Vreemdelingenwet 2000.
Rb. Den Haag, 01-03-2022, nr. NL21.18066
ECLI:NL:RBDHA:2022:1742
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
01-03-2022
- Zaaknummer
NL21.18066
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2022:1742, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 01‑03‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
JV 2022/86 met annotatie van Klaassen, M.A.K.
Uitspraak 01‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Marokko, veilig land van herkomst, niet-begeleide minderjarige asielzoeker, arrest TQ, ontbrekend terugkeerbesluit en uitstel van vertrek, nieuw beleid WBV 2022/1, geen wettelijke basis voor verlenen uitstel van vertrek, gegrond beroep, onderzoek naar adequate opvang
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18066
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).
ProcesverloopBij besluit van 16 november 2021 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het dat besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.18067, op 2 februari 2022 op zitting behandeld te Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en van Marokkaanse nationaliteit te zijn.
Eiser heeft op 26 juli 2021 asiel aangevraagd. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vreest voor problemen met de Marokkaanse autoriteiten bij terugkeer. Hij heeft verklaard een aantal keren te hebben deelgenomen aan demonstraties in Rabat, waarbij hij een keer ook is gearresteerd. Hij is bij die arrestatie geslagen met houten stokken. Na drie dagen is hij vrijgelaten. Hij vreest verder voor problemen omdat hij ongeveer een week voor zijn vertrek met vrienden een video heeft gemaakt waarin hij beledigingen heeft geuit jegens de koning. De video zou twee dagen op zijn Facebook-account hebben gestaan. Eiser heeft de video op aanraden van zijn moeder weer verwijderd.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser met het besluit van 16 november 2021 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.1.Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bij terugkeer naar Marokko sprake is van gegronde vrees voor vervolging, of van een reëel risico op ernstige schade. Verweerder acht de relevante elementen van het asielrelaas weliswaar geloofwaardig, maar eiser is afkomstig uit een veilig land van herkomst en het geloofwaardig geachte asielrelaas betekent niet dat Marokko voor eiser niet langer veilig zou zijn. In het besluit is verder neergelegd dat eiser aan eiser nog geen terugkeerbesluit wordt opgelegd, omdat vanwege de minderjarige leeftijd van eiser eerst onderzoek naar adequate opvang moet plaatsvinden.
3. Bij besluit van 28 januari 2022 heeft verweerder het besluit van 16 november 2021 gewijzigd in die zin, dat eiser uitstel van vertrek krijgt gedurende het nader onderzoek naar adequate opvang op grond van paragraaf A3/6.1 van de Vc2., uiterlijk tot eiser de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt of eerder als er, omdat is komen vast te staan dat adequate opvang beschikbaar is, een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb3.richt het beroep van eiser zich van rechtswege mede tegen dit aanvullend besluit.
Beide besluiten vormen tezamen ‘het bestreden besluit’.
Beroepsgronden
4. Eiser betwist dat Marokko voor hem als veilig land kan worden gezien. Eiser ziet zichzelf als activist en volgens hem valt niet in te zien waarom zijn motivatie om mee te doen aan demonstraties niet als (politieke) overtuiging zou kunnen worden aangemerkt. Hij heeft gewezen op pagina 13 en 14 van het verslag van het nader gehoor, waar hij heeft toegelicht waarom hij de koning en de regering niet mag. Eiser stelt dat verweerder ook de door hem openbaar gemaakte video, waarin hij zich keert tegen de koning, in zijn beoordeling had moeten betrekken. Eiser vindt dat hij zijn vrees voor vervolging wel aannemelijk heeft gemaakt omdat hij in het verleden is blootgesteld aan vervolging of ernstige schade of rechtstreeks is bedreigd met dergelijke vervolging of ernstige schade, in combinatie met de video die hij heeft gemaakt. Eiser heeft tevens opgemerkt dat de politie daarna drie keer bij zijn oma is langs geweest. Eiser wijst erop dat verweerder daarop niet is ingegaan in het bestreden besluit. Eiser heeft een brief van Vluchtelingenwerk bijgevoegd, waarin onder meer de situatie van critici aan de hand van bronnen wordt toegelicht.
