Hof Arnhem-Leeuwarden, 16-06-2016, nr. WAHV 200.156.139
ECLI:NL:GHARL:2016:4974
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
16-06-2016
- Zaaknummer
WAHV 200.156.139
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:4974, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 16‑06‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Dwangsom. Aankondiging van beschikking. De kantonrechter heeft overwogen dat de dwangsomregeling losstaat van de WAHV-procedure en zich onbevoegd geacht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een dwangsom. Gelet op het bepaalde in 4:19, eerste lid, Awb had de kantonrechter zich wel bevoegd moeten achten op dat verzoek te beslissen. Er is geen dwangsom verbeurd omdat de officier van justitie tijdig op het beroep heeft beslist. Dat de gemachtigde die beslissing kennelijk niet heeft ontvangen, brengt niet mee dat niet tijdig is beslist. Sanctie ter zake van snelheidsoverschrijding terecht opgelegd. De verweren van de gemachtigde met betrekking tot de informatie op de aankondiging van beschikking en de wijze van volgen en meten zijn afdoende weerlegd met de aanvullende verklaring van de verbalisant.
WAHV 200.156.139
16 juni 2016
CJIB 160607169
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 26 augustus 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] ,kantoorhoudende te [vestigingsplaats] .
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
1. De kantonrechter is volgens de gemachtigde ten onrechte niet ingegaan op zijn verzoek om vaststelling van een dwangsom. De kantonrechter was hier in de visie van de gemachtigde wel toe gehouden, nu de officier van justitie niet tijdig op het administratief beroepschrift heeft beslist.
2. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in zijn beroepschrift bij de kantonrechter van 29 maart 2013 en in de aanvulling van 24 juni 2014 onder meer als beroepsgrond heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet tijdig heeft beslist op het administratief beroep en evenmin – ondanks meerdere ingebrekestellingen – een dwangsom heeft vastgesteld.
3. De kantonrechter heeft in zijn beslissing overwogen dat de dwangsomregeling losstaat van de WAHV-procedure, zodat de kantonrechter – zo begrijpt het hof – zich niet bevoegd acht om daaromtrent een beslissing te nemen.
4. Artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt als volgt:
“1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.”
5. Ingevolge artikel 4:18 van de Awb stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom is verschuldigd.
6. Artikel 4:19, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
“Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag heeft mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voorzover de belanghebbende deze beschikking betwist.”
7. Een beslissing op administratief beroep is een beschikking op aanvraag in de zin van artikel 4:17 van de Awb, zodat de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen op deze procedure van toepassing is (vgl. het arrest van het hof van 7 augustus 2015, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2015:5906). Uit artikel 4:19, eerste lid, van de Awb volgt dat het beroep tegen een beschikking mede betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking (vgl. ABRvS 6 februari 2013, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2013:BZ0722).
8. De kantonrechter heeft zich, gelet op voornoemde bepalingen, ten onrechte onbevoegd geacht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een dwangsom. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij niet is beslist op het verzoek om een dwangsom vast te stellen, daarom vernietigen en doen wat de kantonrechter had moeten doen.
9. Uit het zaakoverzicht d.d. 15 mei 2013 blijkt het volgende:
De inleidende beschikking in de onderhavige zaak dateert van 10 april 2012.
Op 17 april 2012 is door de gemachtigde administratief beroep ingesteld.
Door de officier van justitie is op 26 juli 2012 op dit beroep beslist.
10. Artikel 7:24 van de Awb stelt de beslistermijn op een administratief beroepschrift op zestien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken. De beslistermijn eindigde dus op 12 september 2012. De beslissing op het administratief beroep is dan ook tijdig gegeven.
11. De gemachtigde stelt dat de beslissing op het administratief beroep niet aan hem is
toegestuurd. De beslissing zou alleen aan de betrokkene zijn toegestuurd. Eerst op23 februari 2013 heeft de gemachtigde een afschrift ontvangen. Overigens betwist ook de
betrokkene de ontvangst van de beslissing. De gemachtigde concludeert dat niet tijdig op het
administratief beroep is beslist.
