Zie p. 2-4 van het veroordelend vonnis van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2018. Het betreft een Promis-vonnis. De bewijsoverwegingen van de rechtbank zijn hier weergegeven zonder de voetnoten.
HR, 01-02-2022, nr. 20/03369
ECLI:NL:HR:2022:9
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-02-2022
- Zaaknummer
20/03369
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:9, Uitspraak, Hoge Raad, 01‑02‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1262
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2020:2906, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2021:1262, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 07‑12‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:9
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑02‑2022
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03369
Datum 1 februari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 oktober 2020, nummer 22-000265-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.G. Cantarella, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2022.
Conclusie 07‑12‑2021
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03369
Zitting 7 december 2021
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.
1. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 13 oktober 2020 het veroordelend vonnis van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2018 bevestigd met aanvulling van één grond. De rechtbank had de verdachte bij genoemd vonnis wegens 1. “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”, 2. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” en 3. “diefstal” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast had de rechtbank een taakstraf opgelegd van honderdvijftig uren, subsidiair vijfenzeventig dagen hechtenis.
2. Er bestaat samenhang met de ontnemingszaak 20/03366. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. M.G. Cantarella, advocaat te Den Haag, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel keert zich tegen de motivering van de onder feit 1 bewezen verklaarde hennepteelt. In het verlengde hiervan klaagt het tweede middel over de motivering van de onder feit 3 bewezen verklaarde diefstal van elektriciteit. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
5. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“1. hij in de periode van 1 september 2016 tot en met 14 maart 2017 te 's-Gravenhage opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [de] [a-straat] een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II; 2. hij op 15 maart 2017 te ‘s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van in totaal 283 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;3. hij in de periode van 1 september 2016 tot en met 15 maart 2017 te 's-Gravenhage, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V.”
6. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsoverwegingen van de rechtbank:1.
“3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
[betrokkene 1] , werkzaam als fraudespecialist bij Stedin Netbeheer BV, heeft op 15 maart 2017 in eerdergenoemd pand te 's-Gravenhage een controle uitgevoerd van de netcomponenten van Stedin Netbeheer BV en tijdens deze controle het volgende geconstateerd. De verzegeling van het deksel was verbroken en verwijderd. De deksel van de hoofdaansluitingkast was tevens verwijderd. Aan de bovenzijde van de hoofdzakeringen was een illegale aansluiting bijgeplaatst en aangesloten. Deze illegale aansluiting was voor de elektriciteitsmeter aangesloten. Alle elektriciteit die via deze illegale aansluiting is afgenomen, is niet door de elektriciteitsmeter geregistreerd. Deze aansluiting kwam uit in een onderverdeling van elektriciteit, waarvandaan de in het pand aanwezige hennepkwekerijen onbemeten van elektriciteit werden voorzien. Naar aanleiding van voornoemde bevindingen, heeft [betrokkene 1] namens Stedin Netbeheer BV aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit in de periode van 1 september 2016 tot en met 15 maart 2017.
