ABRvS, 28-02-2020, nr. 201808970/1/V2
ECLI:NL:RVS:2020:628
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
28-02-2020
- Zaaknummer
201808970/1/V2
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2020:628, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28‑02‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 7 november 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
201808970/1/V2.
Datum uitspraak: 28 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 10 oktober 2018 in zaak nr. NL17.14158 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 10 oktober 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers, advocaat te Ulft, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Desgevraagd heeft de staatssecretaris de onderliggende stukken van de in deze zaak uitgebrachte verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: Bureau Documenten) overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat alleen de Afdeling daarvan kennis zal mogen nemen.
De Afdeling heeft in een andere samenstelling beslist dat gewichtige redenen deze beperking van de kennisneming rechtvaardigen.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend om mede op basis van deze stukken uitspraak te doen.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij in Burundi problemen met haar oom heeft ondervonden, omdat zij tegen hem een rechtszaak is begonnen om te voorkomen dat hij de grond zou verkopen die zij van haar overleden ouders heeft geërfd. Ter onderbouwing van dit element van haar asielrelaas heeft de vreemdeling twee uitspraken van een Burundese rechterlijke instantie overgelegd (beroep en hoger beroep). De staatssecretaris heeft dit element van het asielrelaas ongeloofwaardig geacht, onder meer omdat deze uitspraken volgens de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten (hierna: de verklaring van onderzoek) met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt zijn.
Bureau Documenten heeft aan deze conclusie ten grondslag gelegd dat de uitspraken met een printer (toner) zijn opgemaakt en dat op de documenten meerdere inktstempels van de desbetreffende rechterlijke instantie staan. Deze uitspraak gaat over de reikwijdte van de vergewisplicht van de staatssecretaris bij een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten.
2. De rechtbank heeft overwogen dat de verklaring van onderzoek niet inzichtelijk maakt waarom de omstandigheden dat de uitspraken met een printer (toner) zijn opgemaakt en daarop meer inktstempels zijn aangebracht leiden tot de conclusie dat deze met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt zijn. Volgens de rechtbank is de redenering in de verklaring van onderzoek niet begrijpelijk, sluiten de getrokken conclusies daarop niet aan en heeft de staatssecretaris niet aan zijn vergewisplicht voldaan. De rechtbank heeft daarom het onderzoek ter zitting geschorst en de staatssecretaris verzocht om zijn standpunt dat hij aan zijn vergewisplicht heeft voldaan te verduidelijken. Daarbij heeft zij onder meer gewezen op de mogelijkheid om de onderliggende stukken van de verklaring van onderzoek over te leggen, voorzien van een toelichting door de staatssecretaris. De rechtbank heeft vervolgens van Bureau Documenten de onderliggende stukken van de verklaring van onderzoek toegezonden gekregen met de mededeling dat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis mag nemen. Met het enkel laten toesturen van de onderliggende stukken van de verklaring van onderzoek heeft de staatssecretaris niet alsnog aan zijn vergewisplicht voldaan, omdat hij heeft nagelaten deze stukken te voorzien van een door hem opgestelde toelichting waaruit blijkt dat en hoe hij zelf invulling aan de vergewisplicht heeft gegeven, aldus de rechtbank.
3. De staatssecretaris klaagt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de redenering in de verklaring van onderzoek niet begrijpelijk is, dat de getrokken conclusies daarop niet aansluiten en dat hij met het toesturen van de onderliggende stukken niet alsnog aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. De staatssecretaris betoogt dat de verklaring van onderzoek in beginsel op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Dit gelet op de deskundigheid van Bureau Documenten, de gehanteerde onderzoeksmethoden en de wijze waarop Bureau Documenten zijn bevindingen in een verklaring van onderzoek optekent. De staatssecretaris betoogt verder dat de vergewisplicht niet zo ver strekt dat hij tot in detail inzichtelijk moet maken hoe Bureau Documenten tot zijn conclusie is gekomen. Het gaat hier om vertrouwelijke informatie waarvan hij zelf geen kennis draagt. Verder inzichtelijk maken zou betekenen dat de details van het onderzoek openbaar moeten worden gemaakt waarmee vervalsers vervolgens hun voordeel kunnen doen, aldus de staatssecretaris.
4. Bureau Documenten is een onderdeel van het ministerie van Justitie en Veiligheid en functioneert daarom onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris. De staatssecretaris mag er in beginsel van uitgaan dat de verklaring van onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Dat laat echter onverlet dat zich situaties kunnen voordoen waarin de vergewisplicht van de staatssecretaris als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb meebrengt dat hij moet nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen. In die situaties kan hij niet volstaan met een verwijzing naar de conclusies van de verklaring van onderzoek. Evenmin kan hij volstaan met het ter controle aanbieden van de onderliggende stukken aan de rechtbank. De vergewisplicht rust immers op de staatssecretaris en niet op de rechter.