Onder verwijzing naar het arrest TQ van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 20214.heeft eiser aangevoerd dat verweerder met het niet nemen van een terugkeerbesluit een soort gedoogconstructie heeft gecreëerd die, zo volgt uit het arrest TQ, niet is toegestaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Veilig land van herkomst
5. Bij een herbeoordeling in 20215.is de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst ongewijzigd gehandhaafd. Er geldt een uitzondering voor (online) journalisten en (mensenrechten)activisten, die kritiek uitoefenen op de islam, het koningshuis en/of de Marokkaanse regering. Daarnaast geldt een uitzondering voor LHBTI’s en geldt verhoogde aandacht als het gaat om personen die te maken krijgen met strafrechtelijke vervolging.
6. Eiser bestrijdt niet dat Marokko in zijn algemeenheid als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Hij stelt dat Marokko voor hem persoonlijk niet veilig is, omdat hij onder de uitzonderingscategorieën valt als activist die kritiek uit op de regering en het koningshuis, en als iemand die te maken krijgt met strafrechtelijke vervolging.
7. Beoordeeld zal worden of aannemelijk is dat eiser met zijn deelname aan demonstraties in Rabat en met het tijdelijk openbaar maken van een door hem gemaakte video, de negatieve aandacht van de Marokkaanse autoriteiten op zich heeft gevestigd. Eveneens zal worden beoordeeld of verweerder had moeten aannemen dat bij eiser sprake is van een fundamentele politieke overtuiging.
8. Verweerder heeft aannemelijk geacht dat eiser een paar keer heeft deelgenomen aan demonstraties, waarbij eiser in 2019 eenmaal is gearresteerd en is vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs. Verweerder heeft niet aannemelijk geacht dat eiser vanwege zijn deelname aan de demonstraties in de negatieve belangstelling staat van de Marokkaanse autoriteiten. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de demonstratie waarbij eiser is gearresteerd ruim een jaar voor zijn vertrek heeft plaatsgevonden. Verder heeft verweerder opgemerkt dat eiser na zijn vrijlating opnieuw heeft deelgenomen aan een demonstratie, maar dat hij daarbij niet is opgepakt en dat hij tot aan zijn vertrek uit Marokko ook geen problemen heeft ondervonden vanwege zijn deelname aan de demonstratie.
9. De rechtbank volgt verweerder in die motivering. Uit het verslag van nader gehoor kan worden afgeleid dat eiser bij de door hem genoemde demonstraties een bescheiden rol heeft gespeeld. Eiser heeft onder meer verklaard: “In Marokko, in Rabat, hoor je mensen schreeuwen bij een demonstratie. Dan ga je gewoon meedoen. Je hoeft geen lid te zijn. Er zijn geen leden daar. Je doet gewoon mee.”6.Later heeft eiser op de vraag van de hoormedewerker wat zijn rol was in de demonstratie, verklaard dat hij gewoon heeft deelgenomen als deelnemer.7.Vervolgens heeft eiser toegelicht dat de politie is gekomen, dat mensen werden geslagen met stokken, dat ze ook pepperspray gebruikten, en dat hij daardoor ook is geraakt. Eiser heeft tijdens het nader gehoor ook verklaard dat ze over hem niets hebben kunnen vinden en dat hij na drie dagen is vrijgelaten.8.Verweerder heeft daaruit terecht afgeleid dat eiser, behoudens de gestelde arrestatie, geen persoonlijke problemen heeft ondervonden. Verweerder heeft verder uit het feit dat eiser na zijn arrestatie en vrijlating nog een jaar zonder problemen in Marokko heeft verbleven en dat hij bij een demonstratie nadien niet is opgepakt, terecht afgeleid dat eiser niet (meer) in de negatieve belangstelling van de Marokkaanse autoriteiten staat. Voor zover kan worden gezegd dat er sprake is geweest van negatieve aandacht, is deze blijkbaar kortstondig van duur geweest.