Omtrent de in voornoemd pand aanwezige hennepkwekerij heeft [betrokkene 1] daarnaast het volgende opgemerkt. De kappen van de in de hennepkwekerij aanwezige assimilatielampen zaten onder een dikke laag stof. Dit duidt er volgens [betrokkene 1] op dat deze lampen al lange tijd in het pand aanwezig zijn. Het witte filtermateriaal van de aanwezige koolstoffilters was door het gebruik in de hennepkwekerijen dermate vervuild dat de filters volgens [betrokkene 1] gedurende meerdere hennepoogsten in gebruik moeten zijn geweest. Het filtermateriaal van de koolstoffilters was vervuild door het gebruik ter plaatse. [betrokkene 1] baseert deze conclusie onder meer op de omstandigheid dat er geen vervuiling aanwezig was op de contactplaatsen tussen de bevestigingsbanden en de koolstoffilters. Het zeil dat op de vloer lag, was voorzien van een dikke kalkaanslag. Dit duidt er volgens [betrokkene 1] ook op dat de hennepkwekerijen al lange tijd in bedrijf zijn. Er was een grote hoeveelheid vuilniszakken aanwezig. Deze vuilniszakken waren gevuld met restkluiten met afgeknipte steel en wortel van hennepplanten. In het watervat, dat diende als watertoevoer van de hennepkwekerijen, dreef een witte laag bovenop het zich daarin bevindende water. De zijkant van het watervat was voorzien van een dikke kalkaanslag. Volgens [betrokkene 1] duidt dit er ook op dat de hennepkwekerijen al lange tijd in bedrijf zijn. Ten slotte zag [betrokkene 1] een aantal scharen liggen met restanten van hennepproducten. Hij vermoedt dat deze scharen zijn gebruikt bij het knippen van een eerdere hennepoogst. De aangetroffen henneprestanten waren zodanig vervuild dat deze volgens [betrokkene 1] niet alleen achter zijn gebleven na het knippen van de hennepplanten die thans in de kwekerij aanwezig zijn. Op basis van de kennis en ervaring die zij heeft opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, heeft verbalisant [verbalisant] geconcludeerd dat de in de inleiding vermelde 283 planten, hennepplanten betroffen, zijnde hennep als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II. De verdachte heeft bij de bij de politie aangegeven dat de aangetroffen hennepkwekerij van hem was, dat hij de hennepkwekerij onderhield en dat hij de kwekerij heeft opgezet. Nadat de politie hem heeft geconfronteerd met de omstandigheid dat er elektriciteit is gestolen, heeft de verdachte verklaard dat hij iemand heeft gevraagd voor de elektriciteit, die de elektriciteit heeft aangelegd voordat hij klaar was met de opbouw van de hennepkwekerij.Gelet op de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van een grote hoeveelheid hennepplanten (feit 1), diefstal van elektriciteit (feit 3) in de tenlastegelegde periode en het opzettelijk aanwezig hebben van 283 hennepplanten (feit 2) op 15 maart 2017. Ten aanzien van de pleegperiode van het telen van hennep overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in februari 2017 klaar was met de opbouw van de hennepkwekerij en er geen eerdere oogst heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht echter bewezen dat de hennepkwekerij al vanaf 1 september 2016 in werking was. Zij baseert dit oordeel op de omstandigheden die er volgens fraudespecialist [betrokkene 1] op duiden dat de hennepkwekerij lange tijd in bedrijf is geweest. De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op de geconstateerde vervuiling van het filtermateriaal van de in de hennepkwekerijen aanwezige koolstoffilters, de dikke kalkaanslag op het vloerzeil en op de zijkanten van het watervat en de henneprestanten op de hennepscharen. Gelet op deze bevindingen acht de rechtbank het standpunt van verdachte, dat de hennepkwekerij pas in februari 2017 van start is gegaan, onaannemelijk en kan worden aangenomen dat gedurende langere tijd, in de tenlastegelegde periode, hennep is geteeld. Ten aanzien van de diefstal van elektriciteit overweegt de rechtbank dat nu de aanleg van de elektriciteitsvoorziening voor de hennepkwekerij in opdracht van de verdachte heeft plaatsgevonden en de verdachte degene was die belang had bij – en profiteerde van – het buiten de meter om afnemen van de elektriciteit, zowel voor wat betreft de besparing van de kosten als de maskering van de hoge afname ter voorkoming van de ontdekking van zijn kwekerij, ervan uit kan worden gegaan dat verdachte daarvan op de hoogte was. Door gebruik te maken van die illegale elektriciteitsvoorziening heeft verdachte zich aldus schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit. Aangezien de aanleg van de elektriciteitsvoorziening volgens de verdachte tijdens de opbouw van de hennepkwekerij heeft plaatsgevonden, kan er voorts van uit worden gegaan dat de diefstal van elektriciteit in dezelfde periode heeft plaatsgevonden.”
7. Het hof heeft deze bewijsoverwegingen van de rechtbank tot de zijne gemaakt en aangevuld. Het bestreden arrest houdt hieromtrent het volgende in:
“Het vonnis waarvan beroepDe behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, met dien verstande dat het hof in het vonnis waarvan beroep de hierna te vermelden aanvulling aanbrengt.De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 september 2020 een bekennende verklaring afgelegd, inhoudende: "Ik erken dat ik in de tenlastegelegde periode een aantal hennepplanten heb geteeld en aanwezig heb gehad en dat ik daar elektriciteit voor heb laten aanleggen". Het vonnis waarvan beroep dient derhalve onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.”
