Rb. Amsterdam, 19-07-2018, nr. C/13/636885 / HA RK 17-301
ECLI:NL:RBAMS:2018:8606
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
19-07-2018
- Zaaknummer
C/13/636885 / HA RK 17-301
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2018:8606, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 19‑07‑2018; (Beschikking)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2020:1802
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2019-0029 met annotatie van M.A. van Lopik
GJ 2019/30
JBP 2019/42
TT 2019/29 met annotatie van Mooibroek, M.F.
Computerrecht 2019/137 met annotatie van R. van den Hoven van Genderen
Module Privacy & AVG 2019/2702
Uitspraak 19‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Rekest; toewijzing verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens uit zoekresultaat van zoekmachine Google; Costeja-arrest, belangenafweging; voorwaardelijke tuchtrechtelijke veroordeling als arts (chirurg), zwarte lijst, geanonimiseerde publicatie BIG-register; zwaarwegend privacybelang.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/636885 / HA RK 17-301
Beschikking van 19 juli 2018
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde de heer W.C.E. baron van Lynden te Amsterdam,,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
GOOGLE LLC (voorheen Google Inc.),
gevestigd te Mountain View, California (Verenigde Staten),
verweerster,
advocaat mr. R.D. Chavannes te Amsterdam.
Partijen worden hierna [verzoekster] en Google genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit
- -
het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 11 oktober 2017,
- -
de Engelse vertaling van het verzoekschrift,
- -
de tussenbeschikking van 25 januari 2018, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- -
het verweerschrift met bijlagen,
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 9 april 2018, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken bij het (buiten hun aanwezigheid opgemaakte) proces-verbaal van de mondelinge behandeling. Zowel Van Lynden als mr. Chavannes hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brieven van 25 april 2018. Deze beschikking wordt gewezen met inachtneming van de opmerkingen in deze brieven.
1.3.
De beschikking is bepaald op heden. Partijen zijn door de rechtbank van de uitgestelde beschikkingsdatum op de hoogte gebracht.
2. De feiten
2.1.
[verzoekster] is [soort specialisme] chirurg en werkzaam vanuit [plaats] .
2.2.
Google is exploitant van de internetzoekmachine Google Search (hierna: de zoekmachine). Deze zoekmachine helpt gebruikers om informatie elders op het internet te vinden. Gebruikers kunnen een of meer zoektermen opgeven, waarna de zoekmachine een pagina met zoekresultaten weergeeft. De zoekresultatenpagina toont hyperlinks die onder andere naar webpagina’s (ook wel: bronpagina’s) verwijzen met daarbij een snippet, een korte samenvatting van de pagina onder de titel (hierna hyperlink en snippet gezamenlijk ook: koppeling). De selectie en ordening van de zoekresultaten en de vertoning daarvan aan de gebruiker zijn het dynamisch product van een geautomatiseerd, algoritmisch proces. Dat algoritme selecteert en ordent zoekresultaten aan de hand van meer dan 200 factoren. De precieze werking van dit algoritme is een bedrijfsgeheim van Google.
2.3.
Op [datum 1] heeft [verzoekster] in haar kliniek een patiënte geopereerd, waarbij [omschrijving product] werden [operatie] , hierna: de operatie). Nadat [verzoekster] enige tijd na de operatie de kliniek had verlaten, is bij de patiënte een complicatie ( [complicatie] ) opgetreden. Vanwege deze complicatie is [verzoekster] naar de kliniek teruggekeerd en heeft zij de patiënte opnieuw geopereerd.
2.4.
De patiënte heeft een klacht tegen [verzoekster] ingediend vanwege het gebrek aan organisatie en nazorg na de operatie. Deze klacht heeft geleid tot een tuchtrechtelijke procedure als bedoeld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de wet BIG).
2.5.
Bij uitspraak van [datum 2] heeft het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg aan [verzoekster] een onvoorwaardelijke schorsing van haar inschrijving in het BIG-register voor de [periode] opgelegd. [verzoekster] heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.
2.6.
Bij uitspraak van [datum 3] heeft het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg de eerdere uitspraak vernietigd en aan [verzoekster] een voorwaardelijke schorsing van haar inschrijving voor [termijn 2] opgelegd met een proeftijd van [periode proeftijd] . De uitspraak luidt – voor zover hier relevant – als volgt:
“(...)
Maatregel
4.18.
[omschrijving maatregel]
4.19.
[omschrijving maatregel]
4.20.
[omschrijving maatregel]
2.7.
