssecretaris bovendien niet zonder nadere motivering op een rapport van Bureau Documenten afgaan, als een vreemdeling concrete aanknopingspunten voor twijfel naar voren brengt aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van een rapport van Bureau Documenten, de begrijpelijkheid van de in een rapport gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop. De bestuursrechter kan vervolgens bepalen of hij aanleiding ziet om met toepassing van artikel 8:29 van de Awb de onderliggende stukken in te zien. De Afdeling wijst op haar uitspraken van 28 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:628, onder 4.1 en 4.2, en ECLI:NL:RVS:2020:636, onder 3.1.
5.2. Gelet op wat onder 5 en 5.1 is overwogen, maakt het feit dat een vreemdeling geen contra-expertise kan overleggen nog niet dat hij in een onevenredig lastige bewijspositie verkeert. Er bestaat dus niet alleen al daarom strijd met het beginsel van 'equality of arms', waardoor de bestuursrechter moet zorgen voor enige vorm van compensatie voor de vreemdeling. De Afdeling wijst op de arresten van het EHRM van 8 oktober 2015, Korošec tegen Slovenië, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, 22 mei 2018, Devinar tegen Slovenië, ECLI:CE:ECHR:2018:0522JUD002862115, en 3 mei 2016, Letinčić tegen Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2016:0503JUD000718311.
In zoverre faalt de grief.
5.3. Los van de kwestie of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zij - vanwege het ontbreken van een contra-expert dan wel de benodigde financiering - geen contra-expertise heeft kunnen overleggen, bestaat er gelet op wat onder 5.2 is overwogen dus niet alleen al daarom strijd met het beginsel van 'equality of arms'. Omdat de vreemdeling geen concrete aanknopingspunten voor twijfel naar voren heeft gebracht over het rapport en de staatssecretaris in het besluit gemotiveerd is ingegaan op wat zij heeft aangevoerd, heeft de rechtbank niet ten onrechte geen aanleiding gezien om haar te compenseren, bijvoorbeeld door een onafhankelijke deskundige te benoemen. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:767, onder 4.
De grief faalt.
Grief 2
6. De tweede grief over de asielgronden van de minderjarige kinderen leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. De Keizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2020
716-886.