Zie ECLI:NL:HR:2011:BP7544, r.o. 5.2. onder verwijzing naar HR 5 september 2006, LJN AV4122, NJ 2007/336.
Hof Den Haag, 26-02-2021, nr. 2200125019
ECLI:NL:GHDHA:2021:297
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
26-02-2021
- Zaaknummer
2200125019
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:297, Uitspraak, Hof Den Haag, 26‑02‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1858
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Art. 6 EVRM; art. 55 Sr; art. 96 lid 2 Sr.; art. 140a Sr; Syriëganger. Veroordeling wegens deelname in Syrië aan een organisatie met terroristisch oogmerk (Ahrar al-Sham) en voorbereidingshandelingen daartoe. Verweren gebruik voor bewijs ambtsbericht AIVD, belastende verklaring medeverdachte (Vidgen-rechtspraak) en uitzending Nieuwsuur, alsmede het oogmerk van de tenlastegelegde organisatie. Schending redelijke termijn. GS 5 jaar en 4 maanden, met aftrek voorarrest.
Rolnummer: 22-001250-19
Parketnummer: 10-960114-16
Datum uitspraak: 26 februari 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
thans gedetineerd in PI Vught, Nieuw Vosseveld Bijzondere Afdeling te Vught.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het cumulatief/alternatief tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 juli 2013 tot en met 22 mei 2018,in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak en/of Turkije en/of Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
heeft deelgenomen aan een (terroristische) organisatie zoals de Islamitische Staat (verder IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) of Al Qaida (verder AQ) of Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh Al-Sham (beiden voorheen Jabhat al Nusra, JaN) of Ahrar al-Sham en/of Jund al-Aqsa, althans een aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans (een) organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie tot oogmerk had en/of heeft het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht),(te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 288a en/of289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
en/of
hij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 juli 2013 tot en met 22 mei 2018,in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak en/of Turkije en/of Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het (meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het misdrijf
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de (terroristische) organisatie zoals de Islamitische Staat (verder IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) of Al Qaida (verder AQ) of Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh Al-Sham (beiden voorheen Jabhat al Nusra, JaN) of Ahrar al-Sahm en/of Jund al-Aqsa, althans een aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans (een) organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, eigen gemaakt en/of
B. zich laten informeren over en/of voorbereidingen getroffen voor (door onder meer het aanschaffen en/of gebruik van (vlieg)tickets en/of vervoermiddelen ten behoeve van) het afreizen naar en/of verblijven in het strijdgebied in Syrië en/of Irak en/of
C. de reis naar Syrië en/of Irak gemaakt teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, althans naar door de terroristische organisatie IS(IS/IL)of Al Qaida of Jabhat al Nusra of Ahrar al-Sham en/of Jund al-Aqsa, gecontroleerd gebied en/of (gedurende enige tijd) verbleven in bedoeld (strijd)gebied in Syrië en/of Irak en/of
D. zich gevoegd bij één of meer mededader(s) en/of IS(IS/IL) of Al Qaida of Jabhat al Nusra of Ahrar al-Sham en/of Jund al-Aqsa strijder(s), althans perso(o)n(en) gelieerd aan (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, althans een of meer perso(o)n(en) die (eveneens) deelnam(en) aan een terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
E. met één of meer mededader(s) (in Syrië) deelgenomen aan ideologische en/of gevechtstrainingen en/of trainingskampen en/of opleidingen bij (een) Jihadistische strijdgroep(en) (zoals Ahrar al-Sham en/of Jund al-Aqsa) gelieerd aan (een) terroristische organisatie(s), althans aan (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
F. in Syrië deelgenomen aan en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de (terroristische) organisatie IS(IS/IL) en/of Al Qaida en/of Jabhat al Nusra of Ahrar al-Sham en/of Jund al-Aqsa, althans aan IS en/of aan Al Qaida en/of Jabhat al Nusra gelieerde terroristische organisaties, althans (een) terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
G. in Syrië (vuur)wapens en/of explosieven en/of camouflagekleding en/of nacht(zicht)kijkers, althans voorwerpen en/of materiaal geschikt voor (training ten behoeve van) oorlogsvoering en/of de gewapende Jihadstrijd gebruikt en/of voorhanden gehad en/of getrachte deze voorwerpen of materiaal hiertoe aan te schaffen