Als in de zoekmachine de zoekopdracht ‘ [verzoekster] ’ wordt ingevoerd, wordt een aantal zoekresultaten weergegeven. Ten tijde van het indienen van het verzoekschrift en ten tijde van het schrijven van deze beschikking bevinden zich onder de zoekresultaten de volgende twee koppelingen:
op de eerste pagina, op de derde plaats:
Citaat verwijderd.
Op de bronpagina van deze koppeling staat de vermelding van [verzoekster] op de ‘ zwarte lijst artsen ’ (hierna: de ‘ zwarte lijst artsen ’). De bronpagina toont een foto van [verzoekster] en vermeldt onder meer haar BIG-nummer en de integrale tekst van de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege (de tuchtrechtelijke veroordeling) en een samenvatting daarvan;
en (thans) op die pagina onderaan:
Citaat verwijderd.
Op de bronpagina van deze koppeling zijn de titel en de eerste vijf regels van een artikel dat op [datum 4] is gepubliceerd op de website van een regionale krant weergegeven (zie ook hierna onder 3.1).
2.8.
Op de eerste pagina van het zoekresultaat wordt ook een foto van [verzoekster] getoond. Deze foto is tevens een koppeling die verwijst naar de foto van [verzoekster] die is weergegeven op de website zwartelijstartsen.nl .
2.9.
De websites sin-nl.org en zwartelijstartsen.nl zijn opgesteld en worden gebruikt door de stichting Stichting Slachtoffers Iatrogene Nalatigheid Nederland (SIN-NL) . Dit betreft een éénpersoonsstichting van [naam 1] .
2.10.
In 2017 heeft [verzoekster] bij Google schriftelijk een verzoek tot verwijdering van de koppelingen ingediend. Google heeft dit verzoek afgewezen. Haar afwijzende reactie luidt – voor zover hier relevant – als volgt.
“(…)
In dit geval lijkt het erop dat de URL’s in kwestie betrekking hebben tot aangelegenheden van wezenlijk belang voor het publiek met betrekking tot uw professionele leven. Deze URL’s kunnen bijvoorbeeld van belang zijn voor potentiële of huidige consumenten, gebruikers of deelnemers van uw diensten. Informatie over de recente beroepen of bedrijven waarbij u betrokken was kan ook van belang zijn voor potentiële of huidige consumenten, gebruikers of deelnemers van uw diensten. Dienovereenkomstig wordt de verwijzing naar dit document in onze zoekresultaten voor uw naam gerechtvaardigd door het belang van het grote publiek hier toegang toe te hebben.
(...)”.
2.11.
Op 8 augustus 2017 heeft Van Lynden zich namens [verzoekster] tot de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: de AP) gewend voor bemiddeling.
2.12.
Bij brief van 31 augustus 2017 heeft de AP laten weten het verzoek van [verzoekster] om bemiddeling af te wijzen. Deze brief luidt – voor zover hier relevant – als volgt:
“(...)
De informatie in de zoekresultaten is, voor zover de AP dit kan beoordelen, niet kennelijk onjuist. De gevonden URL’s verwijzen naar zoekresultaten die berichten over de voorwaardelijke schorsing van uw cliënt (…). De proeftijd is momenteel nog niet verlopen. Het gaat dan ook om relevante (niet verouderde) informatie. Dat de informatie buitensporig en niet ter zake dienend zou zijn, kan de AP niet vaststellen. Het gaat om een voorwaardelijke schorsing van [termijn 2] die weliswaar verstreken is, maar waarvan de proeftijd nog loopt tot [einde termijn] . De zoekresultaten bevatten verder geen informatie over het provéleven van uw cliënt maar richten zich op haar professionele leven. Het is voor bijvoorbeeld toekomstige patiënten belangrijk om die informatie te kunnen vinden. Uw argument dat de informatie in kwestie terug te vinden is in het BIG-register doet naar de mening van de AP onvoldoende recht aan dit belang. Het specifiek doorzoeken van het BIG-register is een actie die de gemiddelde patiënt bij de keuze voor een arts niet zal voeren.
(…)”.
3. Het verzoek en het verweer
3.1.