12. Het hof heeft in het arrest van 23 december 2009 (vindplaats op rechtspraak.nl:
ECLI:NL:GHLEE:2009:BP3020) geoordeeld dat, gelet op de in dat arrest beschreven vaste
werkwijze van het CJIB bij de verzending van stukken, de kans op fouten daarbij nagenoeg is uitgesloten. Op grond daarvan mag worden aangenomen dat de beslissing van 26 juli 2012 daadwerkelijk aan de betrokkene is toegestuurd.
13. Het ligt vervolgens op de weg van een betrokkene of diens gemachtigde om de
ontvangst van de beslissing van de officier van justitie op niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. Dat is niet gebeurd. De enkele ontkenning van de ontvangst is daartoe onvoldoende. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat niet blijkt dat de beslissing van de officier van justitie als onbestelbaar retour is gekomen en de stukken ook overigens niets behelzen waaruit kan blijken dat de beslissing van de officier van justitie de betrokkene niet heeft bereikt, moet het ervoor worden gehouden dat de betrokkene deze heeft ontvangen.
14. Gelet op artikel 6:17 van de Awb had de officier van justitie zijn beslissing niet (alleen) aan de betrokkene, maar in ieder geval (ook) aan de gemachtigde moeten toesturen. Dat dit kennelijk niet is gebeurd, waardoor de gemachtigde niet op hoogte is geraakt van de beslissing, brengt echter niet mee dat niet tijdig is beslist. Het hof wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 25 oktober 2013 (vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:HR:2013:969). Nu de beslissing op het administratief tijdig is genomen, deze is toegestuurd aan de betrokkene en de ontvangst ervan niet succesvol is betwist, is er geen dwangsom verbeurd.
15. Dit betekent dat het verzoek tot vaststelling van een dwangsom moet worden afgewezen.
16. Met betrekking tot de bezwaren van de gemachtigde tegen de oplegging van de sanctie en de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep overweegt het hof als volgt.
17. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximumsnelheid autosnelwegen met 27 km/u”, welke gedraging zou zijn verricht op 20 maart 2012 om 14:17 uur op de A28 te Beilen met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
18. De gemachtigde bestrijdt de beslissing van de officier van justitie. Het beroep tegen de inleidende beschikking had gegrond moeten worden verklaard, omdat de gedraging niet is verricht. Het was druk op de weg en er reed een auto met caravan voor de betrokkene, zodat deze niet harder dan 120 heeft kunnen rijden. De betrokkene zag in zijn achteruitkijkspiegel dat er een auto op hem in kwam rijden. Waarschijnlijk is dat de auto van de verbalisant geweest. Het is onterecht dat de meting geldig wordt geacht terwijl de verbalisant hard op de betrokkene kwam inrijden. Verder heeft de verbalisant op het ‘geeltje’ (het hof begrijpt: de aankondiging van beschikking) als verbalisantnummer ‘92070’ ingevuld, terwijl zijn nummer in werkelijkheid 920701 is. Ook de snelheidsoverschrijding op het geeltje (30 kilometer per uur) wijkt af van de snelheid die het CJIB aangeeft (27 kilometer per uur). De naam en het nummer zijn met een ander lettertype ingevuld dan de oorspronkelijke letters op het geeltje. Dit alles bewijst dat er geknoeid is door de verbalisanten. Er is in het verleden wel vaker gesjoemeld met verbalisantnummers. De meetafstand op het zaakoverzicht klopt ook niet. Er staat 10.000 meter. Bij zo’n grote afstand is een voertuig niet te volgen. Verder staat er dat er sprake is van een tussenafstand van vijftig meter oplopend. Een dergelijke afstand zou betekenen dat de verbalisant bij een snelheid van 160 kilometer per uur roekeloos heeft gereden, temeer nu het een verbalisant in opleiding betreft. De verbalisant heeft zijn beweringen niet naar waarheid genoteerd. Dit is in- en intriest, omdat de burger nu de dupe wordt van een overijverige verbalisant die voor zijn opleiding extra beschikkingen moet uitschrijven, aldus de gemachtigde.
19. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
20. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. de geijkte boordsnelheidsmeter van het dienstvoertuig door met een constante snelheid te blijven rijden. Ik zag dat de afstand tussen het dienstvoertuig en het gevolgde voertuig merkbaar groter werd.Afgelezen snelheid boordsnelheidsmeter : 160 km per uur.
Snelheid volgens ijktabel : 152 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid : 147 km per uur.
Toegestane snelheid : 120 km per uur.
Overschrijding met : 27 km per uur.
Geschatte snelheid verdachte : 160 km per uur.
Meetafstand : 10.000 m.
Tussenafstand : vanaf 50 m. oplopend.
IJktabel boordsnelh.meter geldig tot : 01-10-2012. (…)
Er is geen verklaring opgenomen.”
21. Door de advocaat-generaal is een d.d. 2 april 2015 door de verbalisant opgemaakt aanvullend proces-verbaal in de procedure gebracht. De daarin opgenomen op ambtsbelofte opgemaakte verklaring van de verbalisant luidt, onder meer, als volgt:
“Het handschrift op de combi-bon is van mij, verbalisant [verbalisant] . Het verschil is dat ik de combi-bon met blokletters heb geschreven en bij het gedeelte feitomschrijving aan elkaar.Er is door afdeling verkeer bij het feitnummer en sanctiebedrag een correctie ingevuld. Dit omdat zij de bon altijd nakijken. Daardoor is het sanctiebedrag lager uitgevallen dan ik had toegezegd. Een voordeel voor de betrokkene.Mijn dienstnummer is 92070. Dit nummer staat achterop mijn politielegitimatie. Als ik een combi-bon uitschrijf, moet ik een één (1) achter mijn dienstnummer zetten. (…) Afdeling Verkeerszaken vertelde mij dat dit met de technische verwerking van de combi-bon te maken heeft. Dienstnummer 92070 en 920701 is dezelfde verbalisant [verbalisant] . (…)
Ik heb tien kilometer achter de betrokkene aangereden en zo geconstateerd dat deze structureel te hard reed. Wat betreft de tussenafstand tussen de betrokkene en mij, is vijftig meter een schatting.”
22. In reactie op de aanvullende verklaring heeft de gemachtigde van de betrokkene nog aangevoerd dat een op ambtseed opgemaakte beschikking niet achteraf door een collega mag worden aangepast. Verder vraagt de gemachtigde zich af waarom de verbalisant de betrokkene tien kilometer lang over de snelweg heeft laten razen als deze daadwerkelijk 160 kilometer per uur zou hebben gereden. Bij dusdanige gevaarzetting zou er onmiddellijk staande zijn gehouden, aldus de gemachtigde.
23. De verweren van de gemachtigde met betrekking tot de informatie op de aankondiging van beschikking en de wijze van volgen en meten zijn naar het oordeel van het hof afdoende weerlegd met de aanvullende verklaring van de verbalisant. Met het achteraf corrigeren van de feitcode en het bijbehorende sanctiebedrag op de combi-bon is de betrokkene, in aanmerking genomen dat het sanctiebedrag daardoor lager uitviel, niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad. Het hof ziet in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Anders dan de gemachtigde stelt, levert een (gecorrigeerde) snelheid van 147 kilometer per uur waar 120 kilometer per uur is toegestaan niet per definitie een zodanige gevaarzetting op dat onmiddellijk staande moet worden gehouden, nog daargelaten de vraag of het voor de verbalisant überhaupt mogelijk was om, op verantwoorde wijze, sneller tot staande houding over te gaan dan hij heeft gedaan. De enkele stelling van de gemachtigde dat de verbalisant niet naar waarheid heeft verklaard, is onvoldoende om bij het hof twijfel te doen ontstaan aan diens op ambtsbelofte opgemaakte verklaringen. Nu ook overigens geen voor deze zaak specifieke feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, noch uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
24. De gemachtigde acht de beslissing van de officier van justitie onzorgvuldig en niet goed gemotiveerd. Anders dan de officier van justitie heeft overwogen, zijn door de gemachtigde namelijk wel degelijk feiten en omstandigheden aangevoerd.
