Hof 's-Gravenhage, 18-12-2012, nr. BK-11/00924
ECLI:NL:GHSGR:2012:5238
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
18-12-2012
- Magistraten
Mrs. Chr. Th. P.M. Zandhuis, H.A.J. Kroon, drs. T.A. Gladpootjes
- Zaaknummer
BK-11/00924
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2012:5238, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 18‑12‑2012
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:969
Uitspraak 18‑12‑2012
Mrs. Chr. Th. P.M. Zandhuis, H.A.J. Kroon, drs. T.A. Gladpootjes
Partij(en)
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer van 18 december 2012
in het geding tussen:
[X], wonende te [Z] hierna: belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst/[P], hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's‑Gravenhage van 26 oktober 2011, in de zaak met nummer AWB 11/4532, betreffende de hierna vermelde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen, de boetebeschikking en de beschikking op het verzoek om toekenning van een dwangsom.
Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 24 september 2010 voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.281. Tevens is bij afzonderlijke beschikking een verzuimboete opgelegd van € 226.
1.2.
De Inspecteur heeft de boetebeschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van 29 januari 2011 verminderd tot nihil. De uitspraak op bezwaar is naar belanghebbende gestuurd.
1.3.
Bij brief, gedateerd 18 februari 2011, heeft de gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De Inspecteur heeft het door hem aldus opgevatte verzoek om toekenning van een dwangsom afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft op 20 mei 2011 beroep bij de rechtbank ingesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, met het verzoek om toekenning van een dwangsom. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar en ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de afwijzende beschikking van de Inspecteur inzake het verzoek om toekenning van een dwangsom.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 112.
2.2.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 november 2012, gehouden te 's‑Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1.
De gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde) heeft bij brief van 5 november 2010 pro forma bezwaar gemaakt tegen de in 1.1 bedoelde boetebeschikking. Bij brief van 22 december 2010 heeft hij het bezwaar gemotiveerd.
3.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 29 januari 2011 is de inspecteur volledig aan het bezwaar tegemoet gekomen, in die zin dat de boetebeschikking is verminderd tot nihil. De uitspraak op bezwaar is naar belanghebbende gestuurd, niet naar de gemachtigde.
3.3.
Bij brief, gedateerd 18 februari 2011, heeft de gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
3.4.
Bij brief van 8 april 2011 heeft de Inspecteur een vergoeding toegekend voor door belanghebbende gedane uitgaven voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand ten bedrage van € 218. Deze brief is naar de gemachtigde gestuurd.
3.5.
Bij brief van eveneens 8 april 2011 heeft de Inspecteur de gemachtigde laten weten dat de beslistermijn niet is overschreden omdat hij op 29 januari 2011 uitspraak op bezwaar heeft gedaan en dat belanghebbende derhalve geen recht heeft op toekenning van een dwangsom.
3.6.
Belanghebbende heeft bij brief van 20 mei 2011 beroep bij de rechtbank ingesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, met het verzoek om toekenning van een dwangsom.
3.7.
De rechtbank heeft bij haar hiervoor vermelde uitspraak het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar en ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de afwijzende beschikking van de Inspecteur inzake het verzoek om toekenning van een dwangsom.
3.8.
De gemachtigde heeft op 31 mei 2012 een afschrift van de uitspraak op bezwaar ontvangen.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1.
In geschil is of:
- 1.
de Inspecteur in gebreke was tijdig uitspraak op bezwaar te doen, of
- 2.
belanghebbende recht heeft op toekenning van een dwangsom, en of
- 3.
belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de procedure in eerste aanleg.
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur niet tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Hij voert daartoe aan dat de uitspraak op bezwaar ingevolge artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) naar de gemachtigde gezonden had moet worden. Nu dit niet is gebeurd, is de uitspraak niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt en is er formeel geen beslissing op bezwaar genomen. Op grond van artikel 4:17 van de Awb heeft belanghebbende recht op toekenning van een dwangsom. Voorts stelt belanghebbende dat hij recht heeft op een kostenvergoeding voor de procedure in eerste aanleg, omdat de Inspecteur ten tijde van het indienen van het beroepschrift nog in gebreke was de uitspraak op bezwaar aan de gemachtigde te sturen.