Het verzoek van [verzoekster] strekt ertoe dat Google wordt opgedragen de hiervoor onder 2.7 en 2.8 vermelde koppelingen te verwijderen uit de zoekresultaten, alsmede een koppeling die (soms) op de tweede pagina van het zoekresultaat verschijnt: een koppeling naar de site sin-nl.org . De bronpagina van deze koppeling toont een artikel dat op [datum 4] is gepubliceerd op de website van een regionale krant. Het artikel is kennelijk gepubliceerd naar aanleiding van de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege en bevat met name een samenvatting van die uitspraak. Waar in het artikel de naam van [verzoekster] niet voorkomt, is dat wel het geval in de kop die op de bronpagina aan het artikel is toegevoegd. Deze en de onder 2.7 en 2.8 vermelde koppelingen worden hierna samen ‘de koppelingen’ genoemd. Aldus verzoekt [verzoekster] de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, Google te veroordelen:
- a.
binnen zeven dagen na de beschikking de koppelingen te verwijderen uit de zoekresultaten en verwijderd te houden, zodanig dat deze niet meer worden getoond aan gebruikers die vanuit Nederland deze zoekopdracht geven, en ook te verwijderen uit Google.com, Google.nl en alle lokale EU versies van Google Search;
- b.
dan wel per [datum 5] (het aflopen van de proeftijd) de koppelingen te blokkeren;
- c.
bij niet nakoming van a of b op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag;
- d.
tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. Primair beroept [verzoekster] zich op artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en artikel 10 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679 (hierna: de AVG), mede onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 mei 2017 (ECLI:NL:GHDHA:2017:1360), omdat de koppelingen tuchtrechtelijke persoonsgegevens bevatten die gekwalificeerd moeten worden als strafrechtelijke persoonsgegevens. De verwerking daarvan is ingevolge de genoemde bepalingen verboden. Van een categorisch verbod, zoals de rechtbank Amsterdam in meerdere beschikkingen heeft overwogen, is daarbij geen sprake.
3.3.
Subsidiair beroept [verzoekster] zich op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 13 mei 2014 met zaaknummer C-131/12 inzake Google Spain vs. Costeja (hierna: het Costeja-arrest ) en het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:316 (hierna: het X/Google-arrest), alsmede op artikel 17 van de AVG (het recht op vergetelheid).
3.4.
De te verrichten belangenafweging moet in dit geval, overeenkomstig het in het Costeja-arrest geformuleerde uitgangspunt, in het voordeel van [verzoekster] uitvallen. Daartoe wijst [verzoekster] erop dat geen of slechts een gering publiek belang bestaat bij de koppelingen. De koppelingen bevatten slechts informatie over één incident, zijn daarmee niet representatief, maar wel allesoverheersend, omdat de koppeling naar de ‘ zwarte lijst artsen ’ bovenaan in de zoekresultaten staat vermeld en 60 tot 70% van de clicks bij Google de eerste drie zoekresultaten betreft. Hierdoor geven de koppelingen geen evenwichtig beeld van de capaciteiten van [verzoekster] of de gang van zaken binnen haar praktijk. De informatie op de ‘ zwarte lijst artsen ’ is vooral niet representatief, omdat slechts een, vrij willekeurig, deel van alle tuchtrechtelijke uitspraken op vergelijkbare wijze wordt gekoppeld aan de naam van een behandelaar. [verzoekster] is geen public figure. Ook als zij wel zo wordt beschouwd, heeft het publiek geen belang bij deze specifieke informatie over haar. De regionale krant heeft een kort bericht gewijd aan de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege, maar heeft daarbij de naam van [verzoekster] bewust weggelaten. Er is dus een journalistieke afweging gemaakt om de naam van [verzoekster] niet te vermelden. Er is geen sprake van een publiek debat over de tuchtrechtelijke veroordeling.
3.5.
SIN.NL en de ‘ zwarte lijst artsen ’ zijn de enige sites die wel die koppeling tussen [verzoekster] en de tuchtrechtelijke veroordeling maken. [verzoekster] ondervindt substantiële, bovenmatige hinder van de koppelingen in haar praktijk, maar ook privé, en wordt er telkens weer mee geconfronteerd. Voor een groot deel van het publiek is niet evident dat het niet gaat om een officiële zwarte lijst . Voorts is van belang dat Google niet neutraal is in haar verwerkingen, maar, door met de instellingen van haar algoritme te focussen op gebruikerssignalen, sensationele inhoud beloont.
3.6.
Ten slotte is de ‘ zwarte lijst artsen ’ in strijd met artikel 36 Wbp, nu voor de zwarte lijst geen toestemming is gekregen van de AP, hetgeen wel is vereist. Daarnaast is de zwarte lijst in strijd met de wet BIG, die voorziet in een uitgekiend wettelijk systeem om anonieme bekendheid te geven aan beroepsbeoefenaren die een (voorwaardelijke) maatregel opgelegd hebben gekregen. Op die wijze is de informatie voor geïnteresseerden reeds te vinden, zodat geen publiek belang bestaat bij de koppelingen. Dat [verzoekster] op een zwarte lijst staat, een lijst van ongewenste personen, betekent veel meer dan de enkele verwerking van een tuchtrechtelijke veroordeling; het geeft een nieuwe, extra dimensie.
