Rb. Amsterdam, 24-12-2015, nr. C/13/579966 / HA RK 15-16
ECLI:NL:RBAMS:2015:9515
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
24-12-2015
- Zaaknummer
C/13/579966 / HA RK 15-16
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2015:9515, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 24‑12‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JBP 2016/6
IR 2016/19, UDH:IR/13064 met annotatie van Onder redactie van Tina van der Linden – Smit en Kea Kroeks – de Raaij
Uitspraak 24‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Rekest; afwijzing verzoek ex artikel 46 Wbp tot verwijdering van persoonsgegevens uit zoekresultaat van zoekmachine Google; Costeja-arrest, belangenafweging; handelen in hoedanigheid van journalist; belang beroepsgroep en toekomstige opdrachtgevers.
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/579966 / HA RK 15-16
Beschikking van 24 december 2015
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde mr. P.C.C. Oudhoff te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
GOOGLE INC.,
gevestigd te Mountain View, California (Verenigde Staten),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GOOGLE NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweersters,
advocaat mr. R.D. Chavannes te Amsterdam.
Partijen worden hierna als volgt aangeduid: verzoeker als [verzoeker] , verweersters afzonderlijk als Google Inc. en Google NL en gezamenlijk als Google.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit
- -
het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 22 januari 2015,
- -
de tussenbeschikking van 12 maart 2015, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- -
het verweerschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 12 mei 2015,
- -
het aanvullend verweerschrift, ingekomen ter griffie op 30 oktober 2015,
- -
de brief van mr. Oudhoff van 10 november 2015, met bijlagen,
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 12 november 2015, met de daarin genoemde stukken.
1.2. De beschikking is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
[verzoeker] is journalist en als zodanig lid van de Nederlandse Vereniging van Journalisten.
2.2.
Google Inc. biedt de internetzoekmachine Google Search (hierna: de zoekmachine) aan. Deze zoekmachine helpt gebruikers om informatie elders op het internet te vinden. Gebruikers kunnen een of meer zoektermen opgeven, waarna de zoekmachine een pagina met zoekresultaten weergeeft. De zoekresultatenpagina toont hyperlinks die onder andere naar webpagina’s verwijzen. De selectie en ordening van de zoekresultaten en de vertoning daarvan aan de gebruiker zijn het dynamisch product van een geautomatiseerd, algoritmisch proces. Dat algoritme selecteert en ordent zoekresultaten aan de hand van meer dan 200 factoren. De precieze werking van dit algoritme is een bedrijfsgeheim van Google.
2.3.
Google NL is een vestiging van Google Inc. in Nederland.
2.4.
Op [datum] verscheen in NRC-Handelsblad (hierna: de NRC) een artikel met als kop “ [titel] ” (hierna respectievelijk: het NRC-artikel, en het daarin besproken artikel in [weekblad 1] : het [artikel] ).
2.5.
Het NRC-artikel beschrijft dat [weekblad 1] in [jaar] met onmiddellijke ingang de samenwerking met freelancemedewerker [verzoeker] heeft opgezegd, nadat [weekblad 1] had vastgesteld dat [verzoeker] als auteur van het [artikel] daarin een passage van internet had overgeschreven.
2.6.
Als in de zoekmachine de zoekopdracht ‘ [verzoeker] ’ wordt ingevoerd, wordt een zoekresultaat (hierna: het zoekresultaat) weergegeven. Op de eerste pagina van het zoekresultaat verschijnt (ten tijde van het indienen van het verzoekschrift) als vijfde URL de koppeling die verwijst naar het NRC-artikel met daarbij een snippet, een korte samenvatting van de pagina onder de titel (hierna: afzonderlijk de URL en de snippet, en gezamenlijk: de koppeling). Het gaat om de volgende URL:
[URL]
Het zoekresultaat ziet er als volgt uit:
2.7.
Op 28 juni 2014 heeft [verzoeker] bij Google een verzoek tot verwijdering van (onder meer) de koppeling ingediend.
2.8.