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk,
welke gedragingen en/of voorwerp(en) en/of informatie al dan niet in combinatie met elkaar, kennelijk bestemd waren tot het in vereniging, althans alleen, begaan van dat/die misdrijf/misdrijven.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het cumulatief/alternatief tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 juli 2013 tot en met 31 december 2014 22 mei 2018,in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak en/of Turkije en/of Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
heeft deelgenomen aan de een (terroristische) organisatie zoals de Islamitische Staat (verder IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) of Al Qaida (verder AQ) of Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh Al-Sham (beiden voorheen Jabhat al Nusra, JaN) of Ahrar al-Sham en/of Jund al-Aqsa, althans een aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans (een) organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie tot oogmerk had en/of heeft het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht),(te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 288a en/of289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
en/of
hij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 juli 2013 tot en met 31 december 2014 22 mei 2018,in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak en/of Turkije en/of Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het (meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zhij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het misdrijf
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de (terroristische) organisatie zoals de Islamitische Staat (verder IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) of Al Qaida (verder AQ) of Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh Al-Sham (beiden voorheen Jabhat al Nusra, JaN) of Ahrar al-Sahm en/of Jund al-Aqsa, althans een aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans (een) organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, eigen gemaakt en/of
B. zich laten informeren over en/of voorbereidingen getroffen voor (door onder meer het aanschaffen en/of gebruik van (vlieg)tickets en/of vervoermiddelen ten behoeve van) het afreizen naar en/of verblijven in het strijdgebied in Syrië en/of Irak en/of
C. de reis naar Syrië en/of Irak gemaakt teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, althans naar door de terroristische organisatie IS(IS/IL)of Al Qaida of Jabhat al Nusra of Ahrar al-Sham en/of Jund al-Aqsa, gecontroleerd gebied en/of (gedurende enige tijd) verbleven in bedoeld (strijd)gebied in Syrië en/of Irak en/of
D. zich gevoegd bij één of meer mededader(s) en/of IS(IS/IL) of Al Qaida of Jabhat al Nusra of Ahrar al-Sham en/of Jund al-Aqsa strijder(s), althans perso(o)n(en) gelieerd aan (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, althans een of meer perso(o)n(en) die (eveneens) deelnam(en) aan een terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
E. met één of meer mededader(s) (in Syrië) deelgenomen aan ideologische en/of gevechtstrainingen en/of trainingskampen en/of opleidingen bij (een) de Jihadistische strijdgroep(en) (zoals Ahrar al-Sham en/of Jund al-Aqsa) gelieerd aan (een) terroristische organisatie(s), althans aan (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
F. in Syrië deelgenomen aan en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de (terroristische) organisatie IS(IS/IL) en/of Al Qaida en/of Jabhat al Nusra of Ahrar al-Sham en/of Jund al-Aqsa, althans aan IS en/of aan Al Qaida en/of Jabhat al Nusra gelieerde terroristische organisaties, althans (een) terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
G. in Syrië (vuur)wapens en/of explosieven en/of camouflagekleding en/of nacht(zicht)kijkers, althans voorwerpen en/of materiaal geschikt voor (training ten behoeve van) oorlogsvoering en/of de gewapende Jihadstrijd gebruikt en/of voorhanden gehad en/of getrachte deze voorwerpen of materiaal hiertoe aan te schaffen
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk,
welke gedragingen en/of voorwerp(en) en/of informatie al dan niet in combinatie met elkaar, kennelijk bestemd waren tot het in vereniging, althans alleen, begaan van dat/die misdrijf/misdrijven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verweren van de verdediging
Verweer betreffende het gebruik voor het bewijs van het ambtsbericht van de AIVD uit 2016
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep uitsluiting van het bewijs van het ambtsbericht opgesteld door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (verder AIVD) uit 2016 met betrekking tot de verdachte bepleit, nu de verdediging onvoldoende mogelijkheden heeft gehad de juistheid en betrouwbaarheid van het ambtsbericht te controleren en te weerspreken, zoals nader toegelicht in de pleitnotities.
