In het eindarrest is per abuis ‘B.V.’ vermeld. Zie cassatiedagvaarding, noot 1.
HR, 09-05-2014, nr. 13/01608
ECLI:NL:HR:2014:1077
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-05-2014
- Zaaknummer
13/01608
- Roepnaam
ABN AMRO/Botersloot
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1077, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑05‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:222, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:222, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑03‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1077, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑06‑2013
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑03‑2013
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2014/275 met annotatie van
Opleidingen Legal 2014/147
JBO 2014/99 met annotatie van D. van der Meijden
JIN 2014/137 met annotatie van P.C.M. Kemp, J.A. Bekke
JOR 2014/256 met annotatie van mr. J.J. Dammingh
NTHR 2014, afl. 5, p. 262
TvPP 2014, afl. 4, p. 125
JOR 2014/256 met annotatie van mr. J.J. Dammingh
Uitspraak 09‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Klachtplicht. Art. 7:23 lid 1 BW. In het kader van sanering gebonden asbest wordt losgebonden (spuit)asbest aangetroffen. Koper gebouw legt alleen aanwezigheid van losgebonden (spuit)asbest aan vordering ten grondslag. Begon klachttermijn te lopen na eerdere ontdekking gebonden asbest? HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600. Geldt klachtplicht ook ten aanzien van gebrek waarop koper geen beroep doet? Kan, indien een gebrek groter of van andere aard is dan aanvankelijk gedacht, aan een beroep op dat andere gebrek in de weg staan dat is nagelaten onderzoek te doen na ontdekking van het aanvankelijke gebrek? Stelplicht.
Partij(en)
9 mei 2014
Eerste Kamer
nr. 13/01608
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ABN AMRO BANK N.V., als rechtsopvolgster onder algemene titel van Fortis Bank (Nederland) N.V.,gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. M. Ynzonides en mr. R.L.M. van Opstal,
t e g e n
BOTERSLOOT C.V.,gevestigd te Weert,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: aanvankelijk mr. C.S.G. Janssens, thans mr. A.H.M. van den Steenhoven.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als ABN AMRO en Botersloot.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 181366 / HA ZA 02-1749 van de rechtbank Rotterdam van 13 april 2005;
b. de arresten in de zaak 105.003.415/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 30 december 2008, 28 juli 2009 en 18 december 2012.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof van 30 december 2008 en 18 december 2012 heeft ABN AMRO beroep in cassatie ingesteld. Botersloot heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor ABN AMRO mede door mr. B. Verheij, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep. De advocaat van ABN AMRO heeft bij brief van 4 april 2014 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) In 1994 is door Fortis Bank (Nederland) N.V. (toen genaamd VSB Bank N.V., hierna: Fortis) een gebouw aan de Botersloot in Rotterdam (hierna: het gebouw) geleverd aan Beleggingsmaatschappij [A] B.V. (hierna: [A]) voor een koopprijs van ƒ 6.000.000,--. Het gebouw bestaat uit twee kelderverdiepingen, een begane grond en daarboven vijf verdiepingen.
(ii) In de koopovereenkomst is onder meer bepaald(art. 5):
(...) 2. Het registergoed zal bij de aflevering de eigenschappen bezitten die voor het gebruik als in lid 6 van dit artikel omschreven, nodig zijn. Aan koper kenbare gebreken die daaraan in de weg zouden kunnen staan, komen voor diens risico. (...)
6. Koper is voornemens het registergoed als volgt te gebruiken: als kantoorruimte.
(...)
In de koopovereenkomst garandeert Fortis onder meer dat, voor zover haar bekend, in de op het verkochte aanwezige opstallen geen asbesthoudende materialen aanwezig zijn. In de leveringsakte verklaart Fortis voorts dat haar geen feiten bekend zijn die erop wijzen dat het gebouw enige verontreiniging (waaronder asbest) bevat die ten nadele strekt van het gebruik van het gebouw als kantoorruimte, of die heeft geleid of zou kunnen leiden tot een verplichting tot sanering van het verkochte dan wel tot het nemen van andere maatregelen.
(iii) [A] heeft bij akte van 9 september 1996 (de economische eigendom van) het gebouw ingebracht in Botersloot.
(iv) In opdracht van Botersloot heeft de aannemer voorafgaand aan de door haar uit te voeren renovatiewerkzaamheden een asbestinventarisatie laten uitvoeren door AIB-Vinçotte Nederland B.V. (hierna: Vinçotte). In het op 16 april 1999 door Vinçotte opgemaakte rapport (hierna: het Vinçotte-rapport) is vermeld dat in de tweede kelder een verspoten plafond is aangetroffen waarvan asbestsanering ‘dringend noodzakelijk’ is, in de eerste kelder sprake is van asbestbesmetting in een luchtkanaal, waarvoor sanering ‘noodzakelijk’ is en dat op alle verdiepingen asbest is aangetroffen op de luchtkanalen, waarvoor sanering ‘niet direct noodzakelijk’ is. In het rapport is vermeld dat asbesthoudende materialen waarvan de aanwezigheid niet door middel van visuele inspectie (maar bijvoorbeeld door destructief onderzoek) kan worden vastgesteld, niet in de rapportage zijn opgenomen, met uitzondering van de asbesthoudende materialen die door desk-onderzoek zijn getraceerd.
(v) In vervolg op het Vinçotte-rapport hebben verbouwings- en asbestsaneringswerkzaamheden plaatsgevonden. Tijdens de uitvoering van deze werkzaamheden zijn op 31 oktober 2000 op de vierde en vijfde verdieping van het gebouw materialen met niet hechtgebonden (spuit)asbest aangetroffen. Het gebouw is diezelfde dag nog ontruimd. De twee onderste verdiepingen van het gebouw zijn na twee dagen weer in gebruik genomen, de daarboven gelegen verdiepingen zijn gedurende acht maanden ontruimd geweest.
(vi) Naar aanleiding van deze gebeurtenissen is, in opdracht van Botersloot, een onderzoek verricht door [B] B.V., waarin de aanwezigheid van niet hechtgebonden (spuit)asbest in het gebouw is geïnventariseerd.
(vii) Bij brief van 7 december 2000 heeft Botersloot Fortis aansprakelijk gesteld voor de door haar als gevolg van de in het gebouw aanwezige asbest geleden schade.
3.2.1
In het onderhavige geding vordert Botersloot schadevergoeding van Fortis wegens tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst. De rechtbank heeft de vordering afgewezen op de grond dat Botersloot niet tijdig heeft geklaagd op de voet van art. 7:23 lid 1 BW.
3.2.2
Het hof heeft de vordering toegewezen. Daartoe heeft het, kort samengevat, het volgende overwogen.
Partijen maken onderscheid tussen hechtgebonden en niet-hechtgebonden (losgebonden) asbest, in die zin dat het risico dat vezels vrijkomen en tot asbestbesmetting leiden bij losgebonden asbest groter is. In hoge concentraties vormen de vezels een gevaar voor de volksgezondheid. Botersloot stelt zich op het standpunt dat het relevante gebrek gelegen is in de aanwezigheid van losgebonden asbest in het gebouw boven de kelder en in de besmetting, maar niet in de aanwezigheid van asbest op en in de luchtkanalen of van spuitasbest in de kelder. (rov. 6 eerste tussenarrest)
De aanwezigheid van losgebonden (spuit)asbest in het gebouw staat aan het gebruik daarvan als kantoorpand in de weg (rov. 31 eerste tussenarrest).
Dit gebrek is eind oktober 2000 ontdekt en daarvan uitgaand is door Botersloot op 7 december 2000 tijdig geklaagd, tenzij zij uit het Vinçotte-rapport had moeten opmaken dat er een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestond dat zich ook in het gebouw boven de kelder losgebonden asbest zou bevinden, in welk geval het op haar weg had gelegen om daarnaar onderzoek te laten verrichten. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, is deskundigenonderzoek noodzakelijk. (rov. 11, 15 en 19 eerste tussenarrest)
Naar het oordeel van de deskundigen viel voor de gemiddelde deskundige op het gebied van asbest uit het Vinçotte-rapport niet op te maken dat er een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestond dat zich ook in het gebouw boven de kelder losgebonden asbest zou bevinden. Daarvan uitgaand heeft Botersloot tijdig geklaagd. Fortis is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst en de vordering tot schadevergoeding is dus toewijsbaar. (rov. 10, 13 en 16 van het eindarrest)
3.3.1
De klacht van onderdeel 1 komt erop neer dat het hof voor beantwoording van de vraag of Botersloot aan haar klachtplicht heeft voldaan ten onrechte bepalend heeft geacht dat Botersloot alleen de aanwezigheid van losgebonden asbest in het gedeelte van het gebouw boven de kelder aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd. Volgens het onderdeel moet, voor de toepassing van art. 7:23 lid 1 BW, de vraag of sprake is van een tekortkoming worden beantwoord in het licht van de geobjectiveerde verwachtingen van de koper. Daarvan uitgaande en in het licht van de inhoud van de koopovereenkomst, levert de aanwezigheid van asbest in het gebouw een tekortkoming op. Een koper kan de aanvang van de in art. 7:23 lid 1 BW bedoelde klachttermijn niet opschuiven door zich selectief te beroepen op non-conformiteit. Aangezien reeds in april 1999 is ontdekt dat asbest aanwezig was in het gebouw, had moeten worden beoordeeld of Botersloot binnen bekwame tijd daarna heeft geklaagd.
3.3.2
Bij de beoordeling van de klacht wordt het volgende vooropgesteld.
Ingevolge art. 7:17 lid 1 BW dient de afgeleverde zaak aan de overeenkomst te beantwoorden. Lid 2 bepaalt dat een zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen heeft die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien.
Art. 7:23 lid 1, eerste zin, BW houdt in dat de koper geen beroep meer erop kan doen dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien hij de verkoper daarvan niet binnen bekwame tijd nadat hij dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, kennis heeft gegeven. Deze bepaling beschermt de verkoper tegen te late en daardoor moeilijk te betwisten klachten, door voor de koper een korte termijn voor te schrijven om over het niet beantwoorden van de zaak aan de overeenkomst te klagen. Deze regel heeft dezelfde strekking als de in art. 6:89 BW voor alle verbintenissen neergelegde regel, dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd. De vraag of de koper binnen de bekwame tijd als bedoeld in art. 7:23 lid 1 BW heeft gereclameerd over gebreken aan de afgeleverde zaak, kan niet in algemene zin worden beantwoord. In de in de eerste zin van die bepaling geregelde gevallen dient de koper (a) ter beantwoording van de vraag of de hem afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoordt het in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van hem te verwachten onderzoek te verrichten en (b) binnen bekwame tijd nadat hij heeft ontdekt of bij een dergelijk onderzoek had behoren te ontdekken dat de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt, hiervan kennis te geven aan de verkoper. (vgl. onder meer HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600)
3.3.3
Uit het voorgaande kan niet worden afgeleid dat de koper elk door hem ontdekt gebrek aan de verkoper moet melden. Het is aan de koper om te bepalen of hij zich jegens de verkoper op een gebrek wil beroepen. Dit zal niet met elk gebrek het geval zijn. De koper zal zich bijvoorbeeld niet op een gebrek beroepen als het volgens hem niet van dien aard is dat het aan het beoogde gebruik van het gekochte in de weg staat, of indien hij het gebrek om andere redenen voor lief neemt.
Dit laat onverlet dat indien de koper later ontdekt dat het gebrek van groter omvang of van andere aard is dan hij aanvankelijk dacht, of een (volgens hem) ander gebrek constateert, aan een beroep op dat gebrek in de weg kan staan dat hij na zijn aanvankelijke ontdekking geen nader onderzoek heeft gedaan of laten doen, terwijl dat in de omstandigheden van het geval redelijkerwijs van hem kon worden verwacht. Het is aan de verkoper zich daarop te beroepen.
3.3.4
Gelet op het voorgaande is onjuist de door het onderdeel verdedigde opvatting dat de rechter, bij beantwoording van de vraag of de koper tijdig aan zijn klachtplicht heeft voldaan, niet mag aanknopen bij het gebrek waarop de koper zich beroept, maar onafhankelijk van het partijdebat dient te onderzoeken of de zaak, naar de maatstaven van een redelijk handelend koper, de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten.
