Hof Arnhem-Leeuwarden, 07-08-2015, nr. WAHV 200.154.783
ECLI:NL:GHARL:2015:5906
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
07-08-2015
- Zaaknummer
WAHV 200.154.783
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:5906, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 07‑08‑2015; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Dwangsom. 3 WAHV. Gatsometer B.V. Het instellen van administratief beroep tegen de inleidende beschikking is te beschouwen als het indienen van een aanvraag als bedoeld in 4:17, eerste lid, Awb. Het hof verwerpt het beroep van het openbaar ministerie op de uitspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2014:4448). Die uitspraak regardeert het niet tijdig nemen van een besluit op een bezwaar tegen een dwangsombesluit. Dat is geen aanvraag in de zin van 4:17, eerste lid, Awb. Dat geldt ook voor het verzoek aan de officier van justitie om een dwangsom vast te stellen. I.c. is geen dwangsom verbeurd. Dat de beslissing van de officier van justitie op het beroep niet is verzonden aan de gemachtigde, brengt niet mee dat niet op het beroep is beslist. De gemachtigde heeft met een beroep op artikel 3, tweede lid, WAHV aangevoerd dat geen sanctie kan worden opgelegd aan een rechtspersoon. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van zijn vaste jurisprudentie hierover. Gatsometer B.V. is een door het NMi Certin erkende instantie.
WAHV 200.154.783
7 augustus 2015
CJIB 162808641
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland
van 4 juli 2014
betreffende
[bedrijf] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [vestigingsplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt mr. J.J.O. Zandt,
kantoorhoudende te Amsterdam.
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 24 juli 2015. De gemachtigde van de betrokkene en de gemachtigde van de advocaat-generaal zijn, beiden met bericht van verhindering, niet verschenen.
Beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene heeft allereerst aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte geen dwangsom verbeurd heeft verklaard, nu de officier van justitie niet tijdig heeft beslist op het ingestelde beroep tegen de sanctiebeslissing en door de gemachtigde in gebreke is gesteld. In dit verband wijst de gemachtigde erop dat de beslissing van de officier van justitie niet is verzonden aan de gemachtigde. Dat de beslissing is verzonden aan de betrokkene wordt betwist.
2. Artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) houdt in, voor zover hier van belang:
“1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. (…)
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.”
3. De gemachtigde heeft bij beroepschrift van 23 augustus 2012 beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking en de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 12 november 2012. Het instellen van administratief beroep kan worden beschouwd als het indienen van een aanvraag als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, Awb. Dat dit administratief beroep zich richt tegen een ambtshalve gegeven beschikking doet daaraan niet af. De door de advocaat-generaal in het verweerschrift genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 10 december 2014 (gepubliceerd op rechtspraak.nlECLI:NL:RVS:2014:4448) regardeert slechts het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar tegen een dwangsombesluit.
4. Bij brief van 10 januari 2013 heeft de gemachtigde de officier van justitie verzocht een beslissing te nemen op zijn beroepschrift van 23 augustus 2012 en is de officier van justitie in gebreke gesteld.
5. Volgens het zaakoverzicht van het CJIB is de beslissing van de officier van justitie echter reeds op 26 december 2012, derhalve voor het einde van de termijn waarbinnen op het beroep moest worden beslist, aan de betrokkene toegezonden. Het CJIB draagt zorg voor deze verzending.
6. Het hof heeft in het arrest van 23 december 2009 (WAHV 200.026.479, gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHLEE:2009:BP3020) overwogen dat, gelet op de in dat arrest beschreven vaste werkwijze van het CJIB bij de verzending van stukken, de kans op fouten daarbij nagenoeg is uitgesloten. Op grond daarvan mag worden aangenomen dat verzending daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
7. Het ligt vervolgens op de weg van de betrokkene om de ontvangst van de beslissing van de officier van justitie op niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. De betrokkene is daar niet in geslaagd. De enkele ontkenning van de ontvangst door de betrokkene is daartoe onvoldoende. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat niet blijkt dat de beslissing van de officier van justitie als onbestelbaar retour is gekomen en de stukken ook overigens niets behelzen waaruit kan blijken dat de beslissing van de officier van justitie de betrokkene niet heeft bereikt, moet het ervoor worden gehouden dat de betrokkene deze heeft ontvangen.
8. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:17 van de Awb had de beslissing van de officier van justitie niet (alleen) aan de betrokkene, maar (ook) aan de gemachtigde moeten worden verzonden. De omstandigheid dat de beslissing van de officier van justitie niet is verzonden aan de gemachtigde, waardoor de gemachtigde niet op hoogte is geraakt van die beslissing, brengt niet mee dat de officier van justitie niet op het beroep heeft beslist. Het hof wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 25 oktober 2013 (gepubliceerd op rechtspraak.nlECLI:NL:HR:2013:969). Derhalve is geen sprake van het niet tijdig geven van een beschikking op aanvraag die aanleiding zou kunnen zijn voor het verbeuren van dwangsommen op de voet van artikel 4:17 van de Awb.