3.7.
Ten slotte wijst [verzoekster] erop dat zij de foto niet zelf heeft geüpload of ter beschikking gesteld, noch toestemming gegeven voor het gebruik ervan. Uit de foto kan eenvoudig haar ras, een bijzonder persoonsgegeven, worden afgeleid. Voor zover de overige koppelingen een publiek doel dienen, is de verwerking van de foto in elk geval niet noodzakelijk, aldus steeds [verzoekster] .
3.8.
Google verzet zich tegen het verzoek en stelt zich op het standpunt dat zij het verwijderingsverzoek van [verzoekster] terecht heeft afgewezen. Zij voert daartoe – kort weergegeven – het volgende aan. In deze zaak is – sinds de inwerkingtreding van de AVG – geen sprake van bijzondere persoonsgegevens. Afgezien daarvan is een recente en terechte lijn van de rechtbank Amsterdam dat de regel dat bijzondere persoonsgegevens altijd verwijderd moeten worden, niet opgaat. Het verwijderingsverzoek van [verzoekster] voldoet niet aan de criteria van artikel 36 Wbp en het Costeja-arrest . Uit het Costeja-arrest en de Wbp kunnen twee van elkaar te onderscheiden grondslagen voor verwijdering worden afgeleid, te weten die van artikel 36 en 40 Wbp. Als aan de criteria van artikel 36 Wbp niet is voldaan, biedt die bepaling geen grondslag voor verwijdering. De bijzondere en zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de betrokkene kunnen evenwel op grond van artikel 40 Wbp alsnog grond zijn voor verwijdering.
3.9.
De belangenafweging moet in dit geval in het nadeel van [verzoekster] uitvallen. Google wijst daarbij op het volgende: a) er is sprake van ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hetgeen ook blijkt uit de aan [verzoekster] opgelegde maatregel; b) [verzoekster] heeft niet concreet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat zij van de koppelingen substantiële hinder heeft ondervonden; c) [verzoekster] heeft als arts per definitie een rol in het maatschappelijk leven, en heeft bovendien zichzelf tot op bepaalde hoogte tot publiek figuur gemaakt, waarbij de veroordeling ook nog eens relevant is in het publiek debat waar [verzoekster] zelf aan deelneemt; d) de koppelingen kunnen worden geplaatst in een bredere maatschappelijke en politieke discussie over openbaarmaking van tuchtrechtelijke sancties; e) de koppelingen zijn de enige zoekresultaten die verwijzen naar haar vermelding op de ‘ zwarte lijst artsen ’ en naar informatie over haar tuchtrechtelijke veroordeling. Verwijdering van de koppelingen zou ertoe leiden dat de informatie over het handelen van [verzoekster] niet meer via de zoekmachine kan worden gevonden. Patiënten kunnen dan in theorie nog in het BIG-register zoeken, maar dat weten de meesten niet en bovendien ontbreekt in het BIG-register elke informatie over de feitelijke context van de tuchtrechtelijke veroordeling.
3.10.
Subsidiair heeft Google verweren gevoerd ten aanzien van de (territoriale) reikwijdte van een veroordeling en de gevorderde dwangsom.
3.11.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover nodig – nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het verzoek tot verwijdering van [verzoekster] ziet op de koppelingen binnen de zoekresultaten, te weten de zoekresultaten bij een zoekopdracht op naam van verzoekster, ‘ [verzoekster] ’. Google heeft weliswaar betwist dat de onder 3.1 vermelde koppeling wordt getoond in de zoekresultaten, maar niet dat het daarbij inhoudelijk om dezelfde koppeling als de tweede onder 2.7 vermelde koppeling gaat, zij het geplaatst op een andere site, zodat deze betwisting voor de inhoudelijke beoordeling geen verschil maakt. Uit de onderbouwing van het verzoek en de tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting blijkt dat de klachten van [verzoekster] met name zijn gericht tegen de koppeling naar de ‘ zwarte lijst artsen ’.
4.2.
Vooropgesteld dient te worden dat de Wpb inmiddels op 25 mei 2018 is komen te vervallen en is vervangen door de op diezelfde datum inwerking getreden AVG. Partijen hebben evenwel op deze wijziging gepreludeerd en deze wijziging maakt, ook in de visie van partijen, weinig tot geen verschil voor de bij de beoordeling van het verzoek te hanteren maatstaf. Voor zover het toetsingskader van de AVG afwijkt van het toetsingskader van de Wbp, zal de rechtbank toetsen aan de AVG.
4.3.