3.3.5
Zowel Botersloot (MvG 4.22), als Fortis (MvA 7.1 en 7.2) heeft aangevoerd dat de in april 1999 door Vinçotte geconstateerde aanwezigheid van asbest niet meebracht dat het gebouw niet overeenkomstig zijn bestemming te gebruiken was, en dat dit geen gebrek opleverde. Fortis heeft betoogd dat Botersloot de bevindingen van Vinçotte aan haar had moeten meedelen en nader onderzoek had moeten laten doen. Daarvan uitgaand geeft het oordeel van het hof, dat het door Botersloot aan haar vordering ten grondslag gelegde gebrek (de aanwezigheid van losgebonden asbest in het gebouw boven de kelder en de besmetting) tot uitgangspunt dient te worden genomen en dat onderzocht moet worden of Botersloot, naar aanleiding van de ontdekking van asbest in april 1999, nader onderzoek had moeten laten verrichten, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.Het onderdeel faalt dus.
3.4
De in de onderdelen 2 en 3 aangevoerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt ABN AMRO in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Botersloot begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op 9 mei 2014.
Conclusie 21‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Klachtplicht. Art. 7:23 lid 1 BW. In het kader van sanering gebonden asbest wordt losgebonden (spuit)asbest aangetroffen. Koper gebouw legt alleen aanwezigheid van losgebonden (spuit)asbest aan vordering ten grondslag. Begon klachttermijn te lopen na eerdere ontdekking gebonden asbest? HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600. Geldt klachtplicht ook ten aanzien van gebrek waarop koper geen beroep doet? Kan, indien een gebrek groter of van andere aard is dan aanvankelijk gedacht, aan een beroep op dat andere gebrek in de weg staan dat is nagelaten onderzoek te doen na ontdekking van het aanvankelijke gebrek? Stelplicht.
Rolnr. 13/01608
Mr M.H. Wissink
Zitting: 21 maart 2014
conclusie in de zaak van
de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.,
als rechtsopvolgster onder algemene titel van FORTIS BANK (NEDERLAND) N.V.,1.gevestigd te Amsterdam,
eiseres in het principale cassatieberoep,
verweerster in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep
tegen
de commanditaire vennootschap BOTERSLOOT C.V.,
gevestigd te Weert,
verweerster in het principale cassatieberoep,
eiseres in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep
Deze zaak betreft de vraag of de koper tijdig bij de verkoper heeft geklaagd over de aanwezigheid van asbest in het gekochte kantoorgebouw en de uitleg van een bepaling in de leveringsakte.
1. Feiten2.
1.1 In 1994 is, op basis van een koopovereenkomst uit 1993, door Fortis (toen genaamd VSB Bank N.V.) een – door haar rechtsvoorgangster begin jaren zestig van de vorige eeuw gesticht – gebouw aan de Botersloot in Rotterdam (hierna het gebouw) geleverd aan Beleggingsmaatschappij [A] B.V. (hierna: [A]) voor een koopprijs van NLG 6.000.000,-. Het gebouw bestaat uit twee kelderverdiepingen, een begane grond en daarboven vijf verdiepingen.
1.2 [A] heeft bij akte van 9 september 1996 (de economische eigendom van) het gebouw ingebracht in Botersloot.
1.3 In opdracht van Botersloot heeft de door haar ingeschakelde aannemer [C] B.V. – voorafgaand aan de door haar uit te voeren renovatiewerkzaamheden aan het gebouw – een asbestinventarisatie laten uitvoeren door AIB-Vincotte Nederland B.V. (hierna: Vincotte), die op 16 april 1999 een rapport asbest-inventarisatie heeft opgemaakt (hierna: het Vincotte-rapport). In dat rapport staat vermeld dat:
- in de 2e kelder (lok 20) een verspoten plafond is aangetroffen waarvan asbestsanering ‘dringend noodzakelijk’ is;
- in lokaal 54 in de 1e kelder sprake is van asbestbesmetting (in een luchtkanaal, zie punt 4.19 MvG) waarvoor sanering ‘noodzakelijk’ is en waarvan nader is te onderzoeken in hoeverre de besmetting aanwezig is;
- op alle verdiepingen asbest is aangetroffen op de luchtkanalen, waarvoor sanering ‘niet direct noodzakelijk’ is.
Onder het kopje ‘BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK’ is in het Vincotte-rapport het volgende opgenomen:
“Asbesthoudende materialen waarvan de aanwezigheid niet door middel van visuele inspectie (maar bijvoorbeeld door destructief onderzoek) kan worden vastgesteld, zijn niet opgenomen in deze rapportage, met uitzondering van de asbesthoudende materialen die door het desk-onderzoek zijn getraceerd.”
1.4 In vervolg op het Vincotte-rapport hebben verbouwings- en asbestsaneringswerkzaamheden plaatsgevonden. In een rapport van Arbo Groep GAK B.V. van 11 mei 2001 (overgelegd door Botersloot als productie 15 bij CvR) is onder meer het volgende te lezen:
“Januari-februari 2000: bekabeling van alarminstallatie wordt in koven gelegd, kabels vallen gedeeltelijk uit de koven.
Maart-april 2000: sloopwerkzaamheden (w.o. wegbreken kluizen in kelders) door het gehele pand (…).”
Tijdens de uitvoering van deze werkzaamheden zijn op 31 oktober 2000 op de 4e en 5e verdieping van het gebouw materialen met niet hechtgebonden (spuit-) asbest aangetroffen. Het gebouw is diezelfde dag nog ontruimd. De twee onderste verdiepingen van het gebouw zijn na twee dagen weer in gebruik genomen, de daarboven gelegen verdiepingen zijn gedurende acht maanden ontruimd geweest.
1.5 Naar aanleiding van deze gebeurtenissen is, in opdracht van Botersloot, een onderzoek verricht door [B] B.V. die haar bevindingen heeft neergelegd in een rapport van 27 november 2000 (hierna: het [B]-rapport). In dit rapport staat onder meer het volgende vermeld.
“3.1. BEVINDINGEN
5de verdieping
(…).
Op een zestal plaatsen zijn door derden gaten gemaakt om onder andere stroom en data kabels aan te leggen in de licht koven. Rond en voor deze gaten bevinden zich restanten spuitasbest afkomstig van het maken van gaten. Door de gaten tocht het waardoor de losgebonden spuitisolatie in de koven in beroering wordt gebracht met een grote kans op emissie.
(…)
Over de gehele 5e verdieping bevinden zich niet-hechtgebonden asbesthoudende specie restanten afkomstig van de afsmeerlagen tussen de luchtkanaaldelen. De specie restanten zijn afkomstig van het aanbrengen van de luchtkanalen.
(…)
4de verdieping
(…)
In de lichtkoof aan de Boterslootzijde is geen kabelgoot aanwezig. De kabels bevinden zich dan ook los door het spuitasbest. (…). Van de licht-armentuur is een kleefmonster genomen welke positief was met Amosiet (…). Rond en onder de gaten die gemaakt zijn voor de kabels (met name de kopse kanten van de koof) bevindt zich veel losgebonden asbest in de lichtkoof. (…). De achterwand en een gedeelte van de kopse kanten van de koof zijn geheel meegespoten met spuitasbest. De achterwand is niet gecoat waardoor de vezels los in de ruimte aanwezig zijn. In de achterwand bevinden zich roosters waarachter asbesthoudende luchtkanalen aanwezig zijn vermoedelijk voor afvoer. Diverse roosters zijn dichtgespoten met asbest. Na het verwijderen van een rooster blijkt dat er ook spuitasbest in het luchtkanaal aanwezig is. Hieruit blijkt dat eerst de luchtkanalen zijn aangebracht en toen de spuitisolatie is aangebracht.
In de lichtkoof aan de marktzijde is een kabelgoot aanwezig waar zich kabels in bevinden. (…) Op twee plaatsen zijn in de kabelgoot kleefmonsters genomen. Op beide kleefmonsters is Amosiet-asbest aangetroffen (…). De achterwand en een gedeelte van de kopse kanten van de koof zijn ook hier mee- gespoten met spuitasbest en niet gecoat. Rond en onder de gaten die gemaakt zijn voor de kabels (met name de kopse kanten van de koof) bevindt zich veel losgebonden asbest in de lichtkoof. Op de overige plaatsen in de lichtkoof valt de hoeveelheid losgebonden asbest enig sinds mee.
(….)
4. CONCLUSIE
(…). De aanwezige overspray en de daaruit voortkomende besmettingen zijn op enkele plaatsen aangetroffen onder andere aan de achter- en zijwanden van de lichtkoof en in de stuclaag boven de inbouwkast. (…). De spuitasbest beperkt zich alleen tot het kantoorgedeelte. In de overige ruimte is geen spuitasbest aangetroffen.
(…).
De gemeten concentratie van circa 4.000.000 veq/m3 Amosiet-vezels gemeten op 31-10-00 is vermoedelijk ontstaan door de storm die enkele dagen voor de luchtmeting heeft geheerst in Nederland. Dit kwam omdat losgebonden asbest in de lichtkoof aanwezig was en de wind voor trillen van het gebouw en tocht heeft gezorgd. De wind is door de gaten in de lichtkoof gemakkelijk bij het los gebonden asbest gekomen waardoor de concentratie vermoedelijk zo hoog is opgelopen.
Wat opvalt is dat het spuitasbest plafond (van circa 3 cm dik) nog in redelijke staat is. Er zijn geen grote beschadigingen aanwezig. Uitzondering hierop zijn de beschadigingen die door de mensen zijn gemaakt, bijvoorbeeld tijdens het kabels trekken. Het spuitasbest plafond is afgedekt met meerdere lagen latex tot op de scheidingsrand van de achterwand van de lichtkoof. De overige losgebonden asbest is afkomstig van de niet met latex geverfde achterwand waar overspray op aanwezig is en de vervuiling die ontstaan is tijdens het aanbrengen van het spuitasbest. Het trillen van het gebouw heeft alleen invloed gehad op de niet gebonden spuitasbest, welke op de achterkant aanwezig is van de lichtkoof. (…). De door latex gebonden spuitasbest is niet aangetast door bijvoorbeeld het trillen van het gebouw.
De grootste besmetting is ontstaan door de mensen die de kabels hebben getrokken en fysiek onoordeelkundig het asbest hebben verwijderd. Een grootste deel van de overige besmetting is, vermoedelijk al vanaf het begin (tijdens het aanbrengen van het spuitasbest zonder maatregelen) aanwezig.
Tijdens het verwijderen van het systeemplafond met de houten balken (circa een jaar geleden) zijn er vermoedelijk asbestrestanten op het plafond aanwezig geweest. De asbestrestanten zijn tijdens de verwijdering vrijgekomen in de ruimte en hebben vermoedelijk voor een hoge concentratie asbest hebben gezorgd.”
1.6 Bij brief van 7 december 2000 heeft Botersloot Fortis aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade als gevolg van de in het gebouw aanwezige asbest.
2. Procesverloop
2.1
Botersloot heeft (als rechtsopvolgster door cessie van [A]) Fortis Bank (Nederland) N.V. bij dagvaarding van 1 augustus 2002 gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam en schadevergoeding gevorderd wegens tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst. De Rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 13 april 2005 de vordering afgewezen, omdat Botersloot niet tijdig heeft geklaagd op de voet van art. 7:23 lid 1 BW. Daarbij overwoog de rechtbank in rov. 4.2.2 onder meer:
“Door het rapport van april 1999 was derhalve aan Botersloot bekend dat er asbest in het gebouw aanwezig was en dat de kans minst genomen niet denkbeeldig was dat de asbestvervuiling aanzienlijker zou zijn dan bij de visuele inspectie was geconstateerd. (…) Dat in een later stadium, te weten op 31 oktober 2000, is geconstateerd dat inmiddels sprake was van een dusdanige asbestbesmetting dat het gebouw moest worden ontruimd, doet aan het voorgaande niet af. Botersloot stelt immers dat iedere aanwezigheid van asbest tot aansprakelijkheid van Fortis leidt en spreekt Fortis aan op grond van de - naar haar stelling - in de koopovereenkomst van 14 april 1993 en in de akte van levering van 2 augustus 1994 afgelegde onwaarachtige verklaringen dat zich in het gebouw geen asbesthoudende materialen bevinden. Botersloot wist in elk geval in april 1999 dat het gebouw - volgens haar eigen redenering - niet de eigenschappen bezat die zij op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Door desondanks Fortis eerst bij brief van 7 december 2000 hiervan op de hoogte te stellen, heeft zij niet binnen bekwame tijd geklaagd.
Bedacht zij dat Fortis een gerechtvaardigd belang heeft bij de melding binnen bekwame tijd. Indien Botersloot tijdig had gemeld zou Fortis bijvoorbeeld zelf een daarin gespecialiseerd bureau een inventarisatie van de aanwezige asbest hebben kunnen laten opstellen en zou in een eerder stadium aan de orde zijn gekomen op welke wijze het probleem van de aanwezigheid van asbest diende te worden aangepakt.”