Per e-mail van 12 september 2014 heeft Google dit verzoek afgewezen. Op dezelfde dag heeft [verzoeker] Google verzocht het verzoek nogmaals in behandeling te nemen, welk verzoek Google per e-mail van 15 september 2014 heeft afgewezen.
2.9.
Op verzoek van [verzoeker] heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (hierna: het CBP) bij brief van 7 oktober 2014 Google verzocht om haar afwijzende beslissing te heroverwegen.
2.10.
Per e-mail van 10 december 2014 heeft Google het CPB bericht dat zij aan het verzoek van het CPB heeft voldaan, maar dat zij daarbij niet tot een andere conclusie is gekomen. Bij brief van 15 december 2014 heeft het CPB [verzoeker] over de beslissing van Google geïnformeerd.
3. Het verzoek en het verweer
3.1.
Het verzoek van [verzoeker] luidt, na wijziging daarvan tijdens de mondelinge behandeling op 12 november 2015, dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
Google beveelt om binnen 30 dagen na het afgeven van de beschikking de URL te verwijderen op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag dat Google hiermee in gebreke blijft, met veroordeling van Google in de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] baseert het verzoek op artikel 36 juncto 46 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 13 mei 2014 met zaaknummer C-131/12 inzake Google Spain vs. Costeja (hierna: het Costeja-arrest). Volgens dit arrest dient een belangenafweging plaats te vinden tussen het belang van [verzoeker] om niet meer achtervolgd te worden door het NRC-artikel en de belangen van Google op vrijheid van ondernemerschap en vrijheid van informatie. Het belang van [verzoeker] dient te prevaleren. [verzoeker] stelt in dat verband – samengevat – het volgende.
De koppeling:
a. a) verwijst naar het NRC-artikel dat ziet op een lichte gradatie van plagiaat, namelijk het per ongeluk overnemen van een internetsite van slechts vier zinnen in een artikel van 4000 woorden, terwijl deze misstap dateert van 16 jaar geleden,
b) brengt, in het bijzonder door de kop, [verzoeker] in verband met een zware gradatie van plagiaat te weten het willens en wetens toe-eigenen van andermans werk zonder bronvermelding, terwijl daarvan geen sprake is geweest,
c) neemt een prominente plaats in het zoekresultaat van Google, terwijl dat niet geldt voor koppelingen naar stukken die hem ontlasten en steunen en stukken die gaan over zijn (meer recente) verdiensten als journalist.
Ten aanzien van het belang van Google op vrijheid van informatie geldt dat Google geen neutrale doorgever van informatie is en dat de door haar geboden catalogus niet volledig is, ook omdat Google zelf resultaten verwijdert. Eén zoekresultaat meer of minder tast de (informatie)functie van de zoekmachine dus niet wezenlijk aan. Daartegenover staat dat de vindbaarheid van het NRC-artikel de carrière van [verzoeker] nog steeds ernstig schaadt. [weekblad 2] willen nog steeds geen andere media met hem werken. Omdat [verzoeker] sinds [jaar] in slechts vier artikelen hoofdonderwerp is geweest, kan hij niet als een publiek figuur worden aangemerkt. Dat een onevenwichtig zoekresultaat zou ontstaan indien het NRC-artikel uit het zoekresultaat zou worden verwijderd, kan niet worden gezegd aangezien de andere artikelen die over deze kwestie gaan pas vanaf pagina 13 – en dus in feite niet – te vinden zijn. Alles afwegende wordt met het feit dat het NRC-artikel op de eerste pagina van de zoekresultaten verschijnt buitenproportioneel de nadruk gelegd op het “deels overschrijven” en kan worden geconcludeerd dat het NRC-artikel bovenmatig is als bedoeld in het Costeja-arrest. Anders dan Google heeft aangevoerd, behoeft [verzoeker] niet eerst de NRC aan te spreken, in de eerste plaats omdat er weliswaar in zijn visie journalistieke normen zijn geschonden maar nog geen sprake is geweest van een onrechtmatige perspublicatie en voorts omdat het HvJEU in het Costeja-arrest heeft uitgemaakt dat Google als verantwoordelijke is aan te merken, aldus steeds [verzoeker] .