Niet in geschil is dat de activiteit van de zoekmachine van Google, die erin bestaat door derden op het internet gepubliceerde of opgeslagen informatie te vinden, automatisch te indexeren, tijdelijk op te slaan en, ten slotte, in een bepaalde volgorde ter beschikking te stellen aan internetgebruikers, moet worden gekwalificeerd als “verwerking van persoonsgegevens” in de zin van artikel 2, aanhef en onder b en d, van de Privacyrichtlijn (Richtlijn 95/46/EG) wanneer die informatie persoonsgegevens bevat, thans ook artikel 4 lid 2 AVG. Google heeft te gelden als de verantwoordelijke voor de verwerking van de persoonsgegevens die zij met haar zoekmachine indexeert ( het Costeja-arrest , r.ov. 41).
4.4.
Dit geldt dus ook voor de koppelingen, nu deze persoonsgegevens van [verzoekster] bevatten.
4.5.
Primair beroept [verzoekster] zich op artikel 10 AVG, ingevolge waarvan de verwerking van strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten behoudens uitzonderingen alleen mogen worden verwerkt onder toezicht van de overheid. Dit beroep van [verzoekster] faalt, omdat Google er terecht op heeft gewezen dat – waar dit in beginsel nog wel het geval was onder de Wbp – tuchtrechtelijke persoonsgegevens onder de AVG niet als bijzondere of strafrechtelijke persoonsgegevens worden gecategoriseerd.
4.6.
Dit betekent dat het verzoek moet worden beoordeeld op de subsidiaire grondslag van artikel 17 van de AVG, met inachtneming van de hierna te vermelden uitgangspunten.
4.7.
Een gegevensverwerking als de onderhavige vindt haar grondslag in artikel 6 sub f AVG, dat – voor zover hier van belang – voorschrijft dat de verwerking van persoonsgegevens slechts dan rechtmatig is als de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen.
4.8.
De Hoge Raad heeft in zijn X/Google-arrest onder meer, onder verwijzing naar het hiervoor onder 3.3 en 4.2 vermelde Costeja-arrest van het HvJEU, geoordeeld dat de grondrechten van een natuurlijk persoon als bedoeld in de artikelen 7 en 8 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) (het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens) in de regel zwaarder wegen dan, en dus voorrang hebben op, het economisch belang van de exploitant van de zoekmachine en het gerechtvaardigde belang van de internetgebruikers die mogelijk toegang kunnen krijgen tot de desbetreffende zoekresultaten. Dat kan in bijzondere gevallen anders zijn, afhankelijk van de aard van de betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene en van het belang dat het publiek erbij heeft om over deze informatie te beschikken, wat met name wordt bepaald door de rol die deze persoon in het openbare leven speelt. In dit licht bestaat de mogelijkheid dat de exploitant van een zoekmachine is gehouden om desgevraagd ervoor te zorgen dat bepaalde resultaten niet in een lijst van zoekresultaten verschijnen, namelijk als deze feitelijk onjuist zijn of, gelet op het geheel van de omstandigheden van het geval, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend of bovenmatig zijn voor de doeleinden van de verwerking, omdat zij niet zijn bijgewerkt, of omdat zij langer worden bewaard dan noodzakelijk is, dan wel indien zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen, die verband houden met de persoonlijke situatie van de verzoeker zich ertegen verzetten dat hem betreffende gegevens het voorwerp van een verwerking vormen. Deze verplichting kan ook bestaan indien de publicaties op zichzelf rechtmatig zijn.
4.9.
Bij de belangenafweging op grond van artikel 6 sub f AVG zijn dus twee fundamentele rechten in het geding, te weten enerzijds het recht op privacy en op eerbiediging van persoonsgegevens van [verzoekster] (artikelen 7 en 8 van het Handvest) en anderzijds het recht op informatievrijheid (artikel 11 van het Handvest) van niet alleen Google maar ook van (alle) internetgebruikers, webmasters en auteurs/aanbieders van informatie op het internet. Daarbij moet het belang van [verzoekster] dat de koppelingen niet meer kunnen worden gevonden wanneer wordt gezocht op haar naam worden afgezet tegen het belang van Google om middels haar zoekmachine een betrouwbaar zoekresultaat te produceren en het belang van het publiek om via de zoekmachine relevante informatie te vinden.
4.10.