8. Gelezen in samenhang met de toelichting komen de middelen, naar ik begrijp, neer op het volgende. De steller van de middelen meent dat de motivering van de bewezenverklaring van hennepteelt (feit 1) en diefstal van elektriciteit (feit 3) tekortschiet. In het bijzonder zou onbegrijpelijk zijn dat het hof heeft aangenomen dat de verdachte eerder dan per februari 2017 is gaan telen en daartoe in diezelfde – en volgens het middel dus te ruime – periode illegaal stroom heeft afgetapt. Aan het ter zake ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt zou het hof ongemotiveerd voorbij zijn gegaan. Bovendien is volgens de steller van de middelen wegens de gehanteerde bewijsconstructie niet na te gaan of het bewezen verklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, en de steller wijst daartoe op HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:911.
9. In eerste aanleg is de verdachte bij verstek veroordeeld. In hoger beroep heeft de inhoudelijke behandeling in aanwezigheid van de verdachte en zijn raadsman2.plaatsgevonden op de terechtzitting van het hof van 29 september 2020. Het proces-verbaal van die zitting houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“De verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
De verdachte geeft op dat hij niet van de zitting in eerste aanleg op de hoogte was.
De voorzitter maakt melding van een appelschriftuur d.d. 25 januari 2019.
De raadsman voert hierop het woord en brengt het volgende naar voren:
De verdediging wist niets van de zitting in eerste aanleg en het vonnis. Ik heb gelezen wat cliënt bij de politie heeft verklaard. Het verweer zal zich toespitsen op de bewezenverklaarde periode.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken van onderzoek, voor zover van belang met het oog op enige door het hof te nemen beslissing.
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
Ik erken dat ik in de tenlastegelegde periode een aantal hennepplanten heb geteeld en aanwezig heb gehad en dat ik daar elektriciteit voor heb laten aanleggen. Ik had schulden en dit was voor mij de enige oplossing. Ik heb het één keer gedaan. Alle spullen waren tweedehands. Er is geen tweede oogst geweest. Het zou kunnen dat ik in september 2016 ben begonnen, maar ik weet dat niet meer zeker. Ik heb alles gekregen van een kennis en ik zou hem dan later moeten betalen. De opbouw heeft iets langer dan een maand geduurd. U zegt mij dat het om een periode van een half jaar gaat en dat het in beginsel mogelijk is om in die periode twee keer te oogsten. Ik heb geen twee oogsten gehad. Ik weet niet meer wanneer ik de elektriciteit heb laten aanleggen.
(…)
De voorzitter maakt melding van de vordering van de benadeelde partij Stedin Netbeheer B.V.
De verdachte krijgt de gelegenheid daarop te reageren en verklaart hiertoe het volgende:
Het gevorderde bedrag betwist ik.
(…)
De advocaat-generaal voert hierna het woord en draagt de schriftelijke vordering voor. De advocaat-generaal vordert dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
De raadsman voert het woord tot verdediging en brengt hiertoe het volgende naar voren:
Cliënt heeft verklaard over de hennepkwekerij. Ten aanzien van feit 2 refereer ik me aan uw oordeel. De feiten 1 en 3 staan wat de verdediging betreft wel ter discussie. Cliënt heeft bij de politie verklaard dat hij in januari is begonnen met de opbouw en in februari is gaan kweken. De inval is het ijkpunt en vanaf daar moeten we terugkijken. Gelet op de bevindingen van de politie zou het goed mogelijk zijn dat de aangetroffen planten op dat moment nog maar vier weken oud waren. Dat zou betekenen dat de plantjes begin februari zijn geplant en dat past bij de verklaring van cliënt.