2.2
Botersloot is in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof ’s-Gravenhage. In zijn tussenarrest van 30 december 2008 (hierna: TA) heeft het hof, samengevat, het volgende overwogen.
(i) Partijen maken onderscheid tussen hechtgebonden en niet hechtgebonden (losgebonden) asbest, waarbij het risico dat vezels vrijkomen en tot asbestbesmetting leiden bij losgebonden asbest groter is. In hoge concentraties vormen de vezels een gevaar voor de volksgezondheid (rov. 6 TA).
(ii) Botersloot stelt zich op het standpunt dat het relevante gebrek gelegen is (1) in zowel de aanwezigheid van losgebonden asbest in het gebouw boven de kelder als in de besmetting, maar (2) niet in de aanwezigheid van asbest op/in de luchtkanalen of van spuitasbest in de kelder (rov. 6 TA).
(iii) Eind/31 oktober 2000 moet worden beschouwd als de datum waarop de ontdekking van dat gebrek is gedaan (rov. 9-10 TA) en daarvan uitgaand is de klacht op 7 december 2000 tijdig gedaan (rov. 11 TA).
(iv) De datum van ontdekking van het gebrek heeft alleen als start van de klachttermijn van artikel 7:23 lid 1 BW te gelden als (a) de zaak een gegarandeerde eigenschap mist; (b) de verkoper een mededelingsplicht heeft geschonden, of (c) de koper het gebrek redelijkerwijs niet eerder had behoren te ontdekken. Het hof overweegt dat (a) en (b) hier niet aan de orde zijn (rov. 11-12 TA). Partijen twisten over de vraag of het Vincotte-rapport, waaruit blijkt dat in de kelder gevaarlijk (spuit)asbest was aangetroffen (en elders in het gebouw hechtgebonden asbest) aanleiding was om een vervolgonderzoek te doen (rov.12 TA).
(v) Botersloot had binnen bekwame tijd nadat zij van losgebonden asbest in het gebouw boven de kelder op de hoogte had behoren te komen, aan Fortis mededeling moeten doen (rov. 13 TA). Indien Botersloot, die als professionele koper te beschouwen is, uit het Vincotte-rapport had moeten opmaken dat er een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestond dat zich ook in het gebouw boven de kelder losgebonden asbest zou bevinden, had het op haar weg gelegen om daar onderzoek naar te laten verrichten (rov. 15 TA).
(vi) Er is daarom een deskundigenbericht nodig (rov. 16 TA) over de volgende vragen:
i) of de gemiddelde deskundige op het gebied van asbest uit het Vincotte-rapport zou hebben opgemaakt dat er een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestond dat zich ook in het gebouw boven de kelder losgebonden asbest zou bevinden;
ii) of, bij bevestigende beantwoording van vraag i), een nader onderzoek – meer in het bijzonder een destructief onderzoek dat verenigbaar was met de planning van haar renovatie- en leegsloopactiviteiten van Botersloot – door een gemiddelde deskundige op het gebied van asbest de aanwezigheid van losgebonden asbest in het gebouw boven de kelder daadwerkelijk aan het licht zou hebben gebracht (rov. 19 TA).
(vii) Bij bevestigende beantwoording van beide vragen slaagt het beroep op art. 7:23 lid 1 BW, anders faalt het (rov. 21 TA).
(viii) Fortis heeft de afwezigheid van losgebonden asbest niet gegarandeerd en evenmin een inlichtingenplicht geschonden of een onware verklaring afgelegd (rov. 30 TA), maar het gebouw bezat niet de eigenschappen die nodig waren voor het gebruik als kantoorpand (rov. 33 TA). Fortis heeft niet non-conform geleverd indien de aanwezigheid van losgebonden asbest voor koper kenbaar was (rov. 33 TA). Dat zou het geval zijn indien de aan de deskundigen te stellen vragen bevestigend beantwoord worden − want van [A] kon in 1993 geen verdergaand onderzoek worden gevergd dan van Botersloot in 1999 – maar dit oordeel zou dan niet meer van belang zijn, omdat de vordering dan al afstuit op art. 7:23 lid 1 BW (rov. 36 TA).
2.3
In zijn tweede tussenarrest van 28 juli 2009 heeft het hof drie deskundigen benoemd. De deskundigen hebben op 6 september 2011 hun rapport gedeponeerd ter griffie. In zijn eindarrest van 18 december 2012 (hierna: EA) overweegt het hof , samengevat:
(ix) De deskundigen hebben beide vragen positief beantwoord (rov. 2 EA) Ten aanzien van vraag i) oordelen de deskundigen (onder B) dat voor gemiddelde deskundige op het gebied van asbest uit het Vincotte-rapport niet valt op te maken dat er een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestond dat zich ook in het gebouw boven de kelder losgebonden asbest zou bevinden. Maar volgens de deskundigen (onder C) bevat het Vincotte-rapport een ernstige en voor Botersloot kenbare onvolkomenheid omdat de opstellers ervan geen goed deskonderzoek hebben verricht, waarbij met name in het bestek van [D], architect-adviseur, d.d. 26 augustus 1953 informatie gevonden zou zijn over het gebruik van spuitasbest in het gebouw. Op grond van dit laatste beantwoorden de deskundigen vraag i) positief (rov. 3 EA). Het antwoord op vraag ii) volgt hetzelfde stramien (rov. 8 EA).
(x) Ten tijde van haar deskonderzoek kon Vincotte onder meer het [D]-rapport nog niet kennen (rov. 9 EA). Het hof volgt de deskundigen niet in hun bevinding dat sprake is van een ernstige onvolkomenheid in het Vincotte-rapport of een beoordelingsfout doordat het [D]-rapport niet bij de Vincotte-onderzoeken is betrokken (rov. 10 EA). Botersloot heeft het [D]-rapport eerst begin 2001, althans na 31 oktober 2000, onder ogen gekregen (rov. 11 EA).
(xi) Door op 7 december 2000 te klagen, heeft Botersloot tijdig aan haar klachtplicht voldaan (rov. 13 EA).
(xii) Fortis is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst (rov. 14 en 16 EA).
(xiii) De onbekendheidsverklaring in art. C sub a van de leveringsakte, aan de onjuistheid waarvan blijkens art. 2 lid 1 van die akte geen van partijen enig recht zal kunnen ontlenen, staat daaraan niet in de weg (rov. 15 EA).
2.4
Het hof heeft het vonnis in eerste aanleg vernietigd en Fortis veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat.
2.5
ABN AMRO Bank N.V. heeft, als rechtsopvolger onder algemene titel van Fortis (Nederland) Bank N.V.,3.bij dagvaarding van 18 maart 2013 tijdig cassatieberoep ingesteld tegen het tussenarrest van 30 december 2008 en het eindarrest van 18 december 2012. Botersloot heeft geconcludeerd tot verwerping en tegen beide arresten voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld voor wat betreft het oordeel dat de verkoper geen garantie heeft afgegeven. ABN AMRO Bank N.V heeft geconcludeerd tot verwerping van het incidentele cassatieberoep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht. Botersloot heeft gerepliceerd in het incidentelel cassatieberoep.
3. Bespreking van het principale cassatiemiddel
3.1
Het principale cassatiemiddel bestaat uit drie onderdelen. Ik zal in navolging van eiseres tot cassatie hierna van Fortis spreken en niet van ABN AMRO Bank N.V.
Onderdeel 1: selectief beroep op non-conformiteit in verband met klachtplicht?
3.2
Onderdeel 1 stelt aan de orde dat een koper de aanvang van de klachttermijn niet kan opschuiven door zich selectief te beroepen op non-conformiteit. Volgens het onderdeel blijkt uit in rov. 6 en 11 TA dat het hof (impliciet) heeft geoordeeld dat de aanwezigheid van het door Vincotte in april 1999 aangetroffen asbest geen gebrek vormde, uitsluitend omdat Botersloot zich op het standpunt stelde dat dit geen gebrek vormde en het in 2000 aangetroffen asbest wel, waarmee het hof Botersloot de gelegenheid bood om eigenhandig met de klachttermijn van art. 7:23 lid 1 BW te gaan schuiven (nr. 12 van de cassatiedagvaarding), wat Botersloot volgens nr. 24 zou hebben gedaan.
Volgens de rechtsklacht heeft het hof miskend dat de vraag of sprake is van een gebrek als bedoeld in artikel 7:17 lid 2 BW moet worden beantwoord op grond van de geobjectiveerde verwachtingen van de koper (nr. 12).
Volgens de motiveringsklacht is het oordeel onvoldoende gemotiveerd, omdat (I) uit de koopovereenkomst en de leveringsakte volgt dat de aanwezigheid van elk willekeurig asbest op enige locatie in het gebouw in beginsel een gebrek vormde en (II) het onderscheid tussen losgebonden en hechtgebonden asbest kunstmatig is daar waar vast staat dat renovatie- en sloopwerkzaamheden zouden plaatsvinden (nrs. 13-24).
3.3
Zoals hiervoor is aangegeven, stelt Botersloot zich op het standpunt dat het relevante gebrek gelegen is (1) in de eind oktober 2000 ontdekte aanwezigheid van losgebonden asbest in het gebouw boven de kelder en de besmetting daardoor, maar (2) niet in de in april 1999 na het Vincotte-rapport aanwezigheid van asbest op/in de luchtkanalen of van spuitasbest in de kelder.4.In rov. 6 en 13 heeft het hof daaromtrent overwogen:
“6. Bij de verdere beoordeling van de zaak dient het volgende te worden vooropgesteld. Partijen maken onderscheid tussen hechtgebonden asbest en niet hechtgebonden (losgebonden) asbest. Zoals de naam al zegt, en algemeen bekend is, komen uit losgebonden asbest gemakkelijk asbestvezels vrij (asbestbesmetting). Zulke vezels vormen in grote concentraties een gevaar voor de volksgezondheid, zoals eveneens algemeen bekend is. Hechtgebonden asbest is veel minder gevaarlijk omdat daaruit alleen asbestvezels vrijkomen wanneer het asbesthoudende materiaal wordt bewerkt. Ook uit spuitasbest komen, naar het hof begrijpt, gemakkelijk asbestvezels vrij, tenzij het gaat om spuitasbest die door bijvoorbeeld latex is gebonden, zo is af te leiden uit het [B]-rapport. Botersloot en Fortis hebben beide gesteld (zie 4.18 MvG, 6.3 MvA/MvG-inc en de pleitnota van Fortis in hoger beroep op blz. 4 onderaan) dat de luchtkanalen – met uitzondering van het luchtkanaal in de 1e kelder – slechts hechtgebonden asbest bevatten en dat hierin geen (direct) gevaar voor de gezondheid is gelegen. Botersloot heeft daarom haar vordering niet gebaseerd op de door Vincotte geconstateerde aanwezigheid van asbest in de luchtkanalen, ook niet in het luchtkanaal in de 1e kelder, en evenmin op de door Vincotte geconstateerde aanwezigheid van spuitasbest in de 2e kelder, die men toch al van plan was dicht te lassen waardoor de daar aanwezige asbestvervuiling aan het gebruik van het gebouw niet in de weg stond, aldus Botersloot onder 4.19 MvG, die onder 4.22 MvG verder heeft benadrukt dat:
‘van een gebrek in de zin van artikel 7:17 BW (…) eerst sprake was toen op 31 oktober 2000 is geconstateerd dat sprake was van een dusdanige asbestbesmetting dat het gebouw direct ontruimd diende te worden’.
Ten pleidooie, buiten de pleitnota om, heeft de advocaat van Botersloot evenwel verklaard dat bepalend is dat spuitasbest (waarmee kennelijk is bedoeld: losgebonden asbest in het algemeen) aanwezig was aangezien dat afbreuk doet aan het gebruik als kantoor, en niet pas het vrijkomen van spuitasbest. Deze zienswijze spreekt meer aan dan de zienswijze dat het gebrek (uitsluitend) wordt gevormd door de besmetting; niet zozeer het uitbreken van een besmetting als wel de aanwezigheid van losgebonden asbest, waarvan die besmetting het gevolg is, is een eigenschap van het gebouw. Het hof begrijpt uit dit een en ander dat Botersloot zich in hoger beroep op het standpunt stelt dat het relevante gebrek is gelegen zowel in de aanwezigheid van losgebonden asbest in het gebouw boven de kelder als in de besmetting, maar niet in de aanwezigheid van asbest op/in de luchtkanalen of van spuitasbest in de kelder (vergelijk ook de laatste zin op blz. 2 van het rapport van Tauw d.d. 14 mei 2008 dat door Botersloot bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep is overgelegd).