4.3.
De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd weersproken.
4.4.
Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
Conclusies van partijen
5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot toekenning van een dwangsom en van een proceskostenvergoeding voor de procedure in eerste aanleg.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6.
De rechtbank heeft in haar uitspraak het navolgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als ‘eiser’ en de Inspecteur als ‘verweerder’ heeft aangeduid.
- ‘6.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
- 7.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra:
- a.
het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
- b.
twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
- 8.
Het enkele feit dat de uitspraak op bezwaar van 29 januari 2011 aanvankelijk — in afwijking van artikel 6:17 van de Awb — niet tevens aan de gemachtigde is toegezonden, maakt niet dat verweerder geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat deze uitspraak op bezwaar aan eiser is toegezonden. Gesteld noch gebleken is dat eiser de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen. De uitspraak is derhalve wel bekendgemaakt en inwerking getreden. Dat de uitspraak pas later aan de gemachtigde is toegezonden, kan slechts tot gevolg hebben dat een overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is.
- 9.
Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb bedraagt de termijn van verweerder om op het bezwaar te beslissen zes weken gerekend vanaf de dag waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Ingevolge artikel 7:10, tweede lid, van de Awb, wordt de beslistermijn opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. De boetebeschikking is gedagtekend 24 september 2010. Eiser heeft tegen die beschikking op 5 november 2010 pro forma bezwaar aangetekend. Verweerder heeft eiser onder meer bij brief van 16 december 2010 in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaar te motiveren. Bij brief van 22 december 2010 heeft eiser het bezwaar gemotiveerd. De termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar eindigde in het onderhavige geval dus op 2 februari 2011. Nu verweerder reeds op 29 januari 2011 uitspraak op bezwaar heeft gedaan, is van het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb geen sprake. Het beroep dient daarom in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
- 10.
Bij brief van 8 april 2011 heeft verweerder eisers verzoek om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar afgewezen. Ingevolge het bepaalde in ar tikel 4:19 van de Awb wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen deze afwijzende beschikking. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
- 11.
In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. Nu verweerder tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan, is hij niet in gebreke geweest. Het verzoek om een dwangsom is daarom terecht afgewezen.
- 12.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.’
Beoordeling van bet hoger beroep
7.1.
De rechtbank heeft op goede gronden beslist dat van het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb geen sprake is, zodat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is. Het Hof maakt dit oordelen en de daartoe gebezigde overwegingen tot de zijne.
7.2.
Uitgaande van voormeld oordeel dat geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit, heeft de rechtbank terecht het verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom afgewezen.
7.3.
Voor zover belanghebbende stelt dat hij recht heeft op een vergoeding van de proceskosten in eerste aanleg, kan het Hof hem daarin evenmin volgen. Gelet op het in 7.1 en 7.2 overwogene is het beroep terecht deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Voor zover belanghebbende beoogt als grond aan te voeren dat sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel doordat de uitspraak op bezwaar in strijd met artikel 6:17 van de Awb niet aanstonds aan de gemachtigde is gezonden, overweegt het Hof dat, voor zover daarvan al sprake is, dit geen aanleiding is om de Inspecteur te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg. Gelet op de omstandigheid dat in de uitspraak op bezwaar geheel is tegemoet gekomen aan de bezwaren van belanghebbende, is belanghebbende niet in zijn belang geschaad doordat de uitspraak niet aanstonds aan de gemachtigde is gezonden.
7.4.
Op grond van het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond en dient te worden beslist als hierna vermeld.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, mr. H.A.J. Kroon en mr. drs. T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 18 december 2012 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:[02 JAN 2013]
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
- 2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- —
de naam en het adres van de indiener;
- —
de dagtekening;
- —
de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- —
de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.