Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/337
337 Klachtplicht en verjaring
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691772:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Rechtsvorderingen gegrond op art. 7:17 lid 2 BW verjaren door verloop van twee jaren na de in art. 7:23 lid 1 BW omschreven kennisgeving. Een specialis is te lezen in art. 7:761 BW (aanneming van werk).
HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1176, NJ 2020/7 met nt. J.L. Smeehuijzen onder NJ 2020/8 (Meetinstructie I): de klachtplicht is niet van toepassing op vorderingen uit onrechtmatige daad; een onrechtmatige daad is geen prestatie. Snijders verkondigde een en ander al in zijn noot bij het arrest Ploum/Smeets I (HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3733, NJ 2008/552 onder 553). Zie ook Smeehuijzen 2013.
Alleen indien een gedeelte van de feiten, los van de feiten omtrent non-conformiteit, zelfstandig kan leiden tot een op bedrog gegronde onrechtmatige daadsvordering, geldt het verjaringsregime uit art. 7:23 lid 2 BW niet en dient men rekening te houden met de algemene verjaringstermijn uit art. 3:310 lid 1 BW. Niet de vordering zelf, maar het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan de vordering is dus bepalend voor de vraag welke verjaringstermijn van toepassing is (HR 17 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2902, NJ 2017/438 met Red. Aant., AA 2018/6 met nt. H.N. Schelhaas, p. 482 (MBS/Jedacol)).
De schuldenaar/verkoper kan twee jaar na de kennisgeving van de klacht zich erop beroepen dat de verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW is verlopen.1 Aan deze verjaring komt men slechts toe indien de vereiste kennisgeving is gedaan. Staat vast dat de schuldeiser/koper (tijdig in de zin van het eerste lid) heeft geklaagd, dan heeft de schuldenaar/verkoper stelplicht en bewijslast indien hij zich erop beroept dat de verjaringstermijn is verlopen; hij doet een beroep op een ander rechtsgevolg (een bevrijdend verweer). Het verjaringsregime uit art. 7:23 lid 2 BW geldt voor iedere vordering van de koper die feitelijk gegrond is op non-conformiteit,2 ook indien de koper op dezelfde grondslag een vordering ter zake van bijvoorbeeld bedrog instelt.3