Einde inhoudsopgave
De overeenkomst in het insolventierecht (R&P nr. InsR3) 2012/3.3.2
3.3.2 Enige algemene verbintenisrechtelijke kanttekeningen
mr. T.T. van Zanten, datum 14-09-2012
- Datum
14-09-2012
- Auteur
mr. T.T. van Zanten
- JCDI
JCDI:ADS385579:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Zie Molengraaff-Star Busmann 1951, p. 209; Polak 1963, p. 11; Asser/Hartkamp & Sieburgh 64* 2012, nr. 355; Wessels Insolventierecht II 2012, par. 2466.
Zie respectievelijk de artikelen 6:248 lid 2 en 6:258 BW.
Vgl. de Toelichting bij het voorontwerp Insolventiewet, Kortmann & Faber 2007, p. 231. Anders: Van Nievelt 1907, p. 31; Scholten 1914, p. 207.
Indien één van de in art. 6:83 BW vermelde gevallen zich voordoet, treedt het verzuim van de schuldenaar in zonder voorafgaande ingebrekestelling. Ook in diverse daarin niet genoemde gevallen wordt in de rechtspraak aangenomen dat een ingebrekestelling achterwege kan blijven; zie Losbladige Verbintenissenrecht, commentaar bij art. 6:83 BW, nr. 51, met verwijzingen (Katan).
Zie art. 6:30 lid 1 BW. Zie ook Wessels Insolventierecht II 2012, par. 2483. Indien het geval zich voordoet dat de inhoud of strekking van de verbintenis zich tegen nakoming door een derde verzet, zijn met betrekking tot de overeenkomst waaruit die verbintenis voortvloeit de regels van de art. 37 lid 1 en 2 Fw onder omstandigheden niet van toepassing; zie art. 37 lid 3 Fw, waarover § 4.8.1.
Een faillissement rechtvaardigt niet een beroep op overmacht, ook niet indien de schuldenaar geheel buiten zijn schuld in financiële moeilijkheden is geraakt. Geldelijk onvermogen komt voor risico van de debiteur.1 In het verlengde hiervan kan de curator zich evenmin aan de door de schuldenaar op zich genomen contractuele verplichtingen onttrekken door zich te beroepen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid of de imprévision-regeling, voor zover dit beroep is gegrond op diens verslechterde financiële positie.2 Het uitspreken van het faillissement brengt niet mee dat de schuldenaar ten aanzien van al zijn verplichtingen van rechtswege in verzuim is, noch doet het afbreuk aan de verplichting tot ingebrekestelling.3 Indien voor de uitoefening van een contractuele bevoegdheid het verzuim van de schuldenaar vereist is, dient hij dus mogelijk eerst via de weg van art. 6:82 BW in gebreke te worden gesteld.4 Een dergelijke ingebrekestelling moet op grond van art. 99 lid 2 Fw niet aan de schuldenaar, maar aan de curator worden gericht. Voor andere termijnstellingen, protesten, exploten of verklaringen geldt hetzelfde. In de contractuele sfeer kan hierbij worden gedacht aan de termijnstelling op grond van art. 6:88 BW, de omzettingsverklaring in de zin van art. 6:87 BW en de buitengerechtelijke ontbindingsverklaring ex art. 6:267 BW.
Indien de curator ervoor kiest een op de schuldenaar rustende contractuele verplichting na te komen, zal hij daartoe niet steeds een beroep kunnen of willen doen op de schuldenaar, maar in plaats daarvan gebruikmaken van de diensten van een derde. De wederpartij kan daartegen in beginsel géén bezwaar maken, tenzij de inhoud of de strekking van de verbintenis zich tegen nakoming door een ander dan de schuldenaar verzet.5