Juridisch kader
Het is vaste rechtspraak dat het gebruik in een strafzaak van een door de AIVD opgesteld ambtsbericht tot het bewijs is toegestaan. Wat betreft zulk gebruik tot het bewijs moet worden aangetekend dat de strafrechter van geval tot geval met de nodige behoedzaamheid zal moeten beoordelen of het materiaal, gelet op de soms beperkte toetsbaarheid, tot het bewijs kan meewerken.Onder omstandigheden mogen de resultaten van een door inlichtingen en veiligheidsdienst ingesteld onderzoek niet tot het bewijs worden gebruikt. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn in de bijzondere gevallen dat in verband met de beperkte mogelijkheden tot toetsing van de betrouwbaarheid van het overgedragen materiaal de verdedigingsrechten in die mate zijn beperkt dat het gebruik tot het bewijs van dat materiaal niet verenigbaar is met het vereiste van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.Indien in dit kader in een strafzaak een onderbouwd beroep wordt gedaan op de onbetrouwbaarheid van door een inlichtingen- en veiligheidsdienst verzameld materiaal zodat dit naar het oordeel van de verdediging niet tot bewijs kan dienen, dient de strafrechter de gegrondheid van die stelling te onderzoeken, waarbij de verdediging de gelegenheid moet hebben om de betrouwbaarheid van dat materiaal aan te vechten en te (doen) onderzoeken, eventueel door getuigen te doen horen, bijvoorbeeld door de rechter-commissaris. Daarbij dient de strafrechter rekening te houden met enerzijds de bijzondere positie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, die veelal tot geheimhouding noopt, en anderzijds de verdedigingsrechten van de verdachte als bedoeld in artikel 6, derde lid, EVRM.De vraag hoe dit onderzoek dient te worden verricht en in welke gevallen, gelet op het fair trial-vereiste van artikel 6 EVRM, de conclusie moet zijn dat het materiaal vanwege gebreken in de mogelijkheden om dat materiaal te toetsen en aan te vechten niet tot het bewijs kan worden gebezigd, valt niet in algemene zin te beantwoorden.Wel kan worden opgemerkt dat de rechter dient te streven naar compensatie van eventuele beperkingen van de rechten van de verdediging door andere - bij wat is aangevoerd passende - wegen te zoeken teneinde de betrouwbaarheid van het materiaal te onderzoeken. Bovendien is de aard van het materiaal van belang voor de beantwoording van de vraag of de betrouwbaarheid ervan in voldoende mate kan worden getoetst.1.
Beoordeling door het hof
Op 19 april 2016 is door de AIVD aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken een ambtsbericht verstrekt met de volgende inhoud:
‘[verdachte], geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats], op het volgens de GBA ingeschreven adres [adres 1]. Betrokkene heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. Betrokkene verblijft al geruime tijd, doch zeker sinds april 2014, in Syrië. Hij heeft zich daar aangesloten bij de aan Al Qaida en Jabhat al-Nusra gelieerde organisatie Jund al Aqsa. [verdachte] is betrokken bij de gewelddadige jihadistische strijd.’
De verdediging heeft de betrouwbaarheid en juistheid van dit ambtsbericht van de AIVD betwist.
Door de verdediging is daarom tijdens de regiezitting d.d. 8 juni 2020 primair verzocht het (voormalig) hoofd van de AIVD en de landelijk officier van justitie terrorismebestrijding als getuige te horen over de inhoud van het ambtsbericht met het oog op de betwisting van de juistheid en betrouwbaarheid van het ambtsbericht. Subsidiair is verzocht in de gelegenheid te worden gesteld schriftelijke vragen te stellen aan de landelijk officier van justitie terrorismebestrijding.Het hof heeft op voormelde regiezitting het subsidiaire verzoek toegewezen en de verzoeken tot het horen van voormelde getuigen afgewezen. Daarop heeft de landelijk officier van justitie terrorismebestrijding op 14 oktober 2020 een proces-verbaal opgesteld waarin een deel van de vragen die door tussenkomst van de raadsheer-commissaris waren gesteld, zijn beantwoord. Nu de landelijk officier van justitie terrorismebestrijding niet alle vragen kon beantwoorden, heeft de directeur-generaal van de AIVD op een tweetal vragen antwoorden geformuleerd op 25 november 2020.
Ondanks de door het hof hiervoor uiteengezette geboden mogelijkheid aan de verdediging om de betrouwbaarheid en de juistheid van de inhoud van het ambtsbericht te toetsen is gelet op de beperkte informatie vervat in de beantwoording van de vragen door de landelijk officier terrorismebestrijding en de directeur-generaal van de AIVD dat onvoldoende mogelijk geworden. De antwoorden hebben de verdediging onvoldoende in staat gesteld de betrouwbaarheid en de juistheid van de inhoud van het ambtsbericht te onderzoeken. De inhoud van het ambtsbericht wordt – mede gelet op wat hierna wordt overwogen - ook niet ondersteund door daarvan onafhankelijke verifieerbare gegevens. Het hof zal derhalve dit ambtsbericht niet tot het bewijs bezigen.
Het verweer slaagt derhalve.
Verweer betreffende het gebruik voor het bewijs van de verklaringen van de medeverdachte [naam medeverdachte]
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verklaringen van de medeverdachte [naam medeverdachte] (verder: [naam medeverdachte]) op grond van de ‘Vidgen-rechtspraak’ niet voor het bewijs mogen worden gebruikt, omdat de verdediging onvoldoende mogelijkheden heeft gehad de juistheid van die verklaringen te toetsten.