Google heeft nog aangevoerd dat uit het Costeja-arrest twee van elkaar te onderscheiden grondslagen voor verwijdering kunnen worden afgeleid, te weten die van artikel 17 en artikel 21 AVG. Dit standpunt wordt niet gevolgd. In de verordening en jurisprudentie ligt besloten dat indien een zoekmachine persoonsgegevens verwerkt en de betrokkene zich beroept op bescherming van zijn privacy de rechter met inachtneming van de genoemde bepalingen altijd een belangenafweging dient te maken die op grond van de hiervoor weergegeven jurisprudentie in het voordeel van de verzoeker uitvalt, behoudens ‘bijzondere gevallen’, en dat binnen die belangenafweging (onderling) als richtinggevende (en dus niet zelfstandige) criteria gelden of de zoekresultaten feitelijk onjuist zijn, of gelet op het geheel van de omstandigheden van het geval, voor het doel van de verwerking onvolledig, niet ter zake dienend of bovenmatig zijn.
4.11.
Aldus komt de rechtbank toe aan de te verrichten belangenafweging en de vraag of sprake is van een bijzonder geval in de hiervoor bedoelde zin. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat de informatie over [verzoekster] feitelijk juist is. Onbetwist is dat [verzoekster] in een tuchtrechtelijke procedure in twee instanties is veroordeeld omdat zij in haar hoedanigheid van [soort specialisme] chirurg ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar is tekortgeschoten in de zorg ten opzichte van een patiënte, en dat haar daarbij een voorwaardelijke schorsing van haar BIG-inschrijving van [termijn 2] is opgelegd.
4.12.
Voor de verdere beoordeling en de te maken belangenafweging is wel en allereerst van belang dat de informatie die wordt gevonden via de koppelingen tuchtrechtelijke gegevens betreft. In het arrest X/Google-arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat het enkele feit dat de verzoeker – in dat geval – in eerste aanleg was veroordeeld wegens een misdrijf en dat sprake is geweest van publiciteit niet voldoende is om het belang van het publiek om informatie over die veroordeling te krijgen bij het zoeken op de volledige naam van verzoeker aan te tonen. Het betrof hier een strafrechtelijke veroordeling. De overwegingen van de Hoge Raad gelden naar het oordeel van de rechtbank a fortiori voor de tuchtrechtelijke veroordeling van [verzoekster] . Hierbij is het volgende van belang. [verzoekster] heeft er terecht op gewezen dat de wetgever in de wet BIG een uitgekiend wettelijk systeem heeft vastgelegd om bekendheid te geven aan beroepsbeoefenaren die een (voorwaardelijke) tuchtrechtelijke maatregel opgelegd hebben gekregen. Volgens de wet BIG wordt iedere tuchtrechtelijke maatregel in het BIG-register (www.bigregister.nl) gepubliceerd, met een zeer beperkte vermelding van de reden voor de oplegging. De tuchtrechtelijke maatregelen zijn vrij eenvoudig te vinden als in het (digitale) BIG-register wordt gezocht op de naam van de zorgverlener. De tuchtrechtelijke uitspraak wordt (slechts) in geanonimiseerde vorm gepubliceerd op de website www.tuchtrecht.overheid.nl. Het tuchtcollege kan bepalen dat opgelegde maatregel ook in de Staatscourant wordt bekendgemaakt en wordt aangeboden aan bepaalde tijdschriften. [verzoekster] heeft onweersproken gesteld dat de tuchtrechtelijke uitspraak in haar geval op alle manieren die de wet BIG voorschrijft is gepubliceerd. Voorts is van belang dat aan [verzoekster] een voorwaardelijke schorsing is opgelegd. [verzoekster] heeft terecht aangevoerd dat dit betekent dat het tuchtcollege het niet nodig heeft geacht om haar (tijdelijk) te schorsen en haar praktijk te sluiten en dat het dus niet aannemelijk is dat (potentiële) patiënten – het ‘publiek’ – aan enig bijzonder risico zijn blootgesteld als zij zich in haar praktijk laten behandelen.
4.13.
Ook het feit dat de informatie die via de koppeling wordt gevonden een registratie op een ‘ zwarte lijst ’ betreft is relevant voor de belangenafweging. Het begrip ‘ zwarte lijst ’ heeft een negatieve betekenis. De gangbare betekenis is immers een lijst waarop personen of instellingen worden geregistreerd die volgens de opsteller van de lijst moeten worden geboycot of gewantrouwd. Op de website van de AP worden ‘ zwarte lijsten ’ als volgt omschreven:
“Het doel van een zwarte lijst is om organisaties te waarschuwen voor bepaalde personen. Zo kunnen organisaties beoordelen of zij met die personen zaken willen doen. Bijvoorbeeld of zij die personen in hun winkel willen binnenlaten of in hun hotel willen laten overnachten. Op een zwarte lijst staan vaak strafrechtelijke gegevens of gegevens over ongewenst gedrag. Bijvoorbeeld dat iemand is veroordeeld voor winkeldiefstal of ernstige overlast heeft veroorzaakt.”