10. Verweerder heeft dan ook terecht het standpunt ingenomen dat eisers arrestatie en detentie niet kunnen worden gekwalificeerd als daden van vervolging in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, in combinatie met artikel 3.36, eerste en tweede lid, van het VV.9.Verder heeft verweerder terecht bepaald dat hij ook niet valt onder de uitzonderingscategorie van personen die in Marokko te maken krijgen met strafrechtelijke vervolging, waarvoor op grond van de brief van de staatssecretaris van 6 mei 2021 verhoogde aandacht geldt.
11. Verweerder heeft over de gemaakte video het standpunt ingenomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daardoor in de negatieve belangstelling van de autoriteiten is komen te staan of zal komen te staan bij terugkeer naar Marokko. Eiser heeft verklaard dat hij de video ongeveer een week voor zijn vertrek uit Marokko heeft gemaakt en dat deze twee dagen op zijn Facebook-account heeft gestaan. De video is volgens eiser door 380 personen bekeken. Eiser heeft verklaard dat hij op aanraden van zijn moeder de video heeft verwijderd van zijn Facebook-account, dat hij deze niet meer in zijn bezit heeft en dat hij zijn telefoon ook heeft verkocht. Van negatieve belangstelling naar aanleiding van het maken en publiceren van de video is uit de afgelegde verklaringen niet gebleken. Verweerder heeft terecht gesteld dat de vrees voor problemen slechts is gebaseerd op vermoedens. Eiser heeft immers zelf verklaard dat hij denkt dat het wijkhoofd de video heeft gezien en dat het wijkhoofd tegen hem heeft gezegd dat hij iets verkeerds heeft gedaan. Verweerder heeft daarbij eiser tevens kunnen tegenwerpen dat eiser zijn verklaring, dat het wijkhoofd hem op indirecte wijze heeft laten weten dat hij de video heeft doorgespeeld naar de politie, niet heeft onderbouwd. Ook de stelling van eiser, dat de politie kort na zijn vertrek drie keer bij zijn oma is geweest, is niet onderbouwd.
12. Anders dan eiser in beroep heeft aangevoerd, heeft verweerder eisers activiteiten niet hoeven aanmerken als voortvloeiend uit een fundamentele politieke overtuiging. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij een beperkte rol heeft gespeeld bij de demonstraties waaraan hij deelnam. Verweerder heeft terecht in dit verband opgemerkt dat uit eisers verklaringen naar voren komt dat hij niet van tevoren op de hoogte was van een demonstratie, maar dat hij op het geluid ervan af kwam en vervolgens naar buiten ging om ook te demonstreren.10.Ook de opgenomen videoboodschap, waarin hij de koning beledigt, geeft geen blijk van een fundamentele politieke overtuiging, mede omdat hij deze boodschap naar eigen zeggen op aanraden van zijn moeder binnen twee dagen van Facebook heeft afgehaald. Dat hij tijdens het nader gehoor zijn weerzin heeft geuit tegen de koning en de regering (“Het zijn allemaal boeven.”)11., kan evenmin leiden tot het aannemen van een overtuiging als hiervoor bedoeld, omdat eiser blijft steken bij het standpunt dat hij verandering wil zien.12.
13. Op basis van het voorgaande volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Marokkaanse autoriteiten. Verweerder wordt eveneens gevolgd in zijn standpunt dat bij eiser niet gesproken kan worden van een fundamentele politieke overtuiging. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko voor hem wegens zijn specifieke omstandigheden niet veilig is.
Kennelijke afdoening aanvraag
14. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte heeft afgedaan als kennelijk ongegrond, omdat hij behoort tot de categorie van personen voor wie Marokko niet als veilig land kan gelden.
15. Zoals hiervoor al overwogen, volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Marokkaanse autoriteiten wegens zijn politieke activiteiten. Verweerder heeft eiser voorts niet ten onrechte niet als activist aangemerkt. Eiser wordt daarom ook niet gevolgd in zijn standpunt dat verweerder zijn asielaanvraag niet had mogen afwijzen als kennelijk ongegrond.
Ontbrekend terugkeerbesluit en uitstel van vertrek
16. De rechtbank dient thans te beoordelen of verweerder met het afwijzen van de aanvraag van eiser heeft mogen afzien van het nemen van een terugkeerbesluit in combinatie met het verlenen van uitstel van vertrek.