Juridisch kader
Het is vaste rechtspraak dat op grond van artikel 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM en de daaraan door het EHRM gegeven uitleg de verdediging het recht heeft op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding daadwerkelijk te (doen) ondervragen.In het algemeen geldt dat de verdediging een zodanige mogelijkheid tot het (doen) stellen van vragen aan de getuige moet worden geboden dat zij daarmee in staat is de oprechtheid en de geloofwaardigheid van een door de getuige afgelegde verklaring - daaronder begrepen een verklaring die eerder tijdens het vooronderzoek en buiten de aanwezigheid van de verdediging is afgelegd - te toetsen en aan te vechten.Waar het gaat om de effectiviteit van de ondervragingsmogelijkheid, komt mede betekenis toe aan het bestaan en het toepassen van wettelijke voorschriften en procedures die beogen te bevorderen dat de getuige de gestelde vragen (naar waarheid) beantwoordt, waaronder de voorschriften betreffende de verplichting om bij het verhoor te verschijnen en (de mogelijkheid van) het beëdigen dan wel het aanmanen van de getuige.In de situatie dat de getuige zich van het geven van een getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen verschoont en de getuige dientengevolge weigert antwoord te geven op de vragen die de verdediging hem stelt of doet stellen, ontbreekt een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging.2.
Beoordeling door het hof
In het onderhavige geval heeft de medeverdachte [naam medeverdachte] bij de politie in het vooronderzoek buiten aanwezigheid van de verdediging op onderdelen mede voor de verdachte belastende verklaringen afgelegd. De medeverdachte [naam medeverdachte] is zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep op verzoek van de verdediging gehoord als getuige. Bij deze gelegenheid heeft de medeverdachte [naam medeverdachte] zich telkenmale op zijn verschoningsrecht beroepen. De verdediging heeft hierdoor niet de gelegenheid gehad om de medeverdachte [naam medeverdachte] op een behoorlijke en effectieve wijze te ondervragen, en de door [naam medeverdachte] hiervoor genoemde tegenover de politie afgelegde belastende onderdelen van de verklaringen te toetsen.
Gelet op het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid de medeverdachte [naam medeverdachte] daadwerkelijk te (doen) ondervragen met betrekking door de door hem afgelegde belastende onderdelen van zijn verklaringen in de zin van artikel 6, derde lid aanhef en onder d EVRM, zal het hof de verklaringen van de medeverdachte [naam medeverdachte] slechts bezigen voor zover die de door de verdachte afgelegde verklaringen ondersteunen en waarvan de juistheid door de verdediging niet wordt betwist.
Nu het hof de door de verdediging betwiste onderdelen van de verklaringen niet voor het bewijs zal bezigen, behoeft het verweer verder geen bespreking.
Verweer betreffende gebruik voor het bewijs van het programma Nieuwsuur
De verdediging heeft betoogd dat het ‘Nieuwsuurfilmpje’ niet tot het bewijs kan strekken dat de verdachte zich bij Jund al-Aqsa zou hebben aangesloten. De verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte] dat het de verdachte zou zijn die in het Nieuwsuurfilmpje voorkomt, wordt in de visie van de verdediging, door geen ander bewijsmiddel in het dossier ondersteunt. Door het Openbaar Ministerie is geen onafhankelijk onderzoek gedaan of het inderdaad de verdachte is die in dit filmpje zou voorkomen.
Beoordeling door het hof
Het hof stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.Op 9 oktober 2014 is in de televisie uitzending van het programma Nieuwsuur een nieuws-item te zien waarin een Britse journalist een tiental dagen met de strijdgroep Jund al-Aqsa in Syrië optrekt. In het nieuws-item wordt verteld dat de groep is samengesteld voor een groot deel uit buitenlandse strijders waaronder personen uit Nederland. De journalist interviewt een tweetal personen van de groep. De medeverdachte [naam medeverdachte] erkent een van die personen te zijn geweest en heeft daarbij de verdachte aangewezen als de andere geïnterviewde persoon. In de beschrijving in het proces-verbaal van het nieuws-item wordt deze persoon aangeduid met J3. Deze persoon zegt op enig moment tijdens het interview: 'Het is de plicht van elke moslim om te doen wat in zijn vermogen ligt om zijn moslimbroeders te helpen.'Later in het programma zegt hij ook nog: 'Ik denk dat het de moslims nog meer zal verenigen. Zelfs in het westen zal het de moslims verenigen tegen de aanvallers. De Amerikaanse aanvallen treffen vooral burgers. Ik denk dat de moslims wakker worden en het niet meer zullen pikken. Er zijn teveel burgers gedood door deze zinloze oorlog van Amerika en zijn coalitie.'
De verdachte heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep ontkent de geïnterviewde persoon J3 in de televisie uitzending van het programma Nieuwsuur te zijn.
De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft tegenover de politie de verdachte aangewezen als een van de geïnterviewde strijders in de voormelde televisie uitzending.