4.1. Een situatie als hiervoor bedoeld doet zich in ieder geval voor als de conclusies van een verklaring van onderzoek in relatie tot de bevindingen naar aanleiding van dat onderzoek vragen oproepen, bijvoorbeeld als die bevindingen niet logischerwijs tot de daaraan verbonden conclusies leiden. Ook als een vreemdeling gemotiveerd heeft betwist dat een verklaring van onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten, zal de staatssecretaris nader invulling moeten geven aan zijn vergewisplicht. Dit kan hij bijvoorbeeld doen door zelf de onderliggende stukken van de desbetreffende verklaring van onderzoek in te zien. Tegenover de staatssecretaris, of de beslismedewerkers van de IND die namens de staatssecretaris op aanvragen beslissen, kan Bureau Documenten zich niet op het vertrouwelijke karakter van de informatie beroepen. Ook kan de staatssecretaris Bureau Documenten nader bevragen over de totstandkoming van de conclusies. Op deze wijze kan hij controleren of een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
4.2. De staatssecretaris hoeft, gelet op de vaak zwaarwegende belangen die geheimhouding rechtvaardigen, de verkregen vertrouwelijke informatie vervolgens in de bestuurlijke fase niet met de desbetreffende vreemdeling te delen. Hij moet de vreemdeling wel gemotiveerd berichten of, en zo ja in hoeverre hij de conclusies van Bureau Documenten onderschrijft nadat hij de onderliggende stukken heeft ingezien, of nadat hij nadere informatie bij Bureau Documenten heeft ingewonnen. Op grond daarvan kan de staatssecretaris besluiten een verklaring van onderzoek geheel, gedeeltelijk of niet aan zijn besluitvorming ten grondslag te leggen. In de procedure bij de rechter kan de staatssecretaris een beroep doen op artikel 8:29 van de Awb.
5. Gelet op wat onder 4, 4.1 en 4.2 is overwogen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de redenering in de verklaring van onderzoek niet begrijpelijk is, getrokken conclusies daarop niet aansluiten en de staatssecretaris niet aan de op hem rustende vergewisplicht heeft voldaan. De verklaring van onderzoek roept immers vragen op, omdat daaruit niet duidelijk wordt waarom de omstandigheden dat beide uitspraken met een printer (toner) zijn opgemaakt en daarop meer inktstempels van de rechterlijke instantie zijn aangebracht, dwingen tot de conclusie dat deze met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt zijn. De staatssecretaris had derhalve een nadere motivering moeten geven. Dat heeft hij niet gedaan. De staatssecretaris betoogt echter terecht dat de vergewisplicht, gelet op de vertrouwelijkheid van de stukken die ten grondslag liggen aan de verklaring van onderzoek, niet zo ver strekt dat hij voor de vreemdeling tot in detail inzichtelijk moet maken hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris met het enkel laten toezenden door Bureau Documenten van die onderliggende stukken aan de rechtbank niet alsnog aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Tegenover de rechtbank kan de staatssecretaris zich in het kader van zijn vergewisplicht niet beroepen op de vertrouwelijkheid van de informatie die hij van Bureau Documenten heeft gekregen.
6. De grief faalt.
7. De staatssecretaris klaagt in zijn tweede grief dat de rechtbank ten onrechte niet zelf in de zaak heeft voorzien omdat zij met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis heeft genomen van de wijze waarop Bureau Documenten de echtheid van de Burundese rechterlijke uitspraken heeft beoordeeld.
7.1. Zoals volgt uit wat onder 5 is overwogen, heeft de rechtbank het besluit terecht vernietigd omdat de staatssecretaris niet aan de op hem rustende vergewisplicht heeft voldaan. De rechtbank heeft er in dit geval voor gekozen om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen de onderliggende stukken van de verklaring van onderzoek in de procedure in te brengen. Van die gelegenheid heeft de staatssecretaris gebruik gemaakt, waardoor de rechtbank zelf kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van die stukken. Onder die omstandigheden had het op de weg van de rechtbank gelegen om, na beoordeling van de overige beroepsgronden, te onderzoeken of er aanleiding bestond om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Dat heeft zij ten onrechte niet gedaan.
7.2. De grief slaagt.
8. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Na inzage van de onderliggende stukken, is de Afdeling van oordeel dat deze de conclusie in de verklaring van onderzoek, dat de door de vreemdeling overgelegde Burundese rechterlijke uitspraken met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt zijn, kunnen dragen. Omdat de rechtbank geen oordeel heeft gegeven over de overige door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden en om verlies van instantie te voorkomen, wijst de Afdeling de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 10 oktober 2018 in zaak nr. NL17.14158;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Verheij w.g. Prins
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2020
363-844.