Verbalisant [betrokkene 1] werkt bij Stedin en is dus een belanghebbende in deze zaak. Op basis van wat er in de kwekerij is aangetroffen kan niet precies worden vastgesteld hoelang de kwekerij in werking is geweest. Stedin is geen deskundige. Het is nattevingerwerk en dat kan geen basis vormen voor een veroordeling. Op basis van het dossier kan enkel worden vastgesteld dat er in een korte periode is gekweekt en niet dat er daarvóór ook is geoogst. Dat is niet alleen van belang voor de bewezenverklaring, maar ook voor de vordering van de benadeelde partij.
De tenlastegelegde periode kan niet worden bewezen. Ik verzoek u cliënt van de feiten 1 en 3 vrij te spreken. Voor wat betreft de straf verzoek ik u rekening te houden met artikel 63 Sr en uw eigen oriëntatiepunten.
De vordering van de benadeelde partij wordt in lijn met het voorgaande betwist. Ik verzoek u de vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
De advocaat-generaal krijgt de gelegenheid tot repliek en brengt hiertoe het volgende naar voren: Ik heb geen aanwijzingen dat de constateringen van verbalisant [betrokkene 1] niet juist zijn. Deze constateringen wijzen er op dat er een eerdere oogst geweest moet zijn.
De raadsman krijgt de gelegenheid tot dupliek en persisteert.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.”
10. Dan kom ik nu toe aan een bespreking van de middelen. Het verweer, c.q. standpunt van de verdediging in hoger beroep luidt dat de verdachte pas in februari 2017 is gaan telen, en niet eerder. De bevindingen van de fraudespecialist [betrokkene 1] kunnen niet tot bewijs meewerken nu die volgens de verdediging zouden berusten op ‘nattevingerwerk’. De bewezenverklaring van een periode die aanvangt in september 2016, en/of de vaststelling dat er al eerder is geoogst, zouden derhalve niet kunnen volgen uit de bewijsmiddelen. De verdediging heeft op grond hiervan vrijspraak voor het telen en de diefstal verzocht.
11. Voor zover het standpunt van de verdediging al als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt moet worden aangemerkt, vindt het mijns inziens zijn weerlegging in de gehanteerde bewijsconstructie. Daarin is een beslissende rol weggelegd voor de rapportage diefstal energie en aangifte van de fraudespecialist [betrokkene 1] ten behoeve van Stedin Netbeheer B.V. met datum 22 maart 2017. Onbegrijpelijk is deze selectie en waardering van bewijsmiddelen niet, mede vanwege de verklaringen die de verdachte ten overstaan van het hof heeft afgelegd: “Het zou kunnen dat ik in september 2016 ben begonnen, maar ik weet dat niet meer zeker.” Daarnaast heeft hij verklaard: “Ik weet niet meer wanneer ik de elektriciteit heb laten aanleggen.” Kortom, de verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd als het gaat om (1) het tijdstip waarop hij is begonnen met telen en (2) het tijdstip waarop hij de illegale elektriciteitsaansluiting heeft laten aanleggen. De bewering van de verdachte dat alle spullen tweedehands waren is verder niet feitelijk onderbouwd en staat bovendien in contrast met de bevinding van [betrokkene 1] dat het filtermateriaal van de koolstoffilters was vervuild door het gebruik ter plaatse: er was geen vervuiling aanwezig op de contactplaatsen tussen de bevestigingsbanden en de koolstoffilters. Dat het hof het standpunt dat de verdachte pas per februari 2017 is gaan telen, weinig overtuigend heeft gevonden, acht ik, bezien tegen de achtergrond van de bevindingen van fraudespecialist [betrokkene 1] , niet verwonderlijk.
12. Voor zover de klachten zien op de periode die in de bewezenverklaringen wordt genoemd, namelijk van 1 september 2016 tot en met 14, respectievelijk 15 maart 2017, kunnen zij dus nergens toe leiden. Voor zover de eerste klacht ziet op de bewezen verklaarde hennepteelt an sich, faalt deze eveneens.
