Rb. Den Haag, 07-06-2021, nr. NL21.6005
ECLI:NL:RBDHA:2021:10140
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
07-06-2021
- Zaaknummer
NL21.6005
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2021:10140, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 07‑06‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 07‑06‑2021
Inhoudsindicatie
AA; minderjarig meisje; stelt te vrezen voor haar vader die haar wil uithuwelijken; arrest inzake TQ van het Hof; terugkeerverplichting; beroep gg.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6005
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiseres], eiseres
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.L. van Leer),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1]. Verder zijn verschenen [naam 2], de neef van eiseres, en [naam 3], jeugdbeschermer bij Stichting Nidos. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Inleiding
1.1.
Eiseres heeft de Ugandese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum eiseres].
1.2.
Eiseres heeft - samengevat - aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij
in Uganda bij haar oma verbleef, die ernstig ziek was. De vader van eiseres kwam een paar keer naar het huis van de oma van eiseres en hij maakte dan ruzie. Haar vader wilde dat eiseres zou gaan trouwen zodat hij geld en cadeaus zou krijgen. Eiseres is door haar vader meerdere keren geslagen met een stok. Eiseres is naar Nederland gereisd, omdat ze haar neef [naam 2] wilde bezoeken. Eiseres kan niet terugkeren naar Uganda, omdat haar paspoort is meegenomen en omdat zij bang is voor haar vader.
Standpunt verweerder
2. Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Ook acht verweerder geloofwaardig dat eiseres in de periode van 2015 tot 2020 door haar vader is geslagen wanneer deze haar thuis bij haar oma bezocht.
Eiseres komt volgens verweerder niet in aanmerking voor een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw omdat de omstandigheid dat zij is geslagen door haar vader niet is te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag.
Evenmin is gebleken van ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden nu er geen sprake is geweest van zware mishandelingen en er ook nooit hulp is gevraagd. De mishandelingen door haar vader zijn ook niet de reden geweest om uit Uganda te vertrekken. Eiseres wilde op vakantie gaan in Nederland om familie te bezoeken en daarna zou ze terugkeren naar Uganda.
Niet is gebleken dat de oma eiseres niet kon beschermen tegen uithuwelijking. Verder zijn er geen concrete aanwijzingen dat eiseres daadwerkelijk zou worden uitgehuwelijkt. Verweerder acht in dit kader van belang dat de vader heeft meegewerkt aan de nareis van zijn dochter naar Nederland. Eiseres heeft verder niet onderbouwd dat het zinloos is om de hulp van de autoriteiten in te roepen.
De aanvraag is terecht als kennelijk ongegrond afgewezen, nu eiseres op 31 januari 2020 Nederland is ingereisd en zij pas op 23 september 2020 een asielaanvraag heeft ingediend. De neef en tante van eiseres, die beiden in Nederland een procedure hebben doorlopen, hadden kunnen en moeten weten dat eiseres zich zo spoedig mogelijk had moeten melden.
Omdat eiseres haar aanvraag niet binnen zes maanden na inreis heeft ingediend, beoordeelt verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 3.6a, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, niet ambtshalve of eiseres in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning.
Dit besluit geldt volgens verweerder nog niet als terugkeerbesluit, omdat eerst zal moeten worden onderzocht of er voor eiseres adequate opvang buiten Nederland aanwezig is. Dit betekent dat eiseres op dit moment geen terugkeerverplichting heeft en dat zij voorlopig niet zal worden uitgezet. Zolang eiseres minderjarig is, heeft zij recht op opvang, aldus verweerder.
Terugkeerbesluit
3. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder, door in het bestreden besluit te overwegen dat dit besluit niet als terugkeerbesluit geldt en dat de beslissing op de asielaanvraag en een eventueel terugkeerbesluit niet op hetzelfde moment hoeven te worden genomen, in strijd met de wet en met de Terugkeerrichtlijn handelt. Eiseres wijst in dit kader onder meer op het bepaalde in artikel 45 van de Vw en op het arrest inzake TQ van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 14 januari 2021 (C-441/19; ECLI:EU:C:2021:9). Uit dit arrest leidt eiseres af dat in de situatie dat de asielaanvraag wordt afgewezen en er ook geen reguliere verblijfsvergunning wordt verleend aan de vreemdeling een terugkeerbesluit moet worden opgelegd. Maar voordat dit terugkeerbesluit wordt opgelegd moet verweerder onderzoeken of er voor de minderjarige niet-begeleide vreemdeling adequate opvang beschikbaar is in het land van herkomst. De thans door het bestreden besluit ontstane gedoogconstructie levert onzekerheid op die in strijd is met de belangen van minderjarigen. Verder verwijst eiseres onder meer naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 15 februari 2021 (ECLI:RBDHA:2021:1103). Uit deze uitspraak volgt dat verweerder de asielaanvraag van eiseres niet kan afwijzen zonder een terugkeerplicht vast te stellen en dat eiseres rechtmatig verblijf in Nederland heeft in het geval verweerder meent dat er geen terugkeerverplichting kan worden opgelegd, aldus eiseres.
3.1.
Het Hof heeft in haar arrest van 14 januari 2021 in de zaak TQ de prejudiciële vragen van de rechtbank beantwoord. Het Hof heeft in dit arrest - onder meer - overwogen dat een lidstaat wanneer hij voornemens is om een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een niet-begeleide minderjarige, in alle fasen van de procedure rekening moet houden met het belang van het kind (punt 44). Dat houdt in dat een lidstaat, voordat hij een terugkeerbesluit vaststelt, concreet moet onderzoeken of er voor de betrokken niet-begeleide minderjarige adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer. Als die opvang niet aanwezig is, kan tegen die minderjarige geen terugkeerbesluit op grond van de Terugkeerrichtlijn worden uitgevaardigd (punt 55 en 56). Dit houdt ook in dat de lidstaat de minderjarige moet horen over de omstandigheden waarin hij in het land van terugkeer kan worden opgevangen (punt 59). Verweerder moet dus, voordat hij een terugkeerbesluit uitvaardigt tegen een niet-begeleide minderjarige, de situatie van die minderjarige algemeen en grondig toetsen, rekening houdend met het belang van het kind, en zich ervan overtuigen dat er voor de betrokken niet-begeleide minderjarige adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer. Verweerder mag bij dat onderzoek geen louter op leeftijd gebaseerd onderscheid maken tussen niet-begeleide minderjarigen (punt 68).
3.2.
Uit artikel 45, eerste lid, van de Vw volgt dat de afwijzing van een asielaanvraag geldt als terugkeerbesluit. Als verweerder beslist dat de asielaanvraag niet wordt ingewilligd, dient hij een terugkeerplicht vast te stellen. Als dat niet mogelijk is omdat het onderzoek naar adequate opvang nog niet is verricht, zoals in de onderhavige zaak aan de orde is, kan er dus geen besluit worden genomen als bedoeld in artikel 45 van de Vw. Uit het door eiseres aangehaalde arrest van het Hof in de zaak TQ volgt dat een gedoogconstructie, zoals die is ontstaan als gevolg van het bestreden besluit, niet is toegestaan. Verweerder heeft namelijk vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft doordat haar asielaanvraag is afgewezen, maar er wordt haar (nog) geen terugkeerbesluit opgelegd. Haar feitelijk verblijf wordt daarmee gedoogd, maar is geen rechtmatig verblijf. Dit is in strijd met de belangen van eiseres als minderjarige. Door in het bestreden besluit geen terugkeerbesluit aan eiseres op te leggen en de afwijzing van de asielaanvraag in stand te laten, is sprake van strijd met de wet en met voormeld arrest van het Hof.
3.3.
De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven, nu er geen terugkeerplicht aan eiseres is opgelegd en het bestreden besluit niet als terugkeerbesluit geldt. De afwijzing van de asielaanvraag geldt immers op grond van artikel 45 van de Vw als terugkeerbesluit. Niet in geschil is dat aan eiseres nu geen terugkeerbesluit kan worden opgelegd, omdat het onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst nog niet heeft plaatsgevonden of is afgerond. Het beroep van eiseres is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal, nadat dit onderzoek heeft plaatsgevonden, een nieuw besluit moeten nemen op eisers asielaanvraag.
3.4.
De rechtbank komt daarom niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas en laat de overige beroepsgronden daarom onbesproken.
Conclusie
4. Het beroep van eiseres is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken, omdat verweerder ook zal moeten onderzoeken of er sprake is van adequate opvang voor eiseres in Uganda.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.