Het hof zal echter dit onderdeel van de voor de verdachte belastende verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte] niet tot het bewijs bezigen, nu de verdediging – gelet op het hiervoor overwogene ten aanzien van het beroep op artikel 6 aanhef, derde lid onder d EVRM - niet de mogelijkheid heeft gehad deze getuige op een behoorlijke en effectieve wijze te ondervragen zoals bedoeld in voornoemde bepaling.
Met de verdediging stelt het hof vast dat zich in het dossier geen ander bewijs bevindt dat de persoon aangeduid met J3 in de op 9 oktober 2014 door het programma Nieuwsuur uitgezonden nieuws-item de verdachte zou zijn. Er is bijvoorbeeld geen vergelijkend onderzoek gedaan door het Nederlands Forensisch Instituut tussen de stem van de verdachte en die van de persoon aangeduid met J3 in de voornoemde documentaire. Dit zou in de rede hebben gelegen.3.
Het hof zal derhalve noch het proces-verbaal houdende de transcriptie van de beelden van Nieuwsuur noch de beelden ervan tot het bewijs bezigen.
Het verweer slaagt derhalve.
Rapport deskundige Jolen
Met betrekking tot het verweer dat het rapport van de deskundige Jolen uitgesloten dient te worden voor het bewijs overweegt het hof dat de deskundigen in de door hen in de onderhavige zaak opgemaakte rapporten een interpretatie van openbare bronnen weergeven. Een verschil in interpretatie maakt een rapport van een van de deskundige, in casu Jolen, nog niet onbetrouwbaar waardoor deze van het bewijs zou moeten worden uitgesloten.
Het hof verwerpt het verweer.
Nadere (bewijs)overwegingen
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw namens de verdachte aangevoerd dat Ahrar al-Sham niet kan worden aangemerkt als een terroristische organisatie.
Beoordeling door het hof
Juridisch kader
Van deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven in de zin van artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan slechts dan sprake van zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk. Een deelnemingshandeling kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van hiervoor bedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. Voor deelneming is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Enige vorm van opzet op de door de organisatie concreet beoogde concrete misdrijven is niet vereist.
Onder terroristisch oogmerk wordt in artikel 83a Sr verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Oogmerk Ahrar al-Sham
Het oogmerk van Ahrar al-Sham kan onder meer worden afgeleid uit de uitlatingen van haar leider en uit de misdrijven die in het kader van deze organisatie reeds zijn gepleegd.
Ideologie en doelstelling Zo heeft Ahrar al-Sham leider Hassan Abboud op 9 juni 2013 in een interview bij Al-Jazeera verklaard dat Ahrar al-Sham een radicaal-islamitische beweging is die nastreefde bij te dragen en vorm te geven aan een Syrische nationale opstand of revolutie tegen het autoritaire en repressieve bewind van Bashar al-Assad, met het oogmerk op de creatie van een ‘islamitische staat’ gebaseerd op de islamitische wet, de shari’a.4.Abboud streeft een soennitische versie van Iran na. Een theocratische republiek die onder toezicht staat van religieuze geleerden. De politiek bestaat erin om geen wetten te maken maar de shari’a-wetten toepassing te laten vinden.5.
Ahrar al-Sham richtte in de door haar gecontroleerde gebieden vanaf 2013 rechtsprekende en bestuurlijke structuren op, met de shari’a als leidraad.6.Ahrar al-Sham neemt het toepassingsgebied van de shari’a veel breder dan de Syrische Arabische Republiek, die de shari’a toepast op wat hier als familierecht wordt beschouwd.7.
Ahrar al-Sham volgde aanvankelijk het sektarische wereldbeeld en de agenda van sektarische haat jegens Sjiieten en Alawieten. In het hiervoor vermelde interview bij Al-Jazeera riep Hassan Abboud op tot het gebruik van geweld tegen de Alawitische of sjiitische bevolkingsgroepen.8.Na de zomer van 2013 werd het sektarisch discours afgezwakt, zonder afstand te nemen van haar eerdere expliciet sektarisch geweld of dat van haar bondgenoten waaronder Jabhat al Nusra9., met wie Ahrar al-Sham tot 2017 intensief militair bleef samenwerken.10.