3.3.
Google voert verweer en verzoekt [verzoeker] te veroordelen in de proceskosten. Google stelt zich op het standpunt dat zij het verwijderingsverzoek van [verzoeker] terecht heeft afgewezen en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Het verwijderingsverzoek van [verzoeker] voldoet niet aan de criteria van artikel 36 Wbp en het Costeja-arrest. Het tonen van het adres van de internetpagina met het NRC-artikel bij de zoekopdracht ‘ [verzoeker] ’ is in relatie tot het doel van de verwerking door Google (te weten het zo goed, volledig en integer mogelijk vindbaar maken van informatie op internet) relevant. Het NRC-artikel gaat over [verzoeker] , zodat het tonen van het adres van die internetpagina een juiste en nauwkeurige verwerking is van zijn persoonsgegevens door Google. Het zoekresultaat is evenmin bovenmatig. Plagiaat wordt als een belangrijk vergrijp gezien in de journalistiek. Het zoekresultaat komt overigens ook niet prominent naar voren, het maakt deel uit van een lange lijst met tientallen andere relevante zoekresultaten. Daaronder bevinden zich ook artikelen bij voorbeeld in [weekblad 1] en [weekblad 2] , waarin het voor [verzoeker] opgenomen wordt. [verzoeker] heeft geen verwijdering verzocht van die artikelen. Dat heeft tot gevolg dat een toewijzing van het verzoek zou leiden tot de situatie dat er nog wel artikelen over het NRC-artikel vindbaar zijn, maar het NRC-artikel zelf niet. Dat zou juist onevenwichtig zijn. Google heeft voor de belangenafweging die zij heeft gemaakt onder meer gewezen op de door de “Artikel 29 Werkgroep” (het adviesorgaan van de Europese Unie waarin de Europese privacy toezichthouders zijn vertegenwoordigd) opgestelde “Guidelines on the implimentation of [het Costeja-arrest]” van 26 november 2014 (te vinden op: http://ec.europa.eu/justice/data-protection/article-29/documentation/opinion-recommendation/files/2014/wp225_en.pdf) en het adviesrapport van de door Google naar aanleiding van het Costeja-arrest zelf ingestelde “Advisory Council” van onafhankelijke deskundigen. Google wijst er ten slotte op dat [verzoeker] niet heeft geconcretiseerd waaruit de buitenproportionele last en schade bestaat (zoals bedoeld in artikel 40 Wbp).
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover nodig – nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1.
Google heeft in de eerste plaats het verweer gevoerd dat [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek moet worden verklaard, omdat hij zijn op de Wbp gegronde verzoek eerst aan de NRC zou moeten richten. Het verzoek van [verzoeker] valt immers primair onder de journalistieke en juridische verantwoordelijkheid van NRC, die het NRC-artikel op internet heeft gepubliceerd, aldus Google.
4.2.
Dit verweer wordt verworpen. De Wbp is ingevoerd ter implementatie van de Richtlijn 95/46/EG van het Europees parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (verder: de privacyrichtlijn). In het Costeja-arrest heeft het HvJ EU geoordeeld dat de activiteit van een zoekmachine moet worden gekwalificeerd als “verwerking van persoonsgegevens” in de zin van de privacyrichtlijn wanneer deze informatie persoonsgegevens bevat, en dat de exploitant van deze zoekmachine moet worden geacht de “verantwoordelijke” voor deze verwerking te zijn in de zin van de privacyrichtlijn. Hieruit volgt dat Google, ook in de zin van artikel 36 Wbp, als de verantwoordelijke voor de verwerking van de onderhavige persoonsgegevens kan worden aangemerkt. Daarmee heeft [verzoeker] zijn verzoek aan de juiste entiteit gericht. Dat [verzoeker] zijn verzoek ook, of zoals Google stelt primair, aan de NRC had kunnen richten, doet daaraan niet af.