(…)
13. Gelet op het in rov. 6 overwogene had Botersloot binnen bekwame tijd nadat zij van de aanwezigheid van losgebonden asbest in het gebouw boven de kelder op de hoogte had behoren te komen, daarvan – op straffe van verval van haar rechten – aan Fortis mededeling moeten doen.”
3.4
De koper moet in beginsel tijdig klagen over de gebreken waarop hij zich jegens de verkoper wil beroepen. Daarbij zal uit de klacht voldoende duidelijk moeten blijken over welk gebrek de koper klaagt. In beginsel moet voor elk gebrek worden geklaagd. Waarop de klacht precies ziet, moet door uitleg ervan worden bepaald.5.Het is aan de verkoper om zich erop te beroepen dat te laat is geklaagd. Het is dan aan de koper om feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting te bewijzen, waaruit blijkt dat en wanneer hij heeft geklaagd, zodat de rechter kan beoordelen of tijdig is geklaagd. De beoordeling of tijdig is geklaagd, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.6.Daarbij geldt dat de onderzoeks- en klachtplicht van de koper niet los kunnen worden gezien van de aard van de gekochte zaak en de overige omstandigheden, omdat daarvan afhankelijk is wat de koper kan en moet doen om een eventueel gebrek op het spoor te komen en aan de verkoper mededeling te doen van een met voldoende mate van waarschijnlijkheid vastgestelde tekortkoming.7.
3.5
Het verschijnsel waarop het onderdeel doelt − namelijk het strategisch al dan niet als een gebrek benoemen van bepaalde feiten en omstandigheden met het oog op de aanvang van de in de art. 7:23 lid 1 bedoelde onderzoeks- en klachttermijn – is op zichzelf beschouwd niet denkbeeldig. De koper geeft ermee echter de mogelijkheid prijs dat bepaalde feiten en omstandigheden reeds een (zelfstandig) gebrek opleveren, terwijl kwestieus is of hij ermee veel opschiet. Immers, een verkoper kan steeds wijzen op feiten en omstandigheden waarvan de koper volgens de verkoper reeds eerder op de hoogte was of had behoren te zijn en die de koper reeds eerder aanleiding hadden moeten geven tot (het melden van een onderzoek respectievelijk) het klagen bij de verkoper.
3.6
Nu berust het onderdeel op de gedachte dat het in het onderhavige geval van belang is hoe men het gebrek definieert. Volgens het onderdeel was reeds de in 1999 gebleken aanwezigheid van asbest als zodanig (in de kelders en de luchtkokers) een gebrek, zodat om die reden Botersloot naar aanleiding van de in 1999 gebleken feiten al tijdig had moeten klagen.
Het feit dat Botersloot de in 1999 gebleken situatie niet als een gebrek aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd (wat haar in verband met het beginsel van partijautonomie vrijstond), belette Fortis niet om, zo zij daartoe aanleiding zou hebben gezien, in feitelijke instanties te betogen dat die situatie reeds wees op een gebrek (namelijk de aanwezigheid van asbest als zodanig) waarover de koper al wel had moeten klagen. Een dergelijk standpunt maakt de verkoper, die zich verweert tegen de stelling dat sprake is van non-conformiteit, natuurlijk wel kwetsbaar. Het verbaast dan ook niet, indien een dergelijk standpunt niet wordt ingenomen. Zie ik het goed, dan heeft Fortis ook slechts aangevoerd dat de Botersloot in 1999 na het Vincotte-rapport nader onderzoek had moeten doen;8.die stelling heeft het hof onderzocht. Het middel betoogt niet, onder verwijzing naar de stukken van het geding in feitelijke instanties, dat door Fortis in feitelijke instantie is gesteld dat de enkele aanwezigheid van asbest in 1999 reeds een gebrek opleverde. Het middel betoogt dat het hof dit zelfstandig had moeten vaststellen. Het is echter niet aan de rechter om in verband met een beroep op art. 7:23 (of 6:89) BW op grond van hetgeen ‘geobjectiveerd’ als een gebrek in de prestatie had moeten of kunnen worden beschouwd, te oordelen of tijdig is geklaagd wanneer het partijdebat daartoe geen of onvoldoende aanknopingspunten bevat. Het hof zou dan buiten de grenzen van de rechtsstrijd treden.9.
3.7
De klachten van het onderdeel stuiten m.i. hier reeds op af. Bovendien mist het onderdeel feitelijke grondslag waar het veronderstelt dat het hof heeft geoordeeld dat de enkele aanwezigheid van asbest in 1999 geen gebrek oplevert. Het hof heeft mijns inziens daarover geen oordeel gegeven, maar geconstateerd dat Botersloot dat niet als een gebrek aan haar vordering ten grondslag legde.
De in nrs. 14 e.v. uitgewerkte motiveringsklacht berust voorts op een feitelijk betoog dat in cassatie niet voor het eerst kan worden aangevoerd. Anders dan het onderdeel in nr. 15 (ad I) aanvoert, kon het hof niet uitgaan van een objectieve lezing van de koopovereenkomst en leveringsakte, los van het partijdebat.10.Anders dan het onderdeel in nr. 20 (ad II) aanvoert, kon het hof gezien het in rov. 6 TA bedoelde partijdebat een onderscheid maken tussen de aanwezigheid van losgebonden asbest in de kelder en in de hoger gelegen etages, waarop de bedoelde passages in rov. 6 en 31 TA zien.
Het onderdeel kan ook niet worden gevolgd in de redenering in de nrs. 21-23 (ad II) dat, nu er renovatie- en sloopwerkzaamheden verricht zouden worden en dit met zich bracht dat ook de andere asbest (de hechtgebonden asbest bij de luchtkanalen) een risico van besmetting vormden, daarom het onderscheid tussen soorten asbest ‘kunstmatig’ zou zijn. Het hof heeft – in cassatie onbestreden – vooropgesteld dat partijen onderscheid maken tussen hechtgebonden en niet hechtgebonden asbest en dat bij laatstgenoemde het risico groter is dat vezels vrijkomen. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat er daarom in casu een relevant verschil bestond tussen het eerder en het later ontdekte asbest.
Onderdeel 2: nader onderzoek?
3.8
Onderdeel 2 klaagt over rov. 9 en 10 en de mede daarop gebaseerde conclusie in rov. 13 EA. Het onderdeel richt in nr. 31 een rechtsklacht tegen het oordeel van het hof. Het hof zou hebben miskend dat het antwoord op de vraag of van een koper in redelijkheid kan worden verlangd dat hij nader onderzoek pleegt, afhangt van de aard van de gekochte zaak, van de aard en waarneembaarheid van het gebrek, van de deskundigheid van de koper en van overige omstandigheden als de bezwaarlijkheid van het doen van nader onderzoek. Het onderdeel richt in nr. 32 een motiveringsklacht tegen het oordeel.
3.9
In bespreek beide klachten tezamen.11.Het hof heeft overwogen dat Vincotte haar deskonderzoek heeft verricht vóór 12 maart 1999 en dat Vincotte ten tijde van haar deskonderzoek het [D]-rapport en de andere in de archiefdozen aangetroffen stukken dus nog niet kon kennen (rov. 9 EA). Om die reden is er geen sprake van een onvolkomenheid in het rapport en viel voor Botersloot uit het Vincotte-rapport niet op te maken dat er een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestond dat zich ook in het gebouw boven de kelder losgebonden asbest zou bevinden (rov. 10 EA). Als vaststaand moet worden aangenomen dat Botersloot het [D]-rapport eerst begin 2001, althans na 31 oktober 2000, onder ogen heeft gekregen (rov. 11 EA). Door op 7 december 2000 te klagen, heeft Botersloot tijdig aan haar klachtplicht voldaan (rov. 13 EA).
3.10
Het onderdeel wijst in nr. 32 sub (i) t/m (vii) op een aantal omstandigheden in het licht waarvan het oordeel van het hof onjuist dan wel onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd zou zijn. Bij de bespreking daarvan, stel ik het volgende voorop.
Het deskundigenrapport hinkte op twee gedachten. De deskundigen hadden enerzijds aangegeven waarom het Vincotte-rapport Botersloot geen aanleiding gaf tot het doen van nader onderzoek (rov. 2 sub B EA) en anderzijds dat Botersloot niet op het rapport kon afgaan in verband met de kenbare onvolkomenheid dat geen (goed) deskonderzoek was gedaan (rov. 2 sub C EA).
Botersloot heeft bij Memorie na deskundigenbericht van 1 mei 2012 (nrs. 10 e.v.) bestreden dat er voor haar na ontvangst van het Vincotte-rapport redelijkerwijs aanleiding bestond om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de bevindingen of om nader onderzoek te doen. Bij Nadere akte van 12 juni 2012 (nrs. 3 en 5) heeft zij aangevoerd dat de stukken (waaronder het bestek van [D]) haar eerst in 2011 bekend zijn geworden.
Fortis heeft bij Antwoord memorie na deskundigenbericht van 21 augustus 2012 het oordeel van de deskundigen onderschreven dat Botersloot had moeten opmerken dat Vincotte geen deugdelijke deskonderzoek had uitgevoerd, althans dat daarin de uitkomsten van dat onderzoek niet waren vermeld terwijl het rapport wel vermelde dat deskonderzoek was uitgevoerd (nr. 12; zie ook nrs. 14, 16, 19, 24, 34, 39 en 48). Zij heeft in dat verband ook aangevoerd dat Vincotte over het bestek van [D] kon beschikken (nr. 19).
Het hof constateert dat het deskundigenrapport op twee gedachten hinkt (rov. 3 EA). Het overweegt in rov. 9 EA dat Vincotte de oude tekeningen en bestekken (waaronder het relevante [D]-rapport) niet bij haar onderzoek kon betrekken (2e t/m 7e volzin), dat het opvragen van die stukken bij de architect niets zou hebben opgeleverd (8e volzin) en dat van Vincotte niet kon worden verwacht dat zij binnen enkele weken na het door haar uitgevoerde deskonderzoek wederom een deskonderzoek zou verrichten en/of bij de architect zou gaan informeren of er inmiddels nieuwe stukken zouden beschikbaar waren (9e volzin). In rov. 10 concludeert het hof dan dat de deskundigen niet kunnen worden gevolgd in hun bevinding dat in het Vincotte-rapport sprake is van een ernstige onvolkomenheid of een beoordelingsfout door het [D]-rapport niet bij het onderzoek te betrekken en dat resteert de bevinding dat voor Botersloot niet valt op te maken dat er een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestond dat zich ook in het gebouw boven de kelder losgebonden asbest zou bevinden.
3.11
In rov. 9 EA reageert het hof specifiek op het betoog in de Antwoord memorie na deskundigenbericht nr. 19, dat Vincotte bij een deugdelijk deskonderzoek over het bestek/rapport van [D] zou hebben kunnen beschikken. Het hof verwerpt dat betoog.
Dan blijft over de vraag of het Vincotte-rapport voor Botersloot kenbaar ondeugdelijk was, omdat daaruit niet bleek dat het deskonderzoek niet mede de tekeningen en bestekken omvatte. Die vraag wordt in rov. 9 EA niet met zoveel woorden aan de orde gesteld. Het hof heeft mijns inziens die vraag in rov. 10 EA ontkennend beantwoord. Daarin sluit het hof zich aan bij de bevinding dat voor Botersloot uit het Vincotte-rapport niet valt op te maken dat er een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestond dat zich ook in het gebouw boven de kelder losgebonden asbest zou bevinden. Naar het kennelijke oordeel van het hof, konden de in het deskundigenrapport vermelde redenen voor die bevinding (rov. 2 sub B EA) ook in dit opzicht het oordeel dragen. Zo merken de deskundigen onder meer op dat Botersloot mocht vertrouwen op de expertise van het gecertificeerde asbesinventarisatiebureau, dat het rapport geen aanbevelingen voor gericht vervolgonderzoek bevat en dat de inspecteurs niet de verwachting uitspreken dat in het pand nog (veel) meer asbest schuilging dan zij bij hun onderzoek hadden getraceerd alsmede dat Vincotte aangeeft dat het gaat om visueel- en deskonderzoek. Het hof heeft een en ander kennelijk zwaarder laten wegen dan de constatering, dat het rapport niet de resultaten van het deskonderzoek vermeld en de daaraan door de deskundigen verbonden conclusie dat Botersloot dit had moeten onderkennen.
3.12
Dit (feitelijke) oordeel komt mij niet onjuist dan wel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd voor, ook niet in het licht van de door het onderdeel aangevoerde omstandigheden.