Gepleegde misdrijven
In augustus 2013 hebben Ahrar al-Sham, Jabhat al Nusra en ISIS deelgenomen aan een offensief in de Syrische provincie Latakia. Deze provincie wordt beschouwd als het hart van het regime, omdat de familie Assad oorspronkelijk uit een dorp in de regio komt en 80 procent van de bevolking uit Alawieten bestaat. Hierbij heeft een slachting onder burgers – waaronder kinderen, vrouwen en bejaarden -plaatsgevonden. Na hun executie werden zij in massagraven gegooid. Voor dit sektarisch bloedbad kan Ahrar al-Sham medeverantwoordelijk worden gehouden.11.Daarbij kan Ahrar al-Sham verantwoordelijk worden gehouden voor het in gijzeling nemen van burgers.12.Ook nadien heeft Ahrar al-Sham zich aan gijzeling van burgers schuldig gemaakt. De onafhankelijke Internationale Onderzoekscommissie voor de Syrische Arabische Republiek (verder: VN-onderzoekscommissie) heeft gerapporteerd dat Ahrar al-Sham bewust vrouwen en kinderen uitkiest om te gijzelen en te ruilen tegen door de vijand genomen gevangenen.13.
Ten slotte is Ahrar al-Sham (onder de koepel van het Islamitisch Front) betrokken geweest bij de belegering van steden en dorpen vanaf 2012 tot en met 2016. Doel hiervan was onder meer het uitoefenen van druk op de inwoners van een stad.14.Hierbij werd burgers medische en humanitaire hulp ontzegd.15.
Conclusie oogmerk
Naar het oordeel van het hof heeft Ahrar al-Sham op grond van deze vaststellingen een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 83a Sr. Deze organisatie had tot doel het regime van Bashar al-Assad omver te werpen en een ‘islamitische staat’ te stichten. Ter verwezenlijking daarvan heeft de organisatie meerdere van de in artikel 83 Sr genoemde en in de tenlastelegging nader omschreven terroristische misdrijven zoals moord en doodslag gepleegd.
Deelname van verdachte
De tenlastelegging onder het eerste cumulatief/alternatief is toegesneden op de strafbaarstelling van artikel 140a Sr.
Op grond van het dossier en het ter terechtzitting in hoger beroep verhandelde stelt het hof het volgende vast.
De verdachte is halverwege het jaar 2013 vanuit Nederland uitgereisd naar Syrië. Hij heeft zich daar aangesloten bij de (toenmalige) strijdgroep Ahrar al-Sham en behoorde daarmee tot dat samenwerkingsverband. Hij heeft verklaard zo’n anderhalf tot twee jaar aan Ahrar Al-sham verbonden te zijn geweest.
De verdachte heeft, evenals de medeverdachte [naam medeverdachte], verklaard dat hij door een mensensmokkelaar - na aankomst in Syrië via Turkije - samen met de medeverdachte [naam medeverdachte] en met [persoon 1] (verder: [persoon 1]) naar een basiskamp van Ahrar al-Sham in het noorden van Syrië is gebracht waar hij fysieke training, in de vorm van sporttraining, kreeg. Dit is in lijn met hetgeen blijkt uit het rapport Van Opstand tot Jihad van dr. J. Jolen die aangaf dat ook Ahrar al-Sham over militaire trainingskampen beschikte om de aankomende strijders klaar te stomen voor het front.16.De verdachte heeft verder verklaard dat de aanwezigheid van buitenlandse strijders een wervende functie had voor nieuwe strijders, als waren zij een reclamebord. De verdachte was zich hiervan bewust dat hij als zodanig werd gebruikt. Met zijn lidmaatschap en aanwezigheid heeft de verdachte de activiteiten van Ahrar al-Sham derhalve ook ondersteunt. De verdachte kreeg in dat verband ook – gelijk de medeverdachte [naam medeverdachte] - kost en inwoning van Ahram al-Sham. De verdachte heeft zowel gewoond in het basiskamp als in een leegstaande villa in een wijk van Aleppo waar de bewoners van waren gevlucht die Ahrar al-Sham aan de verdachte, [naam medeverdachte] en [persoon 1] en nog een tweetal andere leden van Ahrar al-Sham ter beschikking had gesteld. Verder ontving de verdachte op onregelmatige momenten – wanneer Ahrar al-Sham daarvoor voldoende middelen had - een vergoeding van Ahrar al-Sham.
Het hof stelt vast dat de verdachte daarmee gedragingen heeft verricht die de verwezenlijking van het oogmerk van het plegen van terroristische misdrijven door Ahrar al-Sham hebben ondersteunt.
De verdachte wist in zijn algemeenheid dat deze organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven. Het is een feit van algemene bekendheid dat ten tijde van het tenlastegelegde maar ook al geruime tijd voor die periode jihadistische strijdgroepen systematisch en op grote schaal ernstige misdrijven pleegden. Dit kan de verdachte gedurende zijn verblijf in Syrië ook niet zijn ontgaan.
De voorgaande gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvormen, in onderling verband en samenhang bezien, worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op het deelnemen aan voornoemde organisaties in de zin van het behoren tot de organisatie en het ondersteunen van gedragingen die strekken tot de verwezenlijking van het in artikel 140a Sr bedoelde oogmerk dat het niet anders kan zijn dan dat zijn opzet daarop ook gericht is geweest.
