Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/36a
36a Art. 81 VWEU als bron van harmonisering van procesrecht
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS575458:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Verdrag van Amsterdam, PbEG 1997, C 340/1.
Freudenthal 2007, p. 37.
Art. 81 lid 1 VWEU luidt als volgt: ‘De EU ontwikkelt een justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, die berust op het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen en van beslissingen in buitengerechtelijke zaken. Deze samenwerking kan maatregelen ter aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten omvatten.’
Brussel I-bis: Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351/1 (Verordening 2012/1215/EU).
Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, PbEU 2006, L 399/1.
Art. 67 VWEU bepaalt in het vierde lid: ‘4. De Unie vergemakkelijkt de toegang tot de rechter, met name door het beginsel van wederzijdse erkenning van gerechtelijke en buitengerechtelijke beslissingen in burgerlijke zaken.’Art. 81 VWEU bepaalt in het tweede lid:‘2. Voor de toepassing van lid 1 stellen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure, met name wanneer dat nodig is voor de goede werking van de interne markt, maatregelen vast die het volgende beogen: […] f. het wegnemen van de hindernissen voor de goede werking van burgerrechtelijke procedures, zo nodig door bevordering van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende bepalingen inzake burgerlijke rechtsvordering; […].’
Richtlijn van de Raad 2002/8/EC van 27 januari 2003 tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen,PbEG 2003, L 26/41.
Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen,Pb. EU 2007, L 199/1.
Draft Report with recommendations to the Commission on common minimum standards of civil procedure in the EU (2015/2084(INL)), 10 February 2017, PE593.974v01-00.
Draft Report PE593.974v01-00, p. 8.
Zie Kuipers 2014, p. 171 e.v.; Freudenthal 2007, p. 39; Wagner 2012, p. 98.
Mánko 2015, p. 11.
Mánko 2015, p. 11 e.v.
Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam1 in 1999 is de totstandkoming van een Europese Juridische Ruimte een zelfstandig doel van de Europese Gemeenschap (thans Europese Unie) geworden.2 De justitiële samenwerking in civiele zaken heeft in dat kader een rechtsgrondslag gekregen in art. 65 EG-Verdrag (EGV), dat met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in 2009 is vervangen door art. 81 van het Verdrag betreffende de werking van de Unie (VWEU).3 Hiermee heeft de ontwikkeling van het Europees internationaal privaatrecht een hoge vlucht genomen.4 Op basis van art. 65 EGV c.q. 81 VWEU zijn tal van verordeningen en richtlijnen tot stand gekomen in het kader van justitiële samenwerking in civiele zaken. Zo zijn er de verschillende verordeningen met betrekking tot de bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen5 en de Verordening tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure.6 De toegankelijkheid van de rechtspleging is daarnaast een eigen doelstelling van de EU geworden.7 Op basis daarvan zijn diverse instrumenten ter bevordering van de toegang tot de rechter tot stand gekomen, zoals de Richtlijn rechtsbijstand8 en de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen.9
Ten tijde van de afronding van dit proefschrift heeft de Commissie juridische zaken van het Europees Parlement een voorstel gepubliceerd voor een Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor civiele procedures in de EU.10 Het doel van de richtlijn is – kort gezegd – de bevordering van de kwaliteit en toegankelijkheid van civiele procedures in alle lidstaten. Teneinde deze doelstelling te verwezenlijken is een kader geïntroduceerd op basis van minimumnormen waaraan de nationale civiele procedure in de lidstaten moet voldoen. Het voorstel bevat onder meer bepalingen ten aanzien van het verloop van de procedure, maatregelen ter verkrijging en bescherming van bewijs en regels over de aanstelling van deskundigen. Het derde deel (‘Access to courts and justice’) bevat specifieke regels over proceskostenveroordeling en rechtsbijstand. Van belang in deze context is dat als grondslag voor het richtlijnvoorstel art. 81 VWEU is aangenomen.11 In het eerste lid van voornoemd artikel is uitdrukkelijk bepaald dat op deze grondslag ‘maatregelen ter aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten’ kunnen worden getroffen. Hoewel de op grond van art. 81 VWEU verleende wetgevende bevoegdheid beperkt is tot burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen,12 zal de praktische relevantie van richtlijn – indien deze wordt aangenomen – mogelijk breder zijn. In het richtlijnvoorstel is benadrukt dat het begrip ‘grensoverschrijdende gevolgen’ ruim moet worden opgevat en niet gelijk moet worden gesteld met het begrip ‘grensoverschrijdende procedures’. Ook nationale procedures met enig grensoverschrijdend aspect zullen vermoedelijk dus onder het bereik van de richtlijn vallen.13 Daarnaast – of daarenboven – wordt met de richtlijn uitdrukkelijk beoogd een basis te creëren voor ‘gradual deepening of the approximation of civil procedural regimes of Member States’. Aldus vallen nadere instrumenten ter harmonisering van nationaal procesrecht te verwachten, op grondslag van art. 81 VWEU dan wel het hierna te bespreken art. 114 VWEU.14