9. Voor zover de gemachtigde heeft betoogd dat de kantonrechter had moeten bepalen dat de officier van justitie dwangsommen verbeurd heeft omdat hij niet tijdig heeft beslist op het verzoek om de dwangsommen vast te stellen overweegt het hof dat dit verzoek geen aanvraag is in de zin van artikel 4:17, eerste lid, Awb.
10. De kantonrechter heeft gelet hierop terecht geen aanleiding gezien om te bepalen dat dwangsommen worden verbeurd.
11. De gemachtigde heeft voorts bezwaren naar voren gebracht tegen de oplegging van de sanctie.
12. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 303,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid binnen de bebouwde kom (verkeersbord A1) met 30 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 1 juli 2012 om 16.52 uur op de N9 Heilooertolweg/Kennemerstraatweg te Alkmaar met het voertuig met het kenteken [kenteken]
13. Namens de betrokkene wordt aangevoerd dat de gedraging niet is verricht.
De gemachtigde voert aan dat van de zijde van de betrokkene wordt betwist dat een bord A1 was geplaatst. Uit het dossier blijkt niet dat er een verkeersbord A1 was geplaatst of dat een controle van de bebording heeft plaatsgevonden door de verbalisanten.
Verder voert de gemachtigde aan dat niet kan worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van de snelheidsmeting. De gemachtigde wijst er in dit verband op dat de gedraging is vastgesteld door een lusdetectiesysteem. Er is weliswaar een NMi-verklaring overgelegd, maar niet blijkt uit de stukken wanneer de laatste opdracht tot inbedrijfstelling is getoond en er is geen onderhoudslogboek overgelegd. Naar de mening van de gemachtigde moet er daarom - in het voordeel van de betrokkene - van worden uitgegaan dat de NMI-verklaring niet meer geldig was. Uit de overgelegde NMi-verklaring en meetlijst volgt bovendien niet dat de lusafstanden met een nauwkeurigheid van tenminste 0,5 % zijn gemeten door een NMi Certin erkende instantie. De NMi-verklaring houdt in dat de snelheidsmeter bij een onderzoek voldeed aan het 'concept voorschrift meetmiddelen politie', terwijl deze regeling vooralsnog geen wettelijke status heeft. Naar de mening van de gemachtigde mag daarom extra zorgvuldigheid worden verwacht voordat conclusies worden getrokken uit een dergelijke NMi-verklaring. Op de foto van de gedraging zijn twee voertuigen zichtbaar. Niet blijkt wat de invloed is geweest op de meting van het andere voertuig, zodat de gemachtigde ook om die reden twijfelt aan de betrouwbaarheid van de snelheidsmeting. Uit het dossier blijkt bovendien niet dat alle betrokken opsporingsambtenaren bevoegd en gekwalificeerd waren om de apparatuur te bedienen.
Daargelaten of de verbalisanten bevoegd waren is de gemachtigde van mening dat de verbalisanten geen administratieve sanctie mochten opleggen aan de betrokkene, maar dat sprake had moeten zijn van een afdoening via het strafrechtelijke traject. Artikel 3, tweede lid, van de WAHV beperkt de bevoegdheid tot sanctieoplegging uitdrukkelijk tot personen die de leeftijd van 12 jaren of meer hebben bereikt, terwijl de betrokkene een rechtspersoon is, stelt de gemachtigde.
Voorts voert de gemachtigde aan dat de administratiekosten ten onrechte in rekening zijn gebracht, omdat daarvoor op het moment van de vermeende overtreding op 1 juli 2012 geen wettelijke grondslag meer bestond. De administratiekosten zijn vastgesteld voor de periode tot en met december 2011. Pas met ingang van 1 oktober 2012 is er een nieuwe wettelijke basis vastgesteld, zodat een wettelijke basis in dit geval ontbrak, aldus de gemachtigde.
14. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken. Indien een en ander zich niet voordoet bestaat geen aanleiding voor nader onderzoek.
15. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Uitv. Ambtenaar: 004280
Fotofilmnummer: 1207010108 (…)
De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. (het hof begrijpt: met behulp van) een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid: 104 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 100 km per uur.
Toegestane snelheid: 70 km per uur.
Overschrijding met: 30 km per uur. (…)
Rijrichting van: Den Helder
Rijrichting naar: Haarlem
Ter hoogt van hectometerpaal (…) 75.5L (…)
Naam van ambtenaar 1: Schilder (…)
Nummer akte van beëdiging: 6025117/0”.
16. In het dossier bevinden zich twee foto's van de gedraging. Op de foto is het voertuig met het kenteken van de betrokkene zichtbaar op de linkerrijstrook van de rijstroken in de richting rechtdoor. Op de rechterrijstrook is een ander voertuig zichtbaar. Uit de databalk van de foto's volgt dat met het meetinstrument met typegoedkeuringsnummer TP7121 een snelheid is gemeten van 104 km/h van het voertuig dat zich bevond op rijstrook 1.