Het verwijderingsverzoek
4.3.
Buiten discussie staat dat het verzoek tot verwijdering alleen ziet op het zoekresultaat, te weten het zoekresultaat bij een zoekopdracht op naam van verzoeker, ‘ [verzoeker] ’. Het verzoek tot verwijdering ziet niet op het volledige zoekresultaat, maar slechts op de koppeling.
4.4.
Google heeft in haar verweerschrift gemotiveerd aangevoerd dat en waarom een eventuele verwijdering geen ruimere toepassing moet krijgen dan de Nederlandse versie van Google, te weten google.nl, waarnaar een internetgebruiker automatisch wordt geleid wanneer hij vanuit Nederland google.com invoert. Voor zover [verzoeker] wel een ruimere toepassing van de verwijdering heeft beoogd, heeft hij daartoe onvoldoende gesteld.
4.5.
Het verzoek aan de rechtbank betreft een verzoek op grond van artikel 46 Wbp, ertoe strekkende Google te bevelen het door [verzoeker] op grond van artikel 36 Wbp ingediende verzoek tot verwijdering van de URL (met daarin de persoonsgegevens van [verzoeker] ) uit het zoekresultaat alsnog toe te wijzen. Beoordeeld moet derhalve worden of aan de eisen van artikel 36 Wbp is voldaan.
4.6.
Een gegevensverwerking als de onderhavige vindt haar grondslag in artikel 8 sub f Wbp, dat voorschrijft dat persoonsgegevens slechts mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zich daartegen verzet.
4.7.
Zoals het HvJ EU in het Costeja-arrest heeft overwogen moet bij de beoordeling van een dergelijk verwijderingsverzoek het volgende tot uitgangspunt worden genomen. Elke betrokkene heeft het recht tot rectificatie, uitwissing of afscherming van gegevens te verkrijgen indien sprake is van een verwerking die onverenigbaar is met de privacyrichtlijn. Een dergelijke onverenigbaarheid kan niet enkel het gevolg zijn van onnauwkeurigheid van de gegevens maar ook omdat zij, gelet op het geheel van de omstandigheden van het geval, ontoereikend, niet ter zake dienend of bovenmatig zijn voor de doeleinden van de verwerking, omdat zij niet zijn bijgewerkt of omdat zij langer worden bewaard dan noodzakelijk is. De betrokkene kan op basis van zijn door de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (verder: het Handvest) gewaarborgde grondrechten verlangen dat op hem betrekking hebbende informatie niet meer via opneming in een resultatenlijst van een zoekmachine ter beschikking wordt gesteld van het grote publiek, en zijn belang krijgt daarbij in beginsel voorrang niet enkel op het economische belang van de exploitant van de zoekmachine, maar ook op het belang van het publiek om deze informatie te vinden wanneer op de naam van deze persoon wordt gezocht. Dit zal echter niet het geval zijn indien de inmenging in de grondrechten van de betrokkene wegens bijzondere redenen, zoals de rol die deze persoon in het openbare leven speelt, wordt gerechtvaardigd door het overwegende belang dat het publiek erbij heeft om toegang tot de informatie te krijgen. Dit evenwicht kan ook afhangen van de aard van de betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene. Het beroep van [verzoeker] op de Wbp dient in het licht van het Costeja-arrest te worden bezien.
4.8.
Bij de belangenafweging op grond van artikel 36 en 40 Wbp zijn dus twee fundamentele rechten in het geding, te weten enerzijds het recht op privacy en op eerbiediging van persoonsgegevens van [verzoeker] (artikelen 7 en 8 van het Handvest) en anderzijds het recht op informatievrijheid (artikel 11 van het Handvest) van niet alleen Google Inc. maar ook van (alle) internetgebruikers, webmasters en auteurs/aanbieders van informatie op het internet. Daarbij moet het belang van [verzoeker] dat het NRC-artikel niet meer kan worden gevonden worden afgezet tegen de belangen van Google om middels haar zoekmachine een betrouwbaar zoekresultaat te produceren en van het publiek om via de zoekmachine relevante informatie te vinden.
