HR, 25-10-2013, nr. 13/00734
ECLI:NL:HR:2013:969
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-10-2013
- Zaaknummer
13/00734
- Roepnaam
boete-b.o.b.
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑10‑2013
ECLI:NL:HR:2013:969, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑10‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2012:5238
- Wetingang
- Vindplaatsen
V-N 2013/53.6 met annotatie van Redactie
AB 2013/415 met annotatie van R. Ortlep
Belastingblad 2013/523 met annotatie van J.A. MONSMA
FED 2014/12 met annotatie van E. POELMANN
JB 2013/240 met annotatie van A.M.M.M. Bots
JIN 2014/25 met annotatie van A.M.M.M. Bots
NTFR 2014/218
NTFR 2013/2163 met annotatie van Mr. P.G.M. Jansen
Beroepschrift 25‑10‑2013
Hoge Raad der Nederlanden
Belastingkamer
E.V.
[…]
In navolging op het pro forma cassatie-beroepschrift dd. 13 februari 11. het volgende:
De Rechtbank en het Gerechtshof hebben het beroep inzake het toekennen van een dwangsom ongegrond en niet ontvankelijk verklaard. Pas nadat beroep was aangetekend heeft de Belastingdienst 31 mei 2011 de beslissing naar gemachtigde doen toekomen. Artikel 6.17 is hierin volkomen helder. De beslissing dient te allen tijde naar de gemachtigde te worden gestuurd. In genoemd artikel is uitdrukkelijk geregeld dat stukken die betrekking hebben op een bezwaar- of beroepsprocedure aan de gemachtigde moeten worden toegezonden. Overigens is andere correspondentie wel naar het adres van gemachtigde verstuurd waarmee wordt aangegeven dat het bestuursorgaan wel over de juiste adresgegevens beschikt.
Als een beslissing niet op een juiste wijze bekend is gemaakt is er geen sprake van een beslissing. Vergelijkbaar: een burger vraagt een bouwvergunning aan die steeds maar niet komt. Vervolgens wordt de gemeente in gebreke gesteld. Steeds komt er geen vergunning en de burger tekent beroep aan. De gemeente kan zich dan niet verschuilen achter het feit dat de vergunning wel is afgegeven maar nog niet op de (juiste) wijze verstuurd is. De wetgever heeft met de Wet Dwangsom juist bedoeld dat een bestuursorgaan tijdig op een verzoek reageert. Daar maakt een correcte bekendmaking deel van uit. Daarbij komt nog dat de Belastingdienst ook na de ingebrekestelling niet heeft gereageerd. Het zou een kleine moeite zijn geweest het hiaat te herstellen. Ook de onwil dat, ondanks dat men een machtiging kan overleggen, de klantenbalie hierover geen duidelijkheid wilde geven door te stellen dat uitsluitend een machtiging onvoldoende is om informatie te verstrekken deugt niet! Gemachtigde diende volgens deze medewerker naast zijn eigen legitimatiebewijs ook het legitimatiebewijs van belastingplichtige te kunnen overleggen. In de AWB is nergens vastgelegd dat men naast een machtiging ook nog een kopie van een legitimatiebewijs dient te overleggen. Als er een vermoeden is van een valse machtiging kan bij belastingplichtige navraag worden gedaan en in geval van onregelmatigheden kan te allen tijde aangifte worden gedaan. Met deze stok achter de deur mag men er vanuit gaan dat een machtiging correct is. Wel kan de identiteit van een gemachtigde worden vastgesteld maar dit gebeurt dan aan de hand van een origineel legitimatiebewijs.
Verder hebben de Rechtbank en het Gerechtshof geen aanleiding gezien voor het toekennen van een proceskostenvergoeding. Echter, ook bij een niet ontvankelijkverklaring kan toch een proceskostenvergoeding worden toegekend. Op het moment van indienen van het beroepschrift was het bestuursorgaan in gebreke door de beslissing niet naar gemachtigde te versturen. Pas op 31 mei 11. is dit hersteld.
Conclusie: Gezien het bovenstaande is het niet toekennen van een dwangsom onterecht. Daarnaast had voor het indienen van het beroepschrift bij zowel de Rechtbank als het Gerechtshof, ondanks de niet-ontvankelijkverklaring, toch een proceskostenvergoeding moeten worden toegekend.
Voor het indienen van de beroepschriften verzoek ik U een proceskostenvergoeding toe te kennen. Ik stel hierbij de wegingsfactor op 0,5.
Indien de inhoudelijke beantwoording van deze brief langer dan veertien kalenderdagen op zich laat wachten verzoek ik U een kennisgeving van ontvangst aan genoemd adres te doen toekomen.
In afwachting van verdere behandeling verblijf ik,
Hoogachtend,
Uitspraak 25‑10‑2013
Partij(en)
25 oktober 2013
nr. 13/00734
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 18 december 2012, nr. BK-11/00924, betreffende een beschikking op een verzoek om toekenning van een dwangsom.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete. De boetebeschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur vernietigd. Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht om een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De Inspecteur heeft het verzoek bij beschikking afgewezen.