Ingevolge de Uitvoeringswet AVG is het niet zomaar toegestaan een zwarte lijst op te stellen en te gebruiken met persoonsgegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag. Hiervoor moet een vergunning worden aangevraagd. Hoewel de rechtmatigheid van de ‘ zwarte lijst artsen ’ als zodanig in deze procedure niet voorligt – en de rechtbank deze bij gebrek aan informatie ook niet kan beoordelen – moeten er in het licht van de bepalingen in de Uitvoeringswet AVG (in het bijzonder artikel 33 lid 5) wel vraagtekens worden geplaatst bij de rechtmatigheid van die lijst. Dat de AP blijkens zijn reactie op het bemiddelings-verzoek van [verzoekster] kennelijk (vooralsnog) geen aanleiding heeft gezien om op te treden tegen (de opsteller en gebruiker van) de ‘ zwarte lijst artsen ’ doet hier niet aan af. Voorts is de ‘ zwarte lijst artsen ’, zoals [verzoekster] terecht heeft aangevoerd, niet representatief en daarmee geen betrouwbare bron van informatie, want slechts de namen van een vrij willekeurig deel van de zorgverleners aan wie een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, worden op de ‘ zwarte lijst artsen ’ opgenomen en op de lijst staan ook namen van zorgverleners die zich niet voor hun handelen bij de tuchtrechter hebben moeten verantwoorden.
4.14.
De Hoge Raad heeft in twee arresten het plaatsen van een naam van een arts op de ‘ zwarte lijst artsen ’ of een vergelijkbare lijst door SIN.NL en/of [naam 1] onrechtmatig geoordeeld (Hoge Raad 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX8122 en Hoge Raad 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2072). De omstandigheid dat het in die gevallen ging om artsen aan wie geen tuchtrechtelijke maatregel was opgelegd, betekent niet dat de volgende overweging van de AG voor het arrest van 2013 niet ook van belang is voor de beoordeling van het onderhavige verzoek:
“Het spreekwoord zegt dat hoge bomen veel wind vangen. Ook in de rechtspraak van het EHRM is wel het argument gebruikt dat personen die voor een publieke functie kiezen, zoals politici, verder gaande openbare kritiek moeten kunnen verdragen dan de gemiddelde burger. In dit verband wordt dikwijls als voorbeeld genoemd dat dezulken moeten verdragen dat zij door cabaretiers of in cartoons op de hak worden genomen, op spandoeken persoonlijk worden aangevallen of door de ondervrager tijdens een interview ‘stevig’ worden aangepakt. In dit geval gaat het niet om de publieke functie(s) die [verweerder] bekleedt, maar om zijn optreden als een arts die door een individuele patiënt wordt geconsulteerd. In die situatie kan m.i. niet worden gezegd dat hij geacht moet worden meer ‘weerbaar’ of ‘tolerant’ te zijn dan de gemiddelde burger. Weliswaar kan van een arts worden verlangd dat hij op een passend tijdstip verantwoording aflegt voor zijn professionele optreden jegens een individuele patiënt tijdens een consult (bijvoorbeeld in een medisch-tuchtrechtelijke procedure), maar dat is iets anders dan dat de arts in het openbaar het debat over het consult/de medische behandeling aangaat of beantwoordt: een arts is gebonden aan zijn professionele geheimhoudingsplicht en kan daarom in het openbaar niet altijd gedetailleerd reageren. (…)”.
Google heeft terecht gesteld dat [verzoekster] in zekere mate is aan te merken als een public figure. Zij neemt in het debat over de risico’s van [omschrijving product] een prominente rol in en heeft niet weersproken dat zij patiënten met klachten die mogelijk worden veroorzaakt door [omschrijving product] ook uitnodigt om zich door haar te laten behandelen. De omstandigheid dat [verzoekster] een rol speelt in het publieke debat is voor de beoordeling van haar verzoek echter niet doorslaggevend. Dit brengt – in lijn met wat de AG hierover heeft gezegd – niet met zich dat zij zich in het publieke debat ook over haar professionele optreden in een individueel geval steeds weer moet verantwoorden. Over dat handelen heeft zij immers bovendien reeds verantwoording afgelegd tegenover de tuchtrechter.
4.15.