4.9.
Daarbij geldt nog dat bij de toepassing van het zogenoemde “verwijderingsrecht” als bedoeld in het Costeja-arrest het vooral om de gevonden zoekresultaten gaat, en niet zozeer om de vraag of de inhoud van (in dit geval) het gevonden artikel zelf ontoereikend, irrelevant of bovenmatig is. [verzoeker] heeft ook uitdrukkelijk aangegeven dat zijn verzoek niet tegen het artikel als zodanig is gericht. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, indien [verzoeker] wel een inhoudelijke toetsing had gewenst van een artikel dat via een zoekopdracht vindbaar is, het hem had vrijgestaan de NRC aan te spreken. In zo’n procedure kan het juridisch beoordelingskader voor onrechtmatige perspublicaties worden toegepast, waarin onder meer wordt gewogen in welke mate een bepaalde uiting steun vond in het beschikbare feitenmateriaal. Een beroep op artikel 36 Wbp is niet bedoeld om die procedure te omzeilen. Het is evenmin bedoeld om onwelgevallige maar niet onrechtmatige artikelen via de omweg van een verwijderingsverzoek aan een zoekmachine-exploitant aan het zicht van het publiek te onttrekken.
4.10.
Het verzoek van [verzoeker] ziet dus uitdrukkelijk niet op het NRC-artikel zelf, maar op de koppeling. Uit de aard van de koppeling en de verwevenheid met het NRC-artikel die daaruit blijkt, volgt dat de koppeling niet, althans niet volledig los kan worden gezien van het NRC-artikel, wat tot gevolg heeft dat bij de genoemde belangenafweging toch ook aan de inhoud van het NRC-artikel betekenis toekomt.
4.11.
Bij de belangenafweging die de rechtbank moet maken is voorts van belang, zoals Google terecht heeft aangevoerd, en de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft overwogen in het vonnis van 18 september 2014 (ECLI:NL:RBAMS:2014:6118), dat terughoudendheid is geboden bij het opleggen van beperkingen aan de werking van een zoekmachine als Google Search. Dergelijke zoekmachines vervullen immers een belangrijke maatschappelijke functie. Het internet bevat een onmetelijke hoeveelheid informatiebronnen, waaronder een onvoorstelbaar groot aantal websites. De inhoud van het internet verandert bovendien per seconde. Zoekmachines helpen de internetgebruiker in deze oceaan van informatie bij het zoeken naar de informatie waarnaar hij/zij op zoek is. Verder is van belang dat zoekmachines zonder menselijke tussenkomst functioneren, in die zin dat de zoekresultaten via een geautomatiseerd, algoritmisch systeem volgen op door de internetgebruiker ingevoerde zoektermen. De functie van catalogus, die de zoekmachine in feite is, zou ernstig worden belemmerd indien strenge beperkingen aan de werking ervan zou worden opgelegd en daarmee zou de zoekmachine aan geloofwaardigheid inboeten.
4.12.
De belangenafweging moet in dit geval in het nadeel van [verzoeker] uitvallen. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Het artikel is weliswaar uit [jaar] en derhalve van [jaar] geleden, maar dit betekent nog niet dat het niet langer relevant is. Hierbij is het volgende van belang:
- -
niet in geschil is dat het NRC-artikel op zich juiste informatie verschaft;
- -
het NRC-artikel ziet op handelen van [verzoeker] zelf, waarmee hij de publicaties die daarvan het gevolg zijn en de publieke belangstelling daarvoor in zekere zin over zichzelf heeft afgeroepen;
- -
het NRC-artikel ziet op handelen van [verzoeker] in zijn hoedanigheid van journalist en niet van [verzoeker] als privépersoon, terwijl [verzoeker] nog steeds werkzaam is in de journalistieke sector;
- -
in het NRC-artikel wordt de handelwijze van [verzoeker] aangemerkt als plagiaat (zij het in de visie van [verzoeker] een lichte vorm) en onweersproken is dat plagiaat, ook in lichte vorm, in journalistieke kringen als een ernstig vergrijp wordt gezien.