17. In het kader van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) zijn door de gemachtigde stukken opgevraagd die betrekking hebben op onderhavige beschikking. Door de gemachtigde is onder meer een verklaring van onderzoek van het NMi van 10 november 2011 overgelegd. Daaruit volgt dat de betreffende snelheidsmeter met typegoedkeuringsnummer TP7121 voldoet aan het Concept voorschriften meetmiddelen politie en is goedgekeurd. In de verklaring van onderzoek van het NMi is als opmerking daarbij vermeld dat de lusafstanden met een nauwkeurigheid van tenminste 0,5 % moeten zijn gemeten door een door NMi Certin erkende instantie en dat de verklaring vervalt 12 maanden na datum van het onderzoek of bij herstelling of verandering indien dit op het meetresultaat van invloed kan zijn. De RLC-FIP meetlijst van Gatsometer B.V. die bij voornoemde verklaring van onderzoek is gevoegd geeft aan dat het lusdetectiesysteem op de Heiloeoertolweg/N9 op de kruising met de Kennemerstraatweg (hectometerpaal 75.55) te Alkmaar op 7 november 2011 is goedgekeurd. Uit de door de advocaat-generaal bij het verweerschrift overgelegde informatie volgt dat Gatsometer B.V. een door het NMi Certin erkende instantie is.
18. Het hof ziet in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de snelheidsmeting en de vaststelling van de verbalisant dat de gedraging is verricht met het voertuig van de betrokkene. Anders dan de ontkenning dat de gedraging is verricht of dat bebording ontbrak, zijn namens de betrokkene geen specifieke feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Uit het dossier is niet gebleken van zulke feiten en omstandigheden. Naar de overtuiging van het hof is derhalve komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Het hof ziet voorts geen aanleiding om te twijfelen aan de bevoegdheid van de betrokken opsporingsambtenaren.
19. Het onderhavige dossier bevat niet alle door de betrokkene verzochte informatie en/of documenten. Nu is komen vast te staan dat de gedraging is verricht, ziet het hof echter geen aanleiding nader onderzoek te verrichten zoals de betrokkene wenst. Voor zover de gemachtigde meent dat de betrokkene in zijn verdedigingsbelangen is geschaad doordat niet aan zijn verzoek om toezending van stukken in het kader van de Wob zou zijn voldaan, overweegt het hof dat er geen wettelijke bepaling bestaat die voorschrijft dat de door de betrokkene gevraagde stukken deel uit dienen te maken van het onderhavige dossier. Dat de betrokkene op grond van de Wob recht zou hebben op die stukken maakt dat niet anders, aangezien een dergelijk recht op zichzelf niet meebrengt dat de rechter in een WAHV-zaak die stukken in zijn beoordeling dient te betrekken. Het al dan niet voldoen aan de verplichtingen op grond van de Wob betreft namelijk niet een aspect dat als zodanig bij de beoordeling van zaken als de onderhavige een rol speelt.
20. Op grond van vaste jurisprudentie van het hof kan een administratieve sanctie - behalve aan natuurlijke personen van 12 jaar of meer - eveneens worden opgelegd aan rechtspersonen (o.a. Gerechtshof Leeuwarden 8 augustus 2008, ECLI:NL:GHLEE:2008:BG1169, te raadplegen via rechtspraak.nl). Hetgeen de gemachtigde heeft aangedragen, geeft het hof geen aanleiding van deze vaste rechtspraak af te wijken.
21. Met betrekking tot het argument van de gemachtigde dat de wettelijke grondslag voor het in rekening brengen van de administratiekosten ontbreekt, overweegt het hof als volgt.
22. Op 1 juli 2009 is een aantal bepalingen inwerking getreden op grond waarvan administratiekosten worden doorberekend aan degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd. Artikel 11a van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994 luidt:
“Degene aan wie een administratieve sanctie wordt opgelegd, is administratiekosten verschuldigd. De omvang van deze kosten wordt bepaald bij ministeriële regeling. (…) De administratiekosten worden samen met de administratieve sanctie in rekening gebracht.”
Artikel 1 van de Regeling vaststelling administratiekosten verkeersboetes luidde ten tijde van de onderhavige gedraging:
“De administratiekosten, bedoeld in artikel 11a van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994, bedragen per administratieve sanctie € 6.”
23. Gelet hierop kan het hof de gemachtigde niet volgen in zijn betoog dat het in rekening brengen van de administratiekosten niet op een wettelijke grondslag berust. Dat bij de berekeningen voor de hoogte van het bedrag van de administratiekosten zou zijn uitgegaan van de periode juli 2009 t/m december 2011, houdt niet in dat op 1 juli 2012 een wettelijke grondslag ontbrak.
24. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
25. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, ziet het hof geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. Het hof zal het kostenverzoek afwijzen.
Beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Kuiper als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.