Aan de stelling van Google dat [verzoekster] niet heeft onderbouwd dat zij van de koppelingen substantiële hinder ondervindt, wordt voorbijgegaan. Allereerst behoeft het geen betoog dat [verzoekster] er hinder van ondervindt dat een willekeurige (potentiële) patiënt die de naam van [verzoekster] om welke reden dan ook googelt, (vrijwel) meteen – vanwege de prominente plaats in de zoekresultaten – wordt geconfronteerd met de vermelding van de naam van [verzoekster] op de ‘ zwarte lijst artsen ’, waarvan de (niet officiële) status niet duidelijk is. Bovendien heeft [verzoekster] diverse publicaties van de artsenfederatie KNMG overgelegd waaruit blijkt dat de publicatie van een tuchtrechtelijke maatregel in (enkel) het BIG-register – door de KNMG ‘naming and shaming’ of een ‘digitale schandpaal’ genoemd – voor de artsen die het betreft een zo grote invloed heeft, zowel persoonlijk als professioneel, dat ruim de helft van hen heeft overwogen te stoppen met werken. Ook heeft [verzoekster] enkele reacties van (potentiële) patiënten die haar naam aantroffen op de ‘ zwarte lijst artsen ’ in het geding gebracht die het negatieve effect hiervan onderstrepen.
4.16.
Alles overwegend moet de conclusie zijn dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die met zich brengen dat het recht van [verzoekster] op eerbiediging van haar privacy en haar persoonsgegevens moet wijken voor het belang van het publiek. De verwerking van de persoonsgegevens van [verzoekster] via de koppelingen is naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake dienend en bovenmatig. [verzoekster] heeft er belang bij dat niet iedere keer dat iemand haar volledige naam invoert in de zoekmachine van Google (vrijwel) meteen de vermelding van haar naam op de ‘ zwarte lijst artsen ’ verschijnt, en dit belang legt meer gewicht in de schaal dan het belang van het publiek om deze informatie op die manier te kunnen vinden. In aanvulling op hetgeen hiervoor is overwogen geldt in dit geval immers dat (potentiële) patiënten – het ‘publiek’– die willen weten of aan [verzoekster] een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd deze informatie vrij eenvoudig kunnen vinden door het BIG-register te raadplegen. In die zin wijkt deze casus dan ook af van de zaak tegen de accountant (rechtbank Amsterdam 22 maart 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:3355) of de zaak tegen de journalist (rechtbank Amsterdam 24 december 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:9515).
4.17.
Dit betekent dat de vordering wordt toegewezen en dat Google wordt veroordeeld om de koppeling te verwijderen. Google heeft geen verweer gevoerd tegen de door [verzoekster] verzochte termijn van zeven dagen, zodat het in zoverre zal worden toegewezen als verzocht.
4.18.
Google heeft gewezen op haar vaste beleid bij een (veroordeling tot) verwijdering van enig zoekresultaat van de zoekmachine, dat inhoudt dat zij: 1) ervoor zal zorgen dat de desbetreffende zoekresultaten niet meer getoond worden aan gebruikers die vanuit Nederland zoeken, ongeacht welke versie van Google Search wordt gebruikt; 2) de zoekresultaten zal verwijderen van alle EU/EFTA-versies van Google Search (zoals naast Google.nl ook Google.be, Google.fr etc.). Nu [verzoekster] wat betreft dit beleid geen opmerkingen heeft gemaakt of bezwaren heeft geuit, zal de rechtbank beslissen dat de verwijdering overeenkomstig kan plaatsvinden.
4.19.
De rechtbank ziet geen grond om aan deze veroordeling als door [verzoekster] verzocht een dwangsom te verbinden. Google is immers vaker veroordeeld tot verwijdering van een bepaald zoekresultaat en niet gesteld of gebleken is dat zij ooit niet (‘vrijwillig’) aan een dergelijke veroordeling gevolg heeft gegeven.
4.20.
De rechtbank ziet aanleiding Google als verzocht in de proceskosten te veroordelen, alsmede in de nakosten. De proceskosten aan de zijde van [verzoekster] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht | € | 287,00 | |
- salaris advocaat | € | 1.086,00 | (2 punten × tarief II € 543,00) |
- totaal | € | 1.373,00 |
4.21.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
5. De beoordeling
De rechtbank
5.1.
veroordeelt Google om binnen zeven (7) dagen na heden de koppelingen uit het zoekresultaat van de in de zoekmachine ingevoerde zoekopdracht ‘ [verzoekster] ’, te verwijderen op de, overeenkomstig het vaste beleid van Google, zoals hiervoor onder 4.18 weergegeven, wijze,
5.2.
veroordeelt Google in de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] , tot op heden begroot op € 1.373,00,
5.3.
veroordeelt Google tot betaling van een bedrag van € 157,00 aan nakosten, te verhogen, onder de voorwaarde dat Google niet binnen veertien (14) dagen na aanschrijving vrijwillig aan deze beschikking heeft voldaan en betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 en de explootkosten van de betekening van de beschikking,
5.4.
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Dudok van Heel, rechter, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2018.