13. De bewezenverklaring van diefstal van de elektriciteit vraagt ambtshalve3.nog wel enige reflectie. In zijn arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:511, heeft de HR het volgende overwogen als het gaat om hennepkweek en het daarvoor illegaal afnemen van elektriciteit:
“In gevallen als het onderhavige, waarin het aantreffen van een hennepkwekerij gepaard gaat met het aantreffen van aanwijzingen dat de elektriciteit die wordt gebruikt voor die kwekerij, kort gezegd, ‘buiten de meter om’ wordt afgenomen, en de verdachte op die grond (ook) de diefstal van elektriciteit wordt verweten, verdient die diefstal zelfstandige aandacht in de bewijsvoering. De betrokkenheid van de verdachte bij de teelt van hennep brengt immers op zichzelf nog niet mee dat hij zich ook schuldig maakt aan het opzettelijk wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit (vgl. HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:390). Bij die bewijsvoering kan onder meer het volgende van belang zijn. Onder ‘wegnemen’ van een goed als bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan het zich verschaffen van de feitelijke heerschappij over het goed dan wel het aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrekken van dat goed. Elektriciteit wordt in deze zin pas ‘weggenomen’ door het verbruik ervan door apparaten of installaties die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet (vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3361). Dat als algemeen uitgangspunt kan gelden dat een rechthebbende weet wat zich in zijn pand bevindt dan wel wat zich daar afspeelt, volstaat doorgaans niet voor het bewijs van het opzettelijk wegnemen van de elektriciteit. Wel kunnen concrete gedragingen van de verdachte waaruit zijn betrokkenheid bij die teelt blijkt en de omstandigheden waaronder die teelt plaatsvond, meebrengen dat (het niet anders kan zijn dan dat) de verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan het wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit (vgl. HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:554).”4.
14. De conclusie voorafgaand aan dit arrest is van de hand van mijn voormalige ambtgenoot Bleichrodt. Onder randnummer 12 van die conclusie bespreekt hij het volgende:
“Indien op grond van de wettige bewijsmiddelen als vaststaand kan worden aangenomen dat een illegale elektriciteitsaansluiting de desbetreffende hennepkwekerij van stroom voorziet, terwijl de verdachte de hennepkwekerij alleen heeft opgezet, ingericht en onderhouden, kan daaruit in de regel wel worden afgeleid dat het niet anders kan zijn dan dat hij ook degene is geweest die de elektriciteit heeft gestolen. In dit verband kan ook het door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweer ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte en van derden bij de hennepteelt en/of de diefstal van belang zijn.”5.
15. Het hof heeft de motivering van de rechtbank tot de zijne gemaakt. De rechtbank heeft een separate motivering gewijd aan de diefstal van de elektriciteit, en daarbij tevens aandacht besteed aan de ten laste gelegde periode. Ik meen dat deze motivering niet aan duidelijkheid te wensen overlaat. In de motivering ligt als oordeel besloten dat de verdachte de hennepkwekerij alleen heeft opgezet, ingericht en onderhouden. Weliswaar heeft hij kennelijk iemand anders opdracht gegeven om de illegale aansluiting voor elektriciteit voor hem aan te leggen, maar het is, zo begrijp ik, uitsluitend de verdachte geweest die zich met de daadwerkelijke teelt heeft beziggehouden. Van andere personen die zich met de teelt hebben bezig gehouden is in casu geen enkele sprake. De verdediging heeft geen verweer gevoerd met de strekking dat er (ook) anderen dan de verdachte zich zouden hebben beziggehouden met de teelt, noch volgt die mogelijkheid uit de bewijsmiddelen. Kortom, we hebben hier te maken met de situatie dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte zelf is geweest die de elektriciteit heeft weggenomen door het aanzetten/inschakelen van de apparatuur die benodigd is voor de teelt. Kortom, ook de bewezenverklaring van de diefstal kan de cassatietoets doorstaan.
16. Dan nog een laatste woord over de klacht waarmee de steller beide middelen besluit. Volgens de steller van de middelen kan door de wijze van motiveren niet worden nagegaan of het bewezen verklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
17. Deze klacht is te vaag geformuleerd en rechtvaardigt geen behandeling in cassatie. De klacht bevat geen onderbouwing of nadere concretisering waaruit volgt op welke onderdelen het (Promis-)vonnis van de rechtbank, c.q. het arrest van het hof nu precies aan een motiveringsgebrek zou lijden. De enkele verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:911, kan niet kwalificeren als een voldoende specifieke onderbouwing van de klacht.6.