De stelling dat Botersloot nader onderzoek had moeten (laten) verrichten omdat Vincotte niet over de tekeningen beschikte (nr. 32 sub i), ligt minst genomen in het verlengde van de stellingen die Fortis bij Antwoord memorie na deskundigenbericht heeft ingenomen,12.maar is mijns inziens in wezen dezelfde stelling nu de vraag naar de onderzoeksplicht van Botersloot door het hof in zijn tussenarrest is toegespitst op de twee door de deskundigen te beantwoorden vragen. De stelling dat Botersloot uit het Vincotte-rapport had moeten opmaken dat geen deskonderzoek was verricht waarbij de bouwtekeningen waren bestudeerd, is door het hof beoordeeld en verworpen. Dat bezegelt naar mijn mening ook het lot van de door het onderdeel bedoelde stelling.
Dat het gebouw stamt uit een tijd waarin veel asbest werd gebruikt (nr . 32 sub ii), dat Botersloot een professionele koper is (nr. 32 sub iii), dat bij Vincotte’s onderzoek al asbest werd aangetroffen (nr. 32 sub iv) en dat Botersloot renovatie- en sloopwerkzaamheden zou gaan uitvoeren (nr. 32 sub vi), heeft het hof niet miskend. Deze omstandigheden bepalen mede de opdracht die het hof aan de deskundigen heeft gegeven. De stelling dat bij een beperkt destructief onderzoek zoals het wegschrapen van latexverf reeds spuitasbest was ontdekt (nr. 32 sub vii), ziet er aan voorbij dat dit in het niet onbegrijpelijke oordeel van het hof voor Botersloot pas aan de orde is als het Vincotte-rapport daar aanleiding toe zou geven.
Fortis wijst ook nog op de opmerking in het deskundigenrapport (p. 12) dat een fysieke en visuele inspectie van met latex afgewerkt spuitasbest duidelijkheid had kunnen geven over het soort materiaal (nr. 32 sub v). Hierop heeft Fortis zich echter niet afzonderlijk beroepen, althans het middel verwijst niet naar passages in het dossier waaruit dat blijkt. Dat het hof hier niet afzonderlijk op in is gegaan, acht ik overigens niet onbegrijpelijk. De deskundigen knopen hiervoor aan bij bevindingen uit het latere [B]-rapport dat Botersloot niet ter beschikking stond toen zij het Vincotte-rapport ontving. Uit de door Fortis geciteerde passage uit het deskundigenrapport valt niet op te maken dat sprake is van een onvolkomenheid die Botersloot destijds had moeten onderkennen.
3.13
Aan het voorgaande doet niet af dat ook denkbaar is dat wordt geoordeeld dat een professionele koper, die weet dat zichtbaar asbest aanwezig is, niet mag afgaan op een onbekendheidsverklaring van de verkoper en zelf nog een onderzoeksplicht kan hebben naar de aanwezigheid van niet-zichtbaar asbest.13.Nog afgezien van andere verschillen tussen de onderhavige zaak en de zaak waar Fortis zich op beroept, speelt in het onderhavige geval nu juist de vraag of het (door Vincotte uitgevoerde) onderzoek volstond dan wel aanleiding had moeten geven tot nader onderzoek.
Onderdeel 3: uitleg
3.14
Dit onderdeel klaagt over de uitleg die het hof in rov. 15 van het eindarrest heeft gegeven aan de door mij onderstreepte passage in artikel 2 lid 1 van de leveringsakte:
“Indien de door verkoper opgegeven maat of grootte van het verkochte of verdere omschrijving daarvan of de hiervoor onder C door hem gedane opgaven niet juist of niet volledig zijn, zal geen van partijen daaraan enig recht ontlenen (...)”.
Het hof heeft, kort gezegd, geoordeeld dat deze passage, voor zover hier relevant, geen exoneratie inhoudt voor eventuele aanwezigheid van asbest, maar slechts ziet op de mededeling van Fortis (in artikel C sub a van de leveringsakte) niet bekend te zijn met de aanwezigheid van asbest. Voor zover de bepaling een exoneratieclausule bevat, ziet het alleen daarop, aldus het hof, en niet op de aansprakelijkheid voor de ongeschiktheid van het gebouw, waaronder de aanwezigheid van losgebonden asbest, voor het overeengekomen gebruik als kantoorpand.
3.15
Volgens onderdeel 3 (nr. 34-36) is dit oordeel zonder nadere motivering onbegrijpelijk. Het zou namelijk betekenen dat Fortis aansprakelijkheid kan afweren voor zover haar verklaring dat zij onbekend was met de aanwezigheid van losgebonden asbest onjuist was, maar niet met betrekking tot de aanwezigheid van dergelijke asbest zelf. De bedongen exoneratie heeft dan in essentie geen enkel nut, zodat partijen de door het hof bedoelde uitleg niet bedoeld kunnen hebben.
3.16
Het onderdeel komt vergeefs op tegen een aan het hof voorbehouden, niet onbegrijpelijke uitleg van de leveringsakte respectievelijk koopovereenkomst.14.Een onbekendheidsverklaring als de onderhavige kan verschillende betekenissen hebben, zoals een garantie, een exoneratie of een enkele mededeling.15.Volgens het hof gaat het in casu om een feitelijke mededeling (verklaring). Onjuistheid daarvan zou bijvoorbeeld kunnen meebrengen dat de koper daarop een beroep op dwaling baseert. De bepaling (‘exoneratie’) dat geen van partijen aan (onder meer) deze mededeling rechten zal ontlenen, is bijvoorbeeld met het oog op een dergelijk dwalingsberoep relevant. Reeds daarom gaat het betoog van het onderdeel niet op.
4. Bespreking van het incidentele cassatiemiddel
4.1
Nu het principale cassatiemiddel m.i. dient te falen, behoeft het voorwaardelijk ingestelde incidentele cassatiemiddel geen behandeling.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑03‑2014
Ontleend aan Hof ’s-Gravenhage 30 december 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BH9162, NJF 2009/161, RN 2009/54, rov. 1.
Deze rechtsopvolging staat in cassatie niet ter discussie.
In de MvG nr. 4.19 bestreed Botersloot de overweging van de rechtbank (rov. 4.2.2) dat zij zich op het standpunt stelde dat de in 1999 geconstateerde asbest een gebrek opleverde. Volgens haar was toen nog geen sprake van een gebrek (non-conformiteit), maar al wel van schending van een garantie.
Vgl. HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007: AZ4850, NJ 2008/605 m.nt. Jac. Hijma ([.../...]), rov. 3.4 en 3.6; HR 11 juni 2010, LJN BL8297, NJ 2010/331 ([…]/Van Lanschot), rov. 3.5 ;HR 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011: BP0630, NJ 2013/139 m.nt. Jac. Hijma ([.../...]), rov. 3.5.3; HR 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4124, NJ 2013/126, JBPR 2013/29 m.nt. H.W. Wiersma ([.../...]), rov. 3.5.3.
HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7195, RvdW 2013/250, JOR 2013/107 m.nt. B.T.M. van der Wiel (X/Van Lanschot), rov. 3.6; HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600, RvdW 2013/253, JOR 2013/106 m.nt. B.T.M. van der Wiel, JIN 2013/74 m.nt. J. van der Kraan (X/Rabobank Noord-Holland), rov. 4.2.1-4.2.6.
HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600, rov. 4.2.4.
Vgl. het standpunt van Fortis in de MvA tevens MvG in incidenteel appel nrs. 4.3, ad c, d en f, 7.1 en 7.2 en in de pleitnota van mr. Ten Doesschate van 15 september 2008, p. 8.
Zoals wordt opgemerkt in de schriftelijke toelichting zijdens Botersloot nrs. 4.2 en 4.10.
Daarvan lijken ook de nrs. 2, 3 en 12 van de schriftelijke toelichting zijdens Fortis uit te gaan.
De rechtsklacht als zodanig maakt niet duidelijk in welk opzicht het hof de bedoelde maatstaf zou hebben miskend, zodat deze als zelfstandige klacht niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Ik merk dit zekerheidshalve op omdat partijen kennelijk ervan uitgaan dat dit een nieuwe stelling is. Zie noot 3 van de cassatiedagvaarding en de schriftelijke toelichting zijdens Botersloot nr. 4.21.
Vgl. HR 20 maar 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG8788, RvdW 2009/448 (Rebel/Resim), waarnaar het middel in noot 4 en de s.t. zijdens Fortis in nr. 25 verwijzen.
Volgens de schriftelijke toelichting zijdens Botersloot nr. 4.30 stuit de klacht al af op rov. 26 TA. Fortis heeft in haar Antwoord memorie na deskundigenbericht nrs. 30-31 aangevoerd dat het hof nog niet op dit onderdeel van haar stellingen had gereageerd.
H.W. Heyman en S. Bartels, Vastgoedtransacties Koop, 2012, nrs. 378-380.
Beroepschrift 14‑06‑2013
Hoge Raad der Nederlanden
Zittingsdatum: 14 juni 2013
Rolnummer. C13/01608
CONCLUSIE VAN ANTWOORD TEVENS HOUDENDE VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP
Inzake:
de commanditaire vennootschap
BOTERSLOOT C.V.
gevestigd te Weert
verweerster in principaal cassatieberoep
eiseres in voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep
advocaat: Mr C.S.G. Janssens
tegen:
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V. (VOORHEEN FORTIS BANK NEDERLAND N.V.)
gevestigd te Amsterdam
eiseres in principaal cassatieberoep
verweerster in voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep
advocaten: Mrs M. Ynzonides en R.L.M. van Opstal
1.
Voor antwoord in het principaal cassatieberoep
Verweerster in het principaal cassatieberoep, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep, verder te noemen: ‘Botersloot’, doet eerbiedig zeggen voor antwoord in het principaal cassatieberoep:
Het Gerechtshof heeft in de met het principaal cassatieberoep aangevallen gedeelten van de bestreden arresten d.d. 30 december 2008 en 18 december 2012 het recht niet geschonden noch op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen verzuimd, zodat Botersloot in het principaal cassatieberoep concludeert tot verwerping van het principaal cassatieberoep, kosten rechtens;
2.
In het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep
Indien één of meerdere klachten van het in het principaal cassatieberoep voorgestelde cassatiemiddel zouden slagen, stelt Botersloot hierbij incidenteel cassatieberoep in en zij stelt daartoe in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep voor het navolgende:
Cassatiemiddel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt, doordat het Gerechtshof in het bestreden (tussen)arrest d.d. 30 december 2008 in de rovv. 22, 29, 30 en in het eindarrest d.d. 18 december 2012 onjuiste en/of onbegrijpelijke beslissingen heeft genomen, gelet op één of meer van de navolgende, zonodig in onderling verband en in onderlinge samenhang te lezen redenen.
1.
In rov. 22 van het arrest van 30 december 2008 heeft het Hof geoordeeld dat eiseres in het principaal cassatieberoep, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep, verder te noemen: ‘Fortis’, zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij geen garantie heeft gegeven dat het door haar aan Botersloot verkochte gebouw de eigenschappen bezit die nodig zijn voor het gebruik als kantoorruimte — welk oordeel het Hof in rov. 29 van het arrest a quo als volgt heeft gemotiveerd:
‘In de koopovereenkomst is bepaald dat voor de koper kenbare gebreken voor diens risico komen. Hieruit volgt dat niet kan worden gezegd dat Fortis heeft gegarandeerd dat het gebouw de eigenschappen zal bezitten die nodig zijn voor het gebruik als kantoorruimte. Met een garantie van de verkoper is immers niet te rijmen dat een gebrek onder omstandigheden toch voor risico van de koper komt. De onbekendheidsverklaringen ten aanzien van de aanwezigheid van asbest kunnen niet als een garantie van Fortis voor de afwezigheid van losgebonden asbest worden gezien; het betreft hier niet meer dan een mededeling van Fortis dat zij niet wist dat zich die vorm van asbest in het gebouw bevond. De stelling van Botersloot dat Fortis een garantie voor de geschiktheid van het gebouw als kantoorruimte of de afwezigheid van losgebonden asbest had gegeven, kan dan ook niet als juist worden aanvaard. Door Botersloot is — behalve met haar onder 28 genoemde en daar verworpen stellingen — niet concreet gesteld, en ook niet voldoende specifiek te bewijzen aangeboden, dat Fortis wist dat in het gebouw sprake was van losgebonden asbest, zodat het ervoor moet worden gehouden dat Fortis met haar onbekendheidsverklaring geen onjuiste mededeling heeft gedaan.’