17. Uit artikel 45 van de Vw volgt dat een besluit tot afwijzing van de asielaanvraag van rechtswege geldt als terugkeerbesluit. Dit artikel is dwingend geformuleerd. In het negende lid van deze bepaling is een uitzondering geformuleerd indien de asielaanvraag niet-ontvankelijk is verklaard op de grond dat een vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Deze uitzondering is hier niet van toepassing. De Nederlandse wet biedt verweerder verder geen mogelijkheid om hiervan af te wijken. Dit betekent dat verweerders handelwijze om in het bestreden besluit te bepalen dat er nog geen terugkeerbesluit is genomen, in strijd is met de Nederlandse wet en dat het bestreden besluit wordt geacht (van rechtswege) een terugkeerbesluit te bevatten.
18. Niet in geschil is dat eiser een niet-begeleide minderjarige is.
In het arrest TQ is overwogen dat, wanneer een lidstaat voornemens is een terugkeerbesluit uit te vaardigen aan een niet-begeleide minderjarige, in alle fases rekening moet worden gehouden met de belangen van de minderjarige.13.Wanneer een lidstaat een terugkeerbesluit uitvaardigt aan een minderjarige dient de lidstaat zich ervan te vergewissen dat er voor de betrokken minderjarige adequate opvang is in het land van terugkeer. Indien een lidstaat dit laatste nalaat maar wel de asielaanvraag heeft afgewezen, kan de minderjarige gelet op artikel 10, tweede lid, van richtlijn 2008/115/EG (de Terugkeerrichtlijn) niet worden verwijderd.14.In de situatie dat aan de minderjarige geen verblijf wordt toegestaan, betekent dit dat hij in grote onzekerheid komt te verkeren over zijn wettelijke status en zijn toekomst, onder meer wat betreft zijn opleiding, zijn band met een pleeggezin of de mogelijkheid om in de betrokken lidstaat te blijven.15.Een dergelijke situatie is volgens het Hof onverenigbaar met het vereiste overeenkomstig artikel 5, onder a), van de Terugkeerrichtlijn en artikel 24, tweede lid, van het Handvest16.om het belang van het kind in alle fasen van de procedure te beschermen.17.Uit het voorgaande volgt dat een lidstaat, voordat hij een terugkeerbesluit vaststelt, moet onderzoeken of er voor de betrokken niet-begeleide minderjarige adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer. Als die opvang niet aanwezig is, kan tegen de minderjarige geen terugkeerbesluit op grond van de Terugkeerrichtlijn worden uitgevaardigd.18.
19. De rechtbank heeft al meermalen geoordeeld dat verweerder met het nemen van een afwijzend besluit op de asielaanvraag van een niet-begeleide minderjarige, terwijl tevens wordt besloten dat deze minderjarige (nog) niet hoeft terug te keren in afwachting van het onderzoek naar de opvangmogelijkheden buiten Nederland, een gedoogconstructie creëert, die op grond van het arrest TQ niet is toegestaan.19.
20. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij naar aanleiding van het arrest TQ nieuw beleid heeft geformuleerd, neergelegd in het besluit van 9 december 2021, nummer WBV 2022/1. Dit besluit behelst een wijziging van paragraaf A3/6.1 van de Vc.
21. In de toelichting op WBV 2022/1 is vermeld dat naar aanleiding van het arrest een wetswijziging wordt voorbereid waarbij zal worden voorzien in een wettelijke grondslag voor het verlenen van uitstel van vertrek hangende het onderzoek naar de aanwezigheid van adequate opvang.
Verder is toegelicht dat met een wijziging van paragraaf A3/6.1 Vc wordt voorzien in rechtmatig verblijf voor de amv20.gedurende het onderzoek naar adequate opvang ter overbrugging van de periode tot aan de voorgenomen wetswijziging. Daarbij wordt erop gewezen dat artikel 6, lid 4, van de Terugkeerrichtlijn de mogelijkheid laat om een dergelijke status te verlenen, maar dat daaruit geen rechtstreeks verblijfsrecht volgt. Volgens verweerder is met deze wijziging van de Vc, hoewel een wettelijke basis in het nationale recht ontbreekt, voldaan aan de jurisprudentie van het Hof en zijn het belang van de amv en de rechtszekerheid gediend.
22. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij meent dat hij met deze nieuwe beleidslijn en met zijn besluit van 28 januari 2022 wel voldoet aan de wet en aan voornoemd arrest.
23. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. Weliswaar maakt artikel 64 van de Vw het mogelijk om uitstel van vertrek te verlenen, en levert dat voor de vreemdeling op grond van artikel 8, onder j, van de Vw rechtmatig verblijf op, maar die uitzondering geldt uitsluitend in geval van medische redenen. Voor het verlenen van uitstel van vertrek voor niet-begeleide minderjarigen, zolang deze de 18-jarige leeftijd niet heeft bereikt en zolang niet vast staat of er adequate opvang beschikbaar is, bestaat geen wettelijke basis.
24. De in WBV 2022/1 neergelegde nieuwe beleidslijn neemt het ontbreken van die wettelijke basis niet weg. Het bestreden besluit, voor zover daarbij uitstel van vertrek is verleend aan eiser, is dan ook onbevoegd genomen.
25. De vergelijking die verweerder ter zitting heeft gemaakt met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake M., A. en T. van 24 februari 202121.(met name punt 44), gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op.
Het arrest gaat over vreemdelingen bij wie was vastgesteld dat zij reeds internationale bescherming genoten in een andere lidstaat en tegen wie geen terugkeerbesluit was uitgevaardigd. Voor die categorie vreemdelingen geldt nu juist wel dat de Vw erin voorziet dat de afwijzing van de asielaanvraag niet tevens als terugkeerbesluit geldt (artikel 45, negende lid, van de Vw).
Daarbij komt ook nog dat dit arrest niet ziet op alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Het aangehaalde arrest kan daarom niet als onderbouwing dienen van het bestreden besluit.
Adequate opvang in land van herkomst
26. Bovendien valt niet in te zien waarom verweerder het onderzoek naar adequate opvang niet heeft kunnen afronden voordat op de aanvraag werd beslist.
27. Het ter zitting ingenomen standpunt dat het onderzoek wordt uitgevoerd door een andere instantie, namelijk de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V), is naar het oordeel van de rechtbank geen plausibele reden, omdat verweerder ook voor deze dienst, net als voor de IND, als het bestuursorgaan geldt en dus de verantwoordelijkheid draagt voor het handelen van DT&V.
28. Voorts geldt dat op basis van de verklaringen van eiser kan worden aangenomen dat zijn moeder en zijn oma nog in Marokko woonachtig zijn. Eiser heeft immers verklaard22.dat hij lang bij zijn oma in Rabat heeft gewoond en soms ook bij zijn moeder in Sela.
Slotoverwegingen
29. De conclusie is dat verweerder terecht de asielaanvraag als kennelijk ongegrond heeft aangemerkt, maar dat verweerder ten onrechte heeft bepaald dat een terugkeerbesluit achterwege blijft. Omdat het bestreden besluit een meeromvattende beschikking is, komt het hele besluit voor vernietiging in aanmerking.
30. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en ziet ook geen ruimte om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van wat er in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
31. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 01‑03‑2022
Algemene wet bestuursrecht.
brief Staatssecretaris Ministerie van Justitie en Veiligheid, 6 mei 2021, nr. 3293506 + bijlage.
pagina 14 van 22, verslag nader gehoor.
pagina 15 van 22, verslag nader gehoor.
pagina 15 van 22, verslag nader gehoor.
pagina 15 van 22, verslag nader gehoor.
pagina 14 van 22, verslag nader gehoor.
pagina 17 van 22, verslag nader gehoor.
punt 44.
punt 52.
punt 53.
punt 54.
punt 55 en 56.
bijvoorbeeld uitspraken zittingsplaats Middelburg van 22 oktober 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:11795) en 13 januari 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:238), zittingsplaats Dordrecht van 7 juni 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:10140) en zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 2 augustus 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:8430).
alleenstaande minderjarige vreemdeling.
zaaknummer C-673/19, ECLI:EU:C:2021:127.
verslag aanmeldgehoor pagina 7.