Belanghebbende is wegens het uitblijven van een uitspraak op het door hem tegen de boete gemaakte bezwaar en de afwijzing van het verzoek om een dwangsom in beroep gekomen bij de Rechtbank te ’s-Gravenhage. De Rechtbank (nr. AWB 11/4532) heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar en ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de afwijzende beschikking van de Inspecteur inzake het verzoek om toekenning van een dwangsom.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Tegelijk met de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd (hierna: de boete).
3.1.2.
De gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde) heeft namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de boete.
3.1.3.
Bij uitspraak op bezwaar van 29 januari 2001 is de Inspecteur volledig aan het bezwaar tegemoetgekomen door de boete te verminderen tot nihil. De uitspraak is naar belanghebbende gestuurd. Dit is gebeurd vóór het verstrijken van de wettelijke termijn waarbinnen de Inspecteur uitspraak op het bezwaar moest doen.
3.1.4.
De uitspraak op bezwaar is in strijd met artikel 6:17 Awb niet naar de gemachtigde gestuurd.
3.1.5.
Bij brief gedagtekend 18 februari 2011 heeft de gemachtigde de Inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet doen van uitspraak op bezwaar. Na ontvangst van deze ingebrekestelling heeft de Inspecteur de uitspraak op bezwaar niet binnen veertien dagen alsnog aan de gemachtigde toegestuurd. De gemachtigde heeft pas op 31 mei 2011 een kopie van de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur ontvangen.
3.1.6.
Belanghebbende heeft bij brief van 20 mei 2011 beroep bij de Rechtbank ingesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar en daarbij verzocht om toekenning van een dwangsom.
3.2.1.
Het Hof heeft evenals de Rechtbank beslist dat geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2 van de Awb, en dat het beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit daarom niet-ontvankelijk is. Het heeft daartoe overwogen dat de uitspraak op bezwaar als gevolg van de toezending aan belanghebbende bekend is gemaakt en in werking is getreden.
3.2.2.
Daarvan uitgaande heeft het Hof verder geoordeeld dat het verzoek om toekenning van een dwangsom moet worden afgewezen.
3.2.3.
Het Hof heeft tevens geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op een vergoeding van de proceskosten in eerste aanleg.
3.3.1.
Voor zover de klachten zijn gericht tegen de hiervoor in 3.2.1 en 3.2.2 vermelde oordelen van het Hof heeft het volgende te gelden.
3.3.2.
In de Awb is geregeld binnen welke termijn een bestuursorgaan dient te beslissen op een bezwaarschrift. Deze termijn en ook de andere termijnen waarbinnen een bestuursorgaan besluiten moet nemen, beschermen burgers tegen onbehoorlijk gedrag van de overheid en verschaffen tevens rechtszekerheid, omdat burgers zo weten binnen welke termijn zij duidelijkheid krijgen over het standpunt van de overheid (vgl. Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 3, blz. 1).
Met betrekking tot de rechtsingang wegens het niet tijdig geven van een beschikking op aanvraag, is in de parlementaire toelichting het volgende opgemerkt:
“Het resultaat van dit stelsel voor de gevallen waarin een specifieke termijn ontbreekt is, dat de burger steeds na acht weken weet waar hij aan toe is. Hij moet dan immers of een beschikking op zijn aanvraag hebben gekregen, of een mededeling van het tijdstip waarop die te verwachten is. Heeft hij nog niets ontvangen, dan staat in ieder geval vast dat het bestuursorgaan in verzuim is.” (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 106).
3.3.3.
Hieruit volgt dat de bepalingen over de termijnen waarbinnen het bestuursorgaan een besluit dient te nemen, (mede) ertoe strekken te waarborgen dat belanghebbenden binnen de in het desbetreffende geval geldende termijn worden geïnformeerd over de besluitvorming, en bij voorkeur over de inhoud daarvan.
3.3.4.
In het onderhavige geval is het desbetreffende besluit, de uitspraak op het bezwaar, binnen de daarvoor geldende termijn genomen en vervolgens aan belanghebbende gezonden. Aangezien belanghebbende het tegendeel niet heeft gesteld, moet worden aangenomen dat die uitspraak hem heeft bereikt (vgl. HR 15 december 2006, nr. 41882, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416, BNB 2007/112). Dit een en ander houdt in dat belanghebbende binnen de daarvoor in de wet gestelde termijn kennis heeft genomen, althans kennis heeft kunnen nemen, van de beslissing van de Inspecteur om de boetebeschikking te vernietigen.
3.3.5.
Onder de hiervoor in 3.3.4 omschreven omstandigheden is voldaan aan de strekking van de toepasselijke beslistermijn en heeft het Hof daarom terecht geoordeeld dat geen beroep openstond wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van belanghebbende, en dat belanghebbende geen recht heeft op een dwangsom. Anders dan in de klachten wordt aangevoerd doet daaraan niet af dat de uitspraak op bezwaar in strijd met het bepaalde in artikel 6:17 Awb niet is gezonden aan de gemachtigde, en daardoor niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 6:17 Awb strekt tot bescherming van de procedurele belangen van de belanghebbende; dat is van een andere orde dan de hiervoor in 3.3.3 omschreven strekking van de bepalingen inzake het tijdig beslissen, die ziet op zekerheid omtrent de inhoudelijke positie van de belanghebbende tegenover het bestuursorgaan. De klachten falen derhalve in zoverre.
3.4.
Ook voor zover het de proceskostenvergoeding betreft kunnen de klachten niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2013.