18. Desalniettemin, en voor alle duidelijkheid, ook wanneer de klacht wel cassatiewaardig zou zijn geweest, dan nog had een en ander nergens toe kunnen leiden. De rechtbank heeft namelijk op p. 2-4 van het vonnis onder het kopje “3. Bewijsoverwegingen” in een uitgebreide bewijsredenering de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen zakelijk samengevat en voor de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewijsbeslissing steunt in voetnoten verwezen naar de precieze vindplaats in de bewijsmiddelen waaraan deze feiten en omstandigheden zijn ontleend. Weliswaar heeft de rechtbank de conclusies van de fraudespecialist [betrokkene 1] (ook) weergegeven in de bewijsoverwegingen, maar de rechtbank heeft daarnaast in een nadere bewijsoverweging ook meer specifiek aangeduid op welke feiten en omstandigheden uit het relaas van de fraudespecialist [betrokkene 1] de rechtbank zijn eigen conclusie baseert dat er gedurende langere tijd in de ten laste gelegde periode hennep is geteeld.7.Aldus is deze wijze van motiveren niet onverenigbaar met artikel 359 lid 3 Sv.8.
19. De beide middelen falen in al hun onderdelen en lenen zich voor afdoening met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering
20. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
21. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑12‑2021
De raadsman in cassatie, mr. M.G. Cantarella, heeft ook het woord ter verdediging in hoger beroep gevoerd.
Ambtshalve, want het middel klaagt in de kern – vruchteloos – louter over de bewezen verklaarde periode, niet over de wegnemingshandeling an sich.
Zie HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:511, NJ 2021/347, m.nt. Vellinga, ro. 2.4, meest recentelijk (gedeeltelijk) herhaald in HR 21 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1285.
Conclusie van 8 december 2020, ECLI:NL:PHR:2020:1124. Bleichrodt verwijst daarbij onder meer naar de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Knigge (ECLI:NL:PHR:2018:8, onder 3.8) voorafgaand aan HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:390; zijn eigen conclusie (ECLI:NL:PHR:2019:142, onder 15-17) voorafgaand aan HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:554, en naar HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:42.
Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Kluwer 2018, p. 179-180. Zie ook mijn ambtgenoot Spronken in haar conclusie voor HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:911 (PHR:2020:273), onder randnummer 4.6.
Zie p. 4 van het veroordelend vonnis waarin de rechtbank het volgende overweegt: “Ten aanzien van de pleegperiode van het telen van hennep overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in februari 2017 klaar was met de opbouw van de hennepkwekerij en er geen eerdere oogst heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht echter bewezen dat de hennepkwekerij al vanaf 1 september 2016 in werking was. Zij baseert dit oordeel op de omstandigheden die er volgens fraudespecialist [betrokkene 1] op duiden dat de hennepkwekerij lange tijd in bedrijf is geweest. De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op de geconstateerde vervuiling van het filtermateriaal van de in de hennepkwekerijen aanwezige koolstoffilters, de dikke kalkaanslag op het vloerzeil en op de zijkanten van het watervat en de henneprestanten op de hennepscharen. Gelet op deze bevindingen acht de rechtbank het standpunt van verdachte, dat de hennepkwekerij pas in februari 2017 van start is gegaan, onaannemelijk en kan worden aangenomen dat gedurende langere tijd, in de tenlastegelegde periode, hennep is geteeld.”
Dit in tegenstelling tot de zaak die heeft geleid tot 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:911. In die zaak had de rechtbank in zijn Promis-overwegingen louter conclusies opgenomen zonder ook de relevante feiten en omstandigheden weer te geven waarop de rechtbank deze conclusies, en derhalve zijn bewijsbeslissing had gegrond. Het hof had vervolgens deze motiveringsgebreken niet (afdoende) gerepareerd. Zie hiervoor de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken voor dat arrest (PHR:2020:273) onder randnummers 4.1-4.11.