Dit alles leidt het hof tot de gevolgtrekking dat de verdachte in de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 december 2014 heeft deelgenomen aan de strijdgroep Ahrar al-Sham.
Het hof is gelet op het bovenstaande derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven is bewezenverklaard.
Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte, zoals hijzelf betoogt, op het terrein en in de gelederen van genoemde organisatie mocht verblijven zonder daaraan enigerlei (directe of indirecte) bijdrage te leveren. De verklaring van de verdachte dat hij uitsluitend humanitaire hulp heeft verleend is evenmin aannemelijk geworden en vindt ook overigens geen steun in het dossier.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven
en
met het oogmerk om opzettelijk brand te stichten en/of ontploffingen teweeg te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolgen heeft en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk voor te bereiden en/of te bevorderen, zich of anderen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van het misdrijf verschaffen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte is in juli 2013 uitgereisd naar Syrië en heeft zich daar als strijder aangesloten bij Ahrar al-Sham, een jihadistische organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, voor een periode van ongeveer 1,5 jaar. Met diezelfde gedragingen heeft de verdachte zich eveneens schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen gericht op het plegen van onder meer moord en doodslag met een terroristisch oogmerk.
Jihadistische groeperingen als Ahrar al-Sham hebben zich structureel schuldig gemaakt aan bloedig, angstaanjagend geweld en grove mensenrechtenschendingen. Zij hebben talloze doden op hun geweten, zijn mede verantwoordelijk voor de verschrikkelijke vernielingen van huizen, landbouw en infrastructuur. Hun terreurdaden hebben een ontwrichtende werking op de samenleving gehad, hebben de sektarische strijd aangewakkerd en hebben bijgedragen aan ondraaglijk lijden en angst van velen. Geterroriseerde inwoners zijn vanwege dit hiervoor beschreven geweld op de vlucht geslagen en hebben alles achter moeten laten.
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven dient daarom op krachtige wijze te worden tegengegaan. Vergelding en algemene preventie moeten bij de keuze van strafsoort en duur van de op te leggen straf voorop staan. Naar het oordeel van het hof kan daarom slechts worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Vergelijkbare zaken en de eis van het Openbaar Ministerie
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar de hoogte van straffen in zaken die enigszins vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak. Als uitgangspunt voor deelneming aan een terroristische organisatie en voorbereidingshandelingen, ongeacht de bewezenverklaarde periode, geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Nu de advocaat-generaal in de zaak van de medeverdachte een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en zes maanden, met aftrek van het voorarrest, heeft gevorderd acht het hof het niet opportuun om hiervan in deze zaak af te wijken.
Uittreksel Justitiële Documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
29 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, zij het zeer geruime tijd geleden (in 2005) onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit, maar niet eerder voor soortgelijke feiten.
Recidive risico
Tot slot heeft het hof acht geslagen op het Reclasseringsadvies van 4 februari 2021 en op het Reclasseringsadvies van 26 februari 2019. Uit het rapport uit 2019 blijkt dat de reclassering de uitingen die de verdachte doet over de Nederlandse Staat en de samenzweringspraktijken zorgwekkend vindt. Uit de opmerkingen die de verdachte maakt, blijkt zijn boosheid. Uit het reclasseringsrapport van 4 februari 2021 blijkt dat het risico op recidive door OXREC als laag wordt ingeschat. De verdachte krijgt begeleiding van het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE) en is daarnaast opgenomen in de integrale persoonsgerichte aanpak radicalisering van de gemeente Amsterdam (PGA). De PGA richt zich voornamelijk op resocialisatie in de periode na detentie. De verdachte heeft een coöperatieve houding tijdens de gesprekken met zijn begeleider van het LSE en hij is ontvankelijk voor suggesties die aan hem worden gegeven. Voorts blijkt uit het e-mailbericht d.d.
3 februari 2021 met bijlagen van de raadsvrouw dat de PI en de gemeente steeds positief over de verdachte rapporteren en dat hij bij wijze van hoge uitzondering op verlof mocht om afscheid te nemen van zijn overleden oma.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, nu de stukken van het geding eerst op 8 mei 2020 – derhalve niet binnen zes maanden na 29 maart 2019, zijnde de datum waarop het hoger beroep namens de verdachte is ingesteld – ter griffie van het hof zijn binnengekomen. Voorts heeft de berechting in hoger beroep niet plaatsgevonden binnen de als redelijk te beoordelen termijn van 16 maanden. Het hoger beroep is ingesteld op 9 april 2019 en eerst heden wordt arrest gewezen, een termijnoverschrijding van bijna zeven maanden.