25. De motivering van de beslissing van de officier van justitie, die is opgenomen in het zaakoverzicht, luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“Op basis van wetgeving en de jurisprudentie is vastgelegd dat van u mag worden verwacht dat u aan de hand van feiten en/of omstandigheden een begin van bewijs aandraagt. U moet aannemelijk maken, eventueel met behulp van bewijsstukken en/of getuigenverklaringen, dat u de gedraging niet hebt begaan of u niet kan worden verweten. Dit is niet gebeurd.Uit de beschikbare informatie blijkt dat de in de beschikking genoemde gegevens juist zijn. Omtrent de bewijsvoering verwijst de officier van justitie naar de bijlage(n).Alles overwegende verklaart de officier van justitie het beroep ongegrond.”
26. De klacht van de gemachtigde berust op een onjuiste lezing van de beslissing. De officier van justitie heeft immers niet overwogen dat in het geheel geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd, maar dat de aangevoerde feiten en/of omstandigheden geen begin van bewijs opleveren dat de gedraging niet (of niet verwijtbaar) is begaan.De officier van justitie heeft zijn beslissing op het beroep tegen de inleidende beschikking naar het oordeel van het hof in zoverre voldoende gemotiveerd.
27. De gemachtigde voert verder aan dat het onwettig is dat er administratiekosten in rekening zijn gebracht bij de inleidende beschikking. Deze kosten bedragen € 6,-, en dat is meer dan daadwerkelijk aan kosten wordt gemaakt. De gemachtigde stelt dat de officier van justitie zijn bezwaren hiertegen ten onrechte heeft gepasseerd.
28. Het beroep tegen de administratiekosten slaagt niet. Het hof verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 15 juni 2012 (vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHLEE:2012:BW8480), waarbij het hof heeft geoordeeld dat geen wettelijke bepaling in de weg staat aan het in rekening brengen van administratiekosten bij het opleggen van een administratieve sanctie en dat het evenmin in strijd is met internationale regelgeving. Ook heeft het hof in dat arrest geoordeeld dat niet gebleken is dat de Regeling van de Staatssecretaris van Justitie van 18 juni 2009, nr. 5600438, waarin is bepaald dat de administratiekosten per administratieve sanctie € 6,- bedragen, de door de wet gestelde grenzen overschrijdt. Hetgeen de gemachtigde in deze zaak heeft aangevoerd geeft geen aanleiding tot een ander oordeel daaromtrent.
29. De gemachtigde voert verder aan dat het onacceptabel is dat het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie pas vijftien maanden na het indienen ervan is doorgestuurd naar de rechtbank. De gemachtigde stelt dat dit de betrokkene ernstig schaadt in zijn verdediging. Hij verwijst naar een uitspraak van het hof van 9 januari 2007, waarin de inleidende beschikking als gevolg van onredelijke vertraging in de berechting werd vernietigd (vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHLEE:2007:BA0208).
30. Het hof stelt vast dat de stukken niet binnen de daarvoor in artikel 11, eerste lid, van de WAHV voorgeschreven termijn van zes weken aan de rechtbank zijn ingezonden. Deze enkele omstandigheid brengt niet mee dat de inleidende beschikking niet in stand kan blijven. Het hof wijst daartoe op zijn arrest van 21 juli 2009, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ3210. Het hof zal in de onderhavige zaak volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn van berechting is overschreden.
31. Gelet hierop leent de beslissing van de kantonrechter zich voor het overige voor bevestiging.
32. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten deels, voor zover in hoger beroep gemaakt, voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een hoger beroepschrift en het indienen van een nadere toelichting. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraagt € 487,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 365,25 (= 1,5 x € 487,- x 0,5).
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij niet is beslist op het verzoek tot vaststelling van een dwangsom in verband met het niet tijdig beslissen op het administratief beroep;
wijst het verzoek tot vaststelling van een dwangsom af;
bevestigt de beslissing van de kantonrechter voor het overige;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 365,25.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.