2.
Met dit oordeel heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omdat artikel 5.3 van de NVM koopovereenkomst, waaraan de voorliggende koopovereenkomst woordelijk gelijk is,1. naar vaste jurisprudentie heeft te gelden als een garantiebepaling ten aanzien van het normale gebruik van het verkochte, in casu de garantie van het normale gebruik als kantoorgebouw,2. hetgeen Botersloot ten processe ook heeft aangevoerd3. maar waarop het Hof niet heeft gerespondeerd, zodat 's Hofs oordeel eveneens onbegrijpelijk is. Het Hof is immers ongemotiveerd voorbijgegaan aan de stelling van Botersloot dat de eventuele onbekendheid van Fortis met de asbestverontreiniging van het verkochte de door haar in artikel 5.2 (juncto 5.6) van de koopovereenkomst gegeven garantie van het normaal gebruik van het verkochte als kantoorruimte onverlet laat.4.
3.
Het vorengaande klemt temeer daar het bij de uitleg van een koopovereenkomst als de voorliggende primair aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en hetgeen zij te dien aan zien redelijkerwijze over en weer van elkaar mochten verwachten,5. terwijl het Hof niet, althans niet zichtbaar, heeft blijk gegeven zijn oordeel op dit criterium te hebben gebaseerd in het bijzonder met betrekking tot de uitleg van het onderhavige (garantie)beding.
4.
Voor zover het Hof zou hebben willen constateren dat partijen ter zake niets hebben gesteld is zijn oordeel evenzeer onjuist, althans onbegrijpelijk, omdat 's Hofs oordeel niet (kenbaar) is gegrond op hetgeen naar normaal spraakgebruik onder de bewoordingen van het beding dient te worden verstaan. Niet alleen heeft het Hof daarmee een onjuiste invulling van het alsdan te hanteren uitlegcriterium gegeven, maar bovendien geeft zijn oordeel onvoldoende inzicht in de aan haar ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden, de hogere rechter daar onder begrepen, controleerbaar en aanvaardbaar te maken omdat het Hof heeft verzuimd te motiveren hoe het beding in het licht van normaal spraakgebruik dient te worden uitgelegd.
5.
Bovendien is 's Hofs oordeel
‘In de koopovereenkomst is bepaald dat voor de koper kenbare gebreken voor diens risico komen. Hieruit volgt dat niet kan worden gezegd dat Fortis heeft gegarandeerd dat het gebouw de eigenschappen zal bezitten die nodig zijn voor het gebruik als kantoorruimte. Met een garantie van de verkoper is immers niet te rijmen dat een gebrek onder omstandigheden toch voor risico van de koper komt.’
onbegrijpelijk in het licht van artikel 5.2 (juncto 5.6) van de koopakte, waaruit volgt dat Foitis het normale gebruik van het gebouw als kantoorruimte heeft gegarandeerd behoudens de voor Botersloot kenbare gebreken. Uit 's Hofs oordeel blijkt niet waarom uit de bepaling dat de voor Botersloot ten tijde van de koop kenbare gebreken van de garantie zijn uitgesloten niet zou volgen dat Fortis voor wat betreft de niet-kenbare gebreken het normale gebruik van het gebouw als kantoorruimte zou hebben gegarandeerd. 's Hofs oordeel gaat er immers aan voorbij dat een onderscheid kan worden gemaakt tussen enerzijds gegarandeerde {voor Botersloot niet kenbare) gebreken en anderzijds niet-gegarandeerde (voor Botersloot kenbare) gebreken, waarbij verkoper het normale gebruik van het verkochte voor wat betreft de niet-kenbare gebreken garandeert.
Met conclusie:
I
In het principaal beroep:
Tot verwerping van het principaal cassatieberoep, kosten rechtens;
II
In het voorwaardelijk incidenteel beroep:
Dat het de Hoge Raad der Nederlanden behage de arresten a quo op grond van een of meer onderdelen van het voorgestelde middel van cassatie te vernietigen met zodanige verder beslissing als de Hoge Raad Zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 14‑06‑2013
Dagvaarding d.d. 15 augustus 2002, productie 2.
Zie bijvoorbeeld HR 23 december 2005, NJ 2010, 62, m.nt. M.H. Wissink, Hof Amsterdam 3 juli 2012, LJN BX0477.
Memorie van grieven, positum 4.24.
HR 28 januari 2000, NJ 2000, 575, m.nt. WMK.
Uit de in voetnoot l geciteerde jurisprudentie blijkt immers dat het garantiebeding dient te worden uitgelegd naar het Haviltex-criterium (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635).
Beroepschrift 18‑03‑2013
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, maandag achttien maart tweeduizenddertien, (18-03-2013), op verzoek van de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V. als rechtsopvolger onder algemene titel van FORTIS BANK (NEDERLAND) N.V.,1. (‘Fortis’), gevestigd te Amsterdam, die te dezer zake woonplaats kiest aan de Claude Debussylaan 80, 1082 MD Amsterdam, ten kantore van Mr M. Ynzonides en Mr R.L.M. van Opstal (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), die door Fortis tot advocaten bij de Hoge Raad worden gesteld,
heb ik,
[…]
AAN:
de commanditaire vennootschap BOTERSLOOT C.V. (‘Botersloot’), gevestigd te Weert, die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen heeft ten kantore van de advocaat Mr. J.N. Sickler-Overeem, kantoor houdende te Den Haag, 2597 LA aan de Nieuwe Parklaan 25, op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en afschrift van dit exploot:
- □
latende aan:
[…]
- □
achterlatende in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten,
AANGEZEGD:
dat Fortis in cassatieberoep komt van de door het gerechtshof te 's‑Gravenhage onder zaaknummer 105.003.415/01 gewezen arresten tussen Fortis als geïntimeerde en Botersloot als appellante, die zijn uitgesproken op 30 december 2008 en 18 december 2012.
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, Botersloot
GEDAGVAARD:
om op vrijdag twaalf april tweeduizenddertien (12-04-2013) 's ochtends om 10.00 uur (de ‘Roldatum’), niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen in het geding ten overstaan van de Hoge Raad der Nederlanden, te houden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
MET AANZEGGING:
dat van Botersloot bij verschijning in het geding een griffierecht zal worden geheven ter hoogte van EUR 747,00;
dat in het geval een verweerder in cassatie onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, te weten EUR 309,00 indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1o.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2o.
een verklaring van de raad voor rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1 van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet (met dien verstande dat als gevolg van een inmiddels van kracht geworden wijziging van de Wet op de rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring wordt verstrekt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 2 van die wet, terwijl de bedragen waaraan het inkomen wordt getoetst zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand);
dat Botersloot ervoor moet zorgen dat het door haar verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de roldatum waarop Botersloot in het geding verschijnt is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar deze zaak dient dan wel ter griffie is gestort;
dat indien Botersloot op de voorgeschreven wijze (te weten: vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden) verschijnt maar het door haar verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, het recht van Botersloot om van haar zijde in cassatie te komen vervalt;
TENEINDE:
alsdan namens Fortis tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof in zijn te dezen bestreden arresten op de daarin vermelde gronden heeft recht gedaan als in het dictum van die arresten is aangegeven, zulks om de navolgende, zonodig in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Kern van de zaak
1.
Kort gezegd heeft Botersloot op basis van een koopovereenkomst uit 1993 een gebouw gekocht van Fortis in Rotterdam voor een bedrag van NLG 6 miljoen. Botersloot is een professionele koper, Fortis een professionele verkoper. Het gebouw is opgeleverd aan het begin van de jaren 1960. Het gebouw bestaat uit twee kelderverdiepingen, een begane grond en daarboven vijf verdiepingen. In de koopovereenkomst van 1993 heeft Fortis verklaard dat zij niet bekend is met de aanwezigheid van asbest in het gebouw. De leveringsakte uit 1994 geeft eveneens aan dat Fortis niet bekend is met materialen in het gebouw die asbest bevatten.
2.
Botersloot wilde het gebouw gaan gebruiken als kantoorpand. Artikel 5 lid 6 van de koopovereenkomst bepaalt om die reden dat het gebouw de eigenschappen bezit die voor het gebruik van kantoorruimte nodig zijn. Artikel 5 lid 2 bepaalt dat kenbare gebreken die aan het gebruik van het gebouw als kantoorruimte in de weg staan, voor risico van Botersloot komen. Om het gebouw te kunnen gebruiken als kantoorpand, moesten renovatie- en sloopwerkzaamheden plaatsvinden. Voorafgaand aan deze uit te voeren renovatie- en sloopwerkzaamheden heeft Botersloot een asbestinventarisatie laten uitvoeren door AIB-Vincotte Nederland B.V. (Vincotte).
3.
Vincotte heeft een visuele asbestinspectie uitgevoerd. Vincotte heeft geen destructief onderzoek verricht noch heeft Vincotte een volledig zogeheten deskonderzoek verricht (waarbij het bestek en de tekeningen van het gebouw worden bestudeerd). Vincotte heeft op 16 april 1999 een rapport opgemaakt en heeft per brief van 23 april 1999 dit rapport nog aangevuld. Hieruit blijkt dat Vincotte op basis van de door haar uitgevoerde visuele inspectie losgebonden (spuit-)asbest heeft aangetroffen in de 1e en 2e kelder, en hechtgebonden asbest op het plafond van de kantine in de 4e verdieping alsmede op alle verdiepingen op de luchtkanalen. Volgens Vincotte diende de asbest gevonden in de 2e kelder dringend te worden gesaneerd, voor de in de 1e kelder gevonden asbest was sanering noodzakelijk en voor de asbest gevonden op de overige verdiepingen was sanering niet direct noodzakelijk.
4.
Botersloot heeft Fortis niet ingelicht over de door Vincotte aangetroffen asbest en het door Vincotte opgemaakte rapport. Als gevolg hiervan heeft Fortis ook geen bemoeienis kunnen krijgen met de asbestproblematiek in die fase. Botersloot heeft evenmin een vervolgonderzoek ingesteld naar aanleiding van de gevonden asbest.
5.
Vanaf januari 2000 hebben in opdracht van Botersloot verbouwingsen asbestsaneringswerkzaamheden plaatsgevonden. Op 31 oktober 2000 zijn — in de ogen van Fortis: niet bepaald onverwacht in het licht van de eerdere bevindingen van Vincotte — tijdens de uitvoering van werkzaamheden op de 4e en 58 verdieping van het gebouw materialen met niet hechtgebonden (spuit-) asbest aangetroffen. Het gebouw is diezelfde dag nog ontruimd. Bij brief van 7 december 2000 heeft Botersloot Fortis aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade als gevolg van de in het gebouw aanwezige asbest.
6.
Op 1 augustus 2002 heeft Botersloot Fortis gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft de vordering van Botersloot afgewezen op de grond dat Botersloot al in april 1999 hetzij, onder het doen van mededeling daarvan aan Fortis, een nader onderzoek had moeten (laten) verrichten, hetzij bij Fortis had moeten klagen, zodat de pas op 7 december 2000 gedane klacht niet binnen bekwame tijd is gedaan en het beroep van Fortis op artikel 7:23 BW slaagt.
7.
Botersloot heeft hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 30 december 2008 heeft het hof geoordeeld dat het (relevante) gebrek bestaat uit de in oktober 2000 aangetroffen asbest. Het hof heeft een deskundigenbericht gelast, waarbij het hof de deskundigen gevraagd heeft of het Vincotte rapport uit 1999 aanleiding had moeten zijn voor Botersloot om nader onderzoek te plegen en zo ja, of een nader onderzoek aan het licht zou hebben gebracht dat zich in het gebouw boven de kelder losgebonden asbest bevond. De deskundigen hebben geoordeeld dat Vincotte heeft verzuimd een deskonderzoek in te stellen en derhalve geen goed en/of deugdelijk werk heeft uitgevoerd. Botersloot had dit, na bestudering van de rapportage moeten onderkennen. Bij een goed deskonderzoek was de aanwezigheid van asbest op andere plaatsen als genoemd in het Vincotte rapport bekend geworden, aldus de deskundigen. De deskundigen hebben geconcludeerd dat Botersloot nader onderzoek had moeten verrichten naar aanleiding van het Vincotte rapport en dat nader onderzoek de aanwezigheid van asbest op andere plaatsen in het gebouw had aangetoond.
8.