In deze geconstateerde overschrijdingen van de redelijke termijn ziet het hof aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf te verminderen. In plaats van de overwogen gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest, zal het hof de verdachte dan ook een gevangenisstraf opleggen van de hierna in het dictum te vermelden duur.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Verzoek schorsing van de voorlopige hechtenis
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om de voorlopige hechtenis van de verdachte te schorsen indien aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren of minder wordt opgelegd.
Het hof wijst, gelet op de hierna op te leggen straf, het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte af.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 55 en 140a van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het cumulatief/alternatief bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren en 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz,
mr. M.I. Veldt-Foglia en mr. D.M. Thierry, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 februari 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑02‑2021
Zie ECLI:NL:HR:2017:1016 en ECLI:NL:HR:2017:1017, r.o. 3.3.1-3.3.4.
Proces-verbaal Bevindingen transcriptie beelden Nieuwsuur, Lerca15091-44, Map 1, blz. 437 e.v.
Antwoorden op vragen van Prakken d’Oliveira omtrent Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa, Eerste Deel: Ahrar al-Sham van dr. R. Leenders d.d. 15 januari 2021 (correcties 18 januari 2021), blz. 4.
Deskundigenverslag, Zaak [naam verdachte A] (22-001250-19), Zaak [naam verdachte B] (22-001393-19) van I. Verhelle, December 2020, blz. 9.
Antwoorden op vragen van Prakken d’Oliveira omtrent Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa, Eerste Deel: Ahrar al-Sham van dr. R. Leenders d.d. 15 januari 2021 (correcties 18 januari 2021), blz. 8-10; Deskundigenverslag, Zaak [naam verdachte A] (22-001250-19), Zaak [naam verdachte B] (22-001393-19) van I. Verhelle, December 2020, blz. 8.
Deskundigenverslag, Zaak [naam verdachte A] (22-001250-19), Zaak [naam verdachte B] (22-001393-19) van I. Verhelle, December 2020, blz. 28.
Antwoorden op vragen van Prakken d’Oliveira omtrent Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa, Eerste Deel: Ahrar al-Sham van dr. R. Leenders d.d. 15 januari 2021 (correcties 18 januari 2021), blz. 12.
Jabhat al Nusra staat sinds 30 mei 2013 op de VN sanctielijst zie o.a. Deskundigenverslag, Zaak [naam verdachte A] (22-001250-19), Zaak [naam verdachte B] (22-001393-19) van I. Verhelle, December 2020, blz. 42, Deskundigenverslag, Zaak [naam verdachte A] (22-001250-19), Zaak [naam verdachte B] (22-001393-19) Voor Openbaar Ministerie van I. Verhelle, December 2020, blz. 40 en Kennisdocument Van Opstand naar Jihad, (Jihadi-)Salafistische groepen en de strijd in Syrië en Irak van dr. J. Jolen d.d. 18 januari 2018, blz. 158.
Antwoorden op vragen van Prakken d’Oliveira omtrent Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa, Eerste Deel: Ahrar al-Sham van dr. R. Leenders d.d. 15 januari 2021 (correcties 18 januari 2021), blz. 14 en 21.
Antwoorden op vragen van Prakken d’Oliveira omtrent Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa, Eerste Deel: Ahrar al-Sham van dr. R. Leenders d.d. 15 januari 2021 (correcties 18 januari 2021), blz. 34; Antwoorden op vragen van het Openbaar Ministerie inzake [naam verdachte A] omtrent Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa van dr. R. Leenders d.d. 27 januari 2021, blz. 17.
Antwoorden op vragen van Prakken d’Oliveira omtrent Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa, Eerste Deel: Ahrar al-Sham van dr. R. Leenders d.d. 15 januari 2021 (correcties 18 januari 2021), blz. 34-36; Deskundigenverslag, Zaak [naam verdachte A] (22-001250-19), Zaak [naam verdachte B] (22-001393-19) van I. Verhelle, December 2020, blz. 81.
Deskundigenverslag, Zaak [naam verdachte A] (22-001250-19), Zaak [naam verdachte B] (22-001393-19) Voor Openbaar Ministerie van I. Verhelle, December 2020, blz. 17-18.
Deskundigenverslag, Zaak [naam verdachte A] (22-001250-19), Zaak [naam verdachte B] (22-001393-19) Voor Openbaar Ministerie van I. Verhelle, December 2020, blz. 22-24
Deskundigenverslag, Zaak [naam verdachte A] (22-001250-19), Zaak [naam verdachte B] (22-001393-19) Voor Openbaar Ministerie van I. Verhelle, December 2020, blz. 22.
Kennisdocument Van Opstand naar Jihad, (Jihadi-)Salafistische groepen en de strijd in Syrië en Irak van dr. J. Jolen d.d. 18 januari 2018, blz. 19.