Dit sluit ook aan bij de door de privacy toezichthouders opgestelde richtlijnen naar aanleiding van het Costeja-arrest (zie hiervoor onder 3.3), waarin onder meer is opgenomen dat “Information is more likely to be relevant if it relates to the current working life of the data subject”. In het licht van deze omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank van belang dat deze informatie beschikbaar is én ook in de toekomst zal blijven. Dit geldt zeker voor de journalistieke beroepsgroep en in het bijzonder voor mogelijke toekomstige opdrachtgevers van [verzoeker] die de mogelijkheidheid moeten hebben om een eigen afweging te maken en daarbij de aan [verzoeker] verweten handelingen moeten kunnen betrekken. Zij moeten zelf kunnen afwegen of en in hoeverre de ernst van het “vergrijp” van [verzoeker] en de omstandigheid dat het lang geleden heeft plaatsgevonden voor hen van belang is. Daarmee bestaat ook voor Google belang om die informatie te kunnen aanbieden. In zoverre kan niet gezegd worden dat het zoekresultaat met betrekking tot het NRC-artikel bovenmatig of niet relevant is.
4.13.
[verzoeker] heeft verder nog aangevoerd dat de koppeling (die hem in verband brengt met een zware vorm van plagiaat) een prominente plaats in het zoekresultaat van Google inneemt, terwijl dat niet geldt voor koppelingen naar artikelen die hem ontlasten en steunen. Deze omstandigheid kan evenwel niet tot een ander oordeel leiden. De koppeling is immers het gevolg van het zonder menselijke tussenkomst functionerende, geautomatiseerde, algoritmische systeem van de zoekmachine. Aan die functie wordt, zoals eerder overwogen, maatschappelijk belang gehecht. De NRC is een landelijk dagblad is en dat heeft volgens Google tot gevolg dat het artikel in het zoekresultaat hoger in relevantie wordt gewaardeerd dan een stuk in bijvoorbeeld een regionaal blad of een persoonlijk blog. Dat uit de kop van het artikel waarnaar wordt verwezen en de snippet van de inhoud die door de zoekmachine van elke koppeling wordt weergegeven, zoals [verzoeker] betoogt, een vertekend beeld kan ontstaan, is tevens inherent aan de (goede) werking van de zoekmachine en vindt zijn rechtvaardiging in het feit dat tegelijkertijd de volledige, niet-vertekende informatie, te weten het volledige artikel, door middel van diezelfde koppeling beschikbaar is. De prominentie van de koppeling in het zoekresultaat zou kunnen worden gecorrigeerd door de koppeling (relatief) minder prominent in het zoekresultaat weer te geven. Dit is evenwel, naar Google onweersproken heeft aangevoerd, technisch onmogelijk en het verzoek van [verzoeker] is hier ook niet op gericht.
4.14.
Uit al het voorgaande volgt dat Google in redelijkheid het verzoek van [verzoeker] om de koppeling te verwijderen heeft kunnen afwijzen.
4.15.
Gelet op dat oordeel behoeven de overige door Google gevoerde verweren, waaronder het verweer dat Google NL niet als verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens kan worden aangemerkt, geen nadere bespreking.
4.16.
De rechtbank ziet aanleiding [verzoeker] als verzocht in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten aan de zijde van Google worden tot op heden begroot op:
- griffierecht | € | 613,00 | |
- salaris advocaat | € | 904,00 | (2 punten × tarief € 452,00) |
- totaal | € | 1.517,00 |
4.17.
Als verzocht zal de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.18.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van Google, tot op heden begroot op € 1.517,00,
5.3.
verklaart deze beschikking wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.H. Marcus, mr. R.A. Dudok van Heel en mr. B. van Berge Henegouwen, rechters, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2015.