Het hof heeft in zijn arrest van 18 december 2012 de conclusie van deskundigen echter niet gevolgd, in het bijzonder omdat Vincotte geen deugdelijk deskonderzoek kón uitvoeren nu zij ten tijde van het onderzoek niet heeft kunnen beschikken over het bestek en de relevante tekeningen. Het hof heeft de vorderingen van Botersloot alsnog toegewezen en Fortis veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat. Dit cassatieberoep richt zich met drie middelen tegen de arresten van het hof.
Onderdeel 1: de koper kan niet de aanvang van de klachttermijn opschuiven door zich selectief te beroepen op non-conformiteit
9.
Het hof heeft in r.ov. 6 van het arrest van 30 december 2008 het volgende overwogen:
‘Botersloot en Fortis hebben beide gesteld […] dat de luchtkanalen —met uitzondering van het luchtkanaal in de 1e kelder — slechts hechtgebonden asbest bevatten en dat hierin geen (direct) gevaar voor de gezondheid is gelegen. Botersloot heeft daarom haar vordering niet gebaseerd op de door Vincotte geconstateerde aanwezigheid van asbest in de luchtkanalen, ook niet in het luchtkanaal in de 1e kelder, en evenmin op de door Vincotte geconstateerde aanwezigheid van spuitasbest in de 2e kelder, die men toch al van plan was dicht te lassen waardoor de daar aanwezige asbestvervuiling aan het gebruik van het gebouw niet in de weg stond, aldus Botersloot onder 4.19 MvG die onder 4.22 MvG verder heeft benadrukt dat:
‘van een gebrek in de zin van artikel 7:17 BW (…) eerst sprake was toen op 31 oktober 2000 is geconstateerd dat sprake was van een dusdanige asbestbesmetting dat het gebouw direct ontruimd diende te worden’.
Ten pleidooie, buiten de pleitnota om, heeft de advocaat van Botersloot evenwel verklaard dat bepalend is dat spuitasbest (waarmee kennelijk is bedoeld: losgebonden asbest in het algemeen) aanwezig was aangezien dat afbreuk doet aan het gebruik als kantoor, en niet pas het vrijkomen van spuitasbest. Deze zienswijze spreekt meer aan dan de zienswijze dat het gebrek (uitsluitend) wordt gevormd door de besmetting; niet zozeer het uitbreken van een besmetting als wel de aanwezigheid van losgebonden asbest, waarvan die besmetting het gevolg is, is een eigenschap van het gebouw. Het hof begrijpt uit dit een en ander dat Botersloot zich in hoger beroep op het standpunt stelt dat het relevante gebrek is gelegen zowel in de aanwezigheid van losgebonden asbest in het gebouw boven de kelder als in de besmetting, maar niet in de aanwezigheid van asbest op/in de luchtkanalen of van spuitasbest in de kelder.’
10.
In r.ov. 11 heeft het hof vervolgens geoordeeld:
‘Uitgaande van de datum van ontdekking van het gebrek (eind oktober/31 oktober 2000) is de klacht op 7 december 2000 tijdig gedaan.’
11.
Dit oordeel van het hof is rechtens onjuist althans, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
12.
Het hof miskent dat de vraag of de zaak de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten als bedoeld in artikel 7:17 lid 2 BW, moet worden beantwoord door na te gaan of de zaak volgens de maatstaven van een redelijk handelend koper en in het licht van het voorgenomen gebruik door de koper de eigenschappen bezit die op grond van de overeenkomst mochten worden verwacht. Aldus dient voornoemde vraag te worden beantwoord weliswaar vanuit de optiek van de koper, om wiens verwachtingen het immers gaat, maar dan wel in geobjectiveerde vorm. Het hof heeft dit miskend door (impliciet) te oordelen dat de in april 1999 door Vincotte aangetroffen asbest geen gebrek vormde uitsluitend ómdat Botersloot zich (begrijpelijkerwijs gelet op het oordeel van de rechtbank in eerste aanleg maar daarmee ook bepaald opportunistisch) op het standpunt heeft gesteld dat de in april 1999 aangetroffen asbest géén gebrek vormde en de in oktober 2000 aangetroffen asbest wél. Daarmee heeft het hof Botersloot ten onrechte de gelegenheid gegeven eigenhandig de klachttermijn van artikel 7:23 BW op te schuiven.
13.
Althans is zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, onbegrijpelijk dat het hof (impliciet) heeft geoordeeld dat de reeds in 1999 aangetroffen asbest geen gebrek vormde. De volgende omstandigheden zijn daartoe, al dan niet in onderlinge samenhang bezien, relevant.
I. Uit de koopovereenkomst en leveringsakte volgt dat de aanwezigheid van elk willekeurig asbest op enige locatie in het gebouw in beginsel een gebrek vormde
14.
Partijen zijn in artikel 10 van de koopovereenkomst 1993 overeengekomen (zie r.ov. 24 van het arrest van 30 december 2008):
‘Verkoper garandeert, onverminderd het hiervoor verklaarde in de artikelen 5 en 6, het navolgende:
(…)
- c.
Voor zover aan verkoper bekend (…) zijn in de op het verkochte aanwezige opstallen geen materialen welke asbest bevatten aanwezig;
15.
De leveringsakte uit 1994 bepaalt onder C (zie r.ov. 25 van het arrest van 30 december 2008):
‘voor zover aan verkoper bekend zijn er geen feiten die er op wijzen dat het verkochte enige verontreiniging bevat die ten nadele strekt van het gebruik van het verkochte, zijnde kantoorruimte, of die heeft geleid of zou kunnen leiden tot een verplichting tot sanering van het verkochte danwel tot het nemen van andere maatregelen; voor zover aan verkoper bekend (…) zijn in de op het verkochte aanwezige opstallen geen materialen welke asbest bevatten aanwezig;
16.
Los van wat Botersloot en Fortis in de procedure over en weer hebben gesteld teneinde aansprakelijkheid te bewerkstelligen respectievelijk te betwisten, volgt uit objectieve lezing van de koopovereenkomst en de leveringsakte dat het gebouw vrij van asbest zou worden overgedragen. Althans mocht Botersloot op grond van de koopovereenkomst en de leveringsakte verwachten dat het gebouw vrij van asbest zou zijn. Partijen hebben bij het opstellen van de koopovereenkomst en de leveringsakte op geen enkele wijze onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten asbest of de locatie in het gebouw waar asbest zou kunnen worden aangetroffen. Klaarblijkelijk speelde dus geen enkele rol op welke locatie in het gebouw eventueel asbest aanwezig zou zijn of wat voor soort asbest eventueel zou kunnen worden aangetroffen. Uit de koopovereenkomst en de leveringsakte volgt dan ook dat indien (enig soort) asbest zou worden aangetroffen (op enige locatie in het gebouw), het gebouw niet aan de overeenkomst zou beantwoorden.2.
II. Het onderscheid tussen losgebonden en hechtgebonden asbest is kunstmatig daar waar vast staat dat renovatie- en sloopwerkzaamheden zouden plaatsvinden
17.
Partijen hebben in artikel 5 van de koopovereenkomst bepaald dat het gebouw de eigenschappen bezit die voor het gebruik van kantoorruimte nodig zijn (zie r.ov. 24 en 26 van het arrest van 30 december 2008). Tevens staat vast dat om het gebouw als kantoorruimte te kunnen gaan gebruiken, Botersloot renovatiewerkzaamheden diende uit te voeren en het gebouw (gedeeltelijk) zou leegslopen (zie o.a. r.ov. 1 sub c en d, r.ov. 10, 18 en 32 van het arrest van 30 december 2008).
18.
Het hof heeft in r.ov. 31 van het arrest van 30 december 2008 zijn oordeel gegeven over de vraag of de in oktober 2000 aangetroffen losgebonden asbest een gebrek vormde. Het hof heeft overwogen:
‘De aanwezigheid van losgebonden (spuit-)asbest staat aan het gebruik daarvan als kantoorpand in de weg, gezien a) het feit dat uit deze vorm van asbest gemakkelijk asbestdeeltjes vrijkomen (besmetting) en b) het bestaan van (ernstig) gevaar voor de gezondheid van de zich daarin bevindende personen bij besmetting […]. Of al dan niet daadwerkelijk een besmetting heeft plaatsgevonden is hierbij niet relevant. Reeds het (besmettings-)gevaar dat van de aanwezigheid van losgebonden asbest in een pand uitgaat, maakt dat pand ongeschikt voor gebruik als kantoorpand.’
19.
Zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, valt niet in te zien dat daar waar het hof heeft geoordeeld dat de aanwezigheid van losgebonden (spuit-)asbest een gebrek vormt, de reeds in april 1999 aangetroffen asbest niet als een gebrek moet worden aangemerkt.
20.
In de eerste plaats omdat Vincotte nota bene in april 1999 losgebonden (spuit-) asbest heeft aangetroffen in zowel de 1e als de 2e kelder (zie r.ov. 6 van het arrest van 30 december 2008). Dat ‘men toch al van plan was de 2e kelder dicht te lassen waardoor de daar aanwezige asbestvervuiling aan het gebruik van het gebouw niet in de weg stond’ (zie wederom r.ov. 6 van het arrest en paragraaf 4.19 van de memorie van grieven) kan hieraan niet afdoen omdat
- (i)
dat niet wegneemt dat in de 2e kelder losgebonden (spuit-)asbest aanwezig blijft, en
- (ii)
dat de in de 1e kelder gevonden losgebonden asbest volledig ongemoeid laat.
Daarbij zij verwezen naar de overweging van het hof in r.ov. 31 dat de aanwezigheid van losgebonden (spuit-) asbest aan het gebruik daarvan als kantoorpand in de weg staat. Zie tevens r.ov. 6 van het hof waarin het hof overweegt dat:
‘niet zozeer het uitbreken van een besmetting als wel de aanwezigheid van losgebonden asbest, waarvan die besmetting het gevolg is, een eigenschap van het gebouw [is]’.
21.
In de tweede plaats omdat vast staat
- (i)
dat Vincotte op het plafond van de kantine op de 4e verdieping en op alle verdiepingen op de luchtkanalen hechtgebonden asbest heeft aangetroffen (zie r.ov. 1 sub c van het arrest van 30 december 2008 en r.ov. 5 en 6 van het arrest van 18 december 2012) en
- (ii)
dat renovatie- en sloopwerkzaamheden aan het gebouw zouden plaatsvinden, zodat een aanzienlijk risico bestond dat als gevolg van die werkzaamheden (een gedeelte) van de hechtgebonden asbest los van de materialen zou raken, daardoor in de vrije ruimte van het gebouw terecht zou komen en dus mogelijkerwijs een besmetting zou uitbreken.
Of zoals het hof overweegt in r.ov. 32:
‘Aan renovatie/leegsloop is inherent dat gaten worden gemaakt voor bekabeling en dat op normaliter onaangeroerde plaatsen, zoals plafonds, bewerkingen plaatsvinden, met het (aanzienlijke) risico dat daarbij losgebonden (spuit-) asbestdeeltjes vrijkomen en een —mogelijkerwijs ernstige — besmetting uitbreekt.’
22.
Het hof refereert hier weliswaar aan het vrijkomen van losgebonden (spuit-)asbest, maar zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, valt niet in te zien waarom hechtgebonden asbest niet vrij zou komen bij renovatie- en sloopwerkzaamheden en daardoor mogelijkerwijs niet tot ernstige besmetting zou leiden.
23.
Vergelijk pagina 11 van het deskundigenbericht waarin de deskundigen overwegen:
‘Onafhankelijk daarvan dient in ogenschouw te worden genomen dat elk asbesthoudend materiaal, hechtgebonden of niet hechtgebonden, altijd een potentiële bron van asbestvezelemissies vormt […]’.
24.
Op grond van het voorgaande is het (impliciete) oordeel van het hof dat de in april 1999 aangetroffen asbest geen gebrek vormt, rechtens onjuist, althans zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, onbegrijpelijk. Het oordeel van het hof impliceert dat de koper, Botersloot, zelf kan bepalen wat een gebrek vormt en wat niet. Als gevolg daarvan kan Botersloot het zelfstandig ertoe leiden dat de aanvang van de klachttermijn van artikel 7:23 BW wordt opgeschoven en kan Botersloot aldus de bescherming die artikel 7:23 BW biedt aan de verkoper op een ongeoorloofde manier omzeilen. Dit is eens te meer ongeoorloofd daar waar het gebrek waarop Botersloot zich wél heeft beroepen, te weten de in oktober 2000 ontdekte asbest, in feite gelijk is aan althans nauw samenhangt met de situatie zoals die reeds in april 1999 bestond. Het onderscheid dat Botersloot maakt tussen de situatie in april 1999 en oktober 2000 is kunstmatig en heeft slechts tot doel de aanvang van de klachttermijn op te schuiven. Dat verdient in rechte geen bescherming.
