Einde inhoudsopgave
Wet verplichte beroepspensioenregeling
Artikel 140 Actuariële en bedrijfstechnische nota
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2023
- Bronpublicatie:
03-06-2023, Stb. 2023, 216 (uitgifte: 30-06-2023, kamerstukken: 36067)
- Inwerkingtreding
01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-06-2023, Stb. 2023, 218 (uitgifte: 30-06-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Het beroepspensioenfonds stelt een actuariële en bedrijfstechnische nota vast waarin in elk geval een omschrijving is opgenomen van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bij of krachtens de artikelen 35, 121 tot en met 132 en 138 bepaalde en de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de regels ten aanzien van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve, de toedelingsregels, het projectierendement of de vaste daling en de risicohouding. De actuariële en bedrijfstechnische nota bevat voorts een verklaring inzake beleggingsbeginselen.
2.
De actuariële en bedrijfstechnische nota van een beroepspensioenfonds bevat verder:
- a.
een beschrijving van de wijze waarop het beroepspensioenfonds voorkomt dat de voor pensioen bestemde vermogens, de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve negatief kunnen worden;
- b.
een financieel crisisplan waarin het beroepspensioenfonds beschrijft welke maatregelen ingezet kunnen worden in de situatie dat niet aan de vereisten gesteld bij of krachtens artikel 127 zal worden voldaan en welke maatregelen ingezet kunnen worden in de situatie, bedoeld in artikel 135, eerste lid;
- c.
het niveau van de beleidsdekkingsgraad vanaf welke premiekortingen en terugstortingen als bedoeld in artikel 124 zijn toegestaan; en
- d.
een beschrijving van de overige sturingsmiddelen.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de actuariële en bedrijfstechnische nota.
4.
Voorzover risico's zijn overgedragen, verzekerd of ondergebracht kan de omschrijving, bedoeld in het eerste lid, beperkt blijven tot een verwijzing naar hetgeen daarover in de betreffende overeenkomsten is opgenomen.
5.
De verklaring inzake beleggingsbeginselen wordt om de drie jaren en voorts onverwijld na iedere belangrijke wijziging van het beleggingsbeleid herzien.