Onderdeel 2: Botersloot had nader onderzoek moeten plegen
25.
Het hof heeft bij arrest van 30 december 2008 een deskundigenonderzoek gelast waarbij deskundigen dienden na te gaan of — kort gezegd — het Vincotte rapport Botersloot aanleiding had moeten geven nader onderzoek te plegen naar de aanwezigheid van asbest in het gebouw en of bij een eventueel nader onderzoek de aanwezigheid van losgebonden asbest aan het licht zou zijn gekomen.
26.
De deskundigen komen tot het oordeel (zie r.ov. 2 t/m r.ov. 8 van het arrest van 18 december 2012, in het bijzonder r.ov. 2 onder C op pagina 3 van dat arrest) dat Vincotte geen deskonderzoek heeft uitgevoerd en dat als Vincotte een deskonderzoek had ingesteld, zij was gestuit op het bestek van architect-adviseur W. Janzen waaruit bleek dat bekend was dat asbest aanwezig was in het gebouw op de wanden en/of plafonds. Vincotte heeft dus geen deugdelijk onderzoek verricht en Botersloot had dit na bestudering van het rapport moeten onderkennen. Bovendien heeft Vincotte een beoordelingsfout gemaakt door het op de 4e verdieping aanwezige ‘plaatmateriaal’ niet te herkennen als (verborgen) spuitasbest (zie r.ov. 5–7 van het eindarrest van 18 december 2012, pagina 11 van het deskundigenbericht). De deskundigen concluderen dat Botersloot op basis van het Vincotte rapport nader onderzoek had moeten plegen en dat nader onderzoek de aanwezigheid van het losgebonden asbest in het gebouw boven de kelder aan het licht zou hebben gebracht.
27.
Het hof neemt de conclusie van deskundigen echter niet over omdat volgens het hof Vincotte ten tijde van haar deskonderzoek nog niet de beschikking had kunnen hebben over het Janzen-rapport en de andere in de archiefdozen aangetroffen stukken (zie r.ov. 8 en 9 van het arrest van 18 december 2012). Door het hof wordt niet ter discussie gesteld dat de tekeningen cruciaal zijn om na te kunnen gaan of (verdere) asbest aanwezig was in het gebouw.
28.
Het hof heeft in r.ov. 10 van het arrest van 18 december 2012 als volgt overwogen:
‘Gelet op het zojuist overwogene kunnen de deskundigen niet worden gevolgd in hun bevinding dat in het Vincotte-rapport sprake is van een ernstige onvolkomenheid of een beoordelingsfout doordat het Janzen-rapport niet bij de Vincotte-onderzoeken is betrokken. Over blijft dus —zie de r.ovv. 3 en 8— hun bevinding […] dat voor een gemiddelde deskundige op het gebied van asbest, zoals Botersloot, uit het Vincotte-rapport niet valt op te maken dat er een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestond dat zich ook in het gebouw boven de kelder losgebonden asbest zou bevinden.
29.
In r.ov. 13 heeft het hof geoordeeld:
‘Uit het hiervoor onder 10 t/m 12 overwogene vloeit voort dat Botersloot, door op 7 december 2000 te klagen, tijdig aan haar klachtplicht heeft voldaan.
30.
Het oordeel van het hof komt erop neer dat het Vincotte rapport geen reden voor Botersloot vormde nader onderzoek te verrichten en Botersloot het gebrek dus niet redelijkerwijs eerder had behoren te ontdekken als bedoeld in artikel 7:23 BW. Botersloot heeft volgens het hof om die reden tijdig aan haar klachtplicht voldaan door op 7 december 2000 te klagen. Deze oordelen van het hof zijn om de volgende redenen rechtens onjuist, althans zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, onbegrijpelijk.
31.
Het oordeel van het hof dat er geen aanleiding was voor het doen van nader onderzoek is rechtens onjuist. Het hof heeft miskend dat het antwoord op de vraag of van een koper in redelijkheid kan worden verlangd dat hij nader onderzoek pleegt, afhangt van de aard van de gekochte zaak, van de aard en waarneembaarheid van het gebrek, van de deskundigheid van de koper en van overige omstandigheden als de bezwaarlijkheid van het doen van nader onderzoek.
32.
Mocht het hof voornoemde maatstaf niet hebben miskend, dan is onbegrijpelijk dat het hof kort gezegd heeft geoordeeld dat ondanks dat Vincotte de tekeningen niet heeft kunnen raadplegen, het Vincotte rapport deugdelijk was en dat op grond daarvan geen nader onderzoek van Botersloot kon worden verwacht (r.ov. 8 t/m 10). Daartoe zijn de volgende omstandigheden, al dan niet in onderlinge samenhang bezien, relevant:
- (i)
Juist ómdat Vincotte niet over de tekeningen kon beschikken, terwijl de tekeningen van evident belang waren om te kunnen beoordelen of buiten de vastgestelde plaatsen op andere plaatsen eveneens asbest aanwezig was of aanwezig kon zijn (zie r.ov. 2 sub C van het arrest van 18 december 2012), had het op de weg van Botersloot c.q. Vincotte gelegen op andere wijze nader onderzoek te doen of buiten de vastgestelde plaatsen op andere plaatsen eveneens asbest aanwezig was of aanwezig kon zijn3.;
- (ii)
Het huis was opgeleverd aan het begin van de jaren 1960 (paragraaf 1 dagvaarding in eerste aanleg, r.ov. 2.1 van het vonnis van 13 april 2005) en een feit van algemene bekendheid is dat in die periode veel asbest is gebruikt bij de bouw van gebouwen (zie tevens pleitnota in hoger beroep zijdens Fortis, pagina 5);
- (iii)
Botersloot een professionele koper was (r.ov. 14 van het arrest van 30 december 2008);
- (iv)
Vincotte's onderzoek beperkt was tot een visuele inspectie en zij reeds op grond van deze visuele inspectie zowel losgebonden als hechtgebonden asbest had aangetroffen door het hele gebouw heen (zie r.ov. 1 sub c van het arrest van 30 december 2008 en r.ov. 2 sub c en r.ov. 5 en 6 van het arrest van 18 december 2012);
- (v)
Het niet bestuderen van de tekeningen volgens deskundigen niet de enige reden is dat Vincotte ondeugdelijk werk heeft geleverd. Het hof heeft deze conclusie van deskundigen niet in zijn oordeel betrokken. In r.ov. 8 heeft het hof het oordeel van deskundigen dat Vincotte ondeugdelijk werk heeft geleverd, ten onrechte uitsluitend gegrond op het niet betrekken door Vincotte in haar onderzoek van het Janzen-rapport. De deskundigen hebben daarentegen eveneens geoordeeld (zie pagina 12 van het deskundigenrapport):
‘In het Alex Stewart rapport wordt gesproken over een latex coating (verfsysteem), dat over het spuitasbest was aangebracht waardoor het asbest werd gemaskeerd. Het is aannemelijk dat de beoordelingsfout in de hand werd gewerkt door bovengenoemde omstandigheden. Niettemin had een werkelijk fysieke en visuele inspectie beoordeling van de aard van het materiaal ter plaatse kunnen voorkomen, dat het voor een soort beplating werd aangezien. Waarom dit niet is gebeurd, is achteraf moeilijk vast te stellen. Evenmin kan verklaard worden, waarom de niet gecoate achterwand, de ‘overspray’ en de besmettingen bij de roosters van de ventilatiekanalen toen niet zijn opgemerkt.’
- (vi)
Botersloot renovatie- en leegsloopwerkzaamheden zou gaan uitvoeren (r.ov. 1 sub c en d van het arrest van 30 december 2008). In dat licht had het op de weg van Botersloot c.q. Vincotte gelegen, bij gebreke van de mogelijkheid om de tekeningen te inspecteren, destructief onderzoek te verrichten, althans in ieder geval destructief onderzoek dat verenigbaar was met de renovatie- en sloopwerkzaamheden om op die wijze na te gaan of zich ook asbest bevond op andere plaatsen in het gebouw (zie ook r.ov. 18 slot van het arrest van 30 december 2008);4. en
- (vii)
Beperkt destructief onderzoek zoals het wegschrapen van de latex coating c.q. verflaag op het plafond volstaan had om het spuitasbest te ontdekken.5. Zie in dit verband pagina 13 van het deskundigenrapport;
‘Technisch gesproken waren er — voor zover bekend — geen onoverkomelijke bezwaren om het plafond en de achterwand in lokaal 500 (de technische ruimte boven de vierde verdieping met kantine/film-/recreatiezaal Boterslootzijde) te kunnen inspecteren. Het spuitasbest plafond was afgedekt met een latex coating/verfsysteem, maar bevond zich niet achter een bouwkundig afgesloten (betonnen, mulitplex of stalen) constructie. Het spuitasbest zou bij een grondige inspectie ter plaatse dan ook ontdekt zijn.’
Onderdeel 3: de exoneratieclausule is bedoeld ter afwering van aansprakelijkheid indien toch asbest aanwezig zou zijn
33.
In r.ov. 15 van het arrest van 18 december 2012 heeft het hof geoordeeld:
‘In de AMnD heeft Fortis (andermaal) betoogd dat deze tekortkoming aan haar niet kan worden toegerekend. Zij heeft daartoe de volgende redenering ontwikkeld. Artikel 2 lid 1 van de leveringsakte uit 1994 (geciteerd in rov. 25 van het 1e tussenarrest), luidende:
‘Indien de door verkoper opgegeven maat of grootte van het verkochte of verdere omschrijving daarvan of de hiervoor onder C door hem gedane opgaven niet juist of niet volledig zijn, zal geen van partijen daaraan enig recht ontlenen (…)’
(onderstreping door het hof),
bevat een exoneratieclausule, en wel in de onderstreepte woorden daarvan. Omdat de in artikel C sub a van de leveringsakte opgenomen onbekendheidsverklaring van Fortis ten aanzien van asbest over hetzelfde onderwerp gaat als de bepaling in artikel 5 van de koopovereenkomst (geciteerd in artikel 24 van het 1e tussenarrest), dat het gebouw de eigenschappen, waaronder de afwezigheid van losgebonden asbest, zal bezitten die nodig zijn voor gebruik als kantoorpand, heeft de exoneratieclausule ook betrekking op die bepaling uit de koopovereenkomst. Het hof volgt Fortis hierin niet. De verklaring van Fortis in de leveringakte, dat haar niet bekend is dat, kort gezegd, het gebouw feitelijk asbest of enige andere verontreiniging bevat die ten nadele strekt van het gebruik daarvan als kantoorruimte, kan niet afdoen aan de bepaling in de koopovereenkomst, dat het gebouw de eigenschappen (waaronder de afwezigheid van losgebonden asbest) moet bezitten die nodig zijn voor normaal gebruik als kantoorpand. Anders dan Fortis meent hebben artikel C sub a van de leveringakte en artikel 5 lid 2 van de koopovereenkomst dus niet dezelfde strekking. Voor zover in de onderstreepte woorden van artikel 2 lid 1 van de leveringsakte een exoneratie zou moeten worden gelezen, dan is daarmee derhalve alleen de mogelijke aansprakelijkheid voor de onbekendbeidsverklaring (en andere te goeder trouw gedane onjuiste of onvolledige mededelingen over de feitelijke staat van het gebouw) uitgesloten, maar niet de aansprakelijkheid voor de ongeschiktheid van het gebouw, als gevolg van de aanwezigheid van losgebonden asbest, voor het overeengekomen gebruik. De door Fortis aan haar niet-toerekenbaarbeidverweer ten grondslag gelegde redenering gaat, zo volgt hieruit, niet op. Dat verweer wordt dan ook verworpen.’
34.
Dit oordeel is zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, onbegrijpelijk. Zoals het hof de exoneratieclausule uitlegt, kan Fortis met een beroep hierop uitsluitend aansprakelijkheid afweren voor zover het gaat om de onjuistheid van de verklaring van Fortis dat zij onbekend is met de aanwezigheid van (losgebonden) asbest in het gebouw, maar kan Fortis zich niet beroepen op de exoneratieclausule voor zover Botersloot Fortis aansprakelijk stelt voor het feit dat er (losgebonden) asbest aanwezig is in het gebouw.
35.
Anders gezegd: volgens het hof leidt de exoneratieclausule ertoe dat Fortis wel succesvol kan betogen: ‘ik heb verklaard onbekend te zijn met de aanwezigheid van (losgebonden) asbest, dat is onjuist, ik was er wel bekend mee, maar daarvoor ben ik niet aansprakelijk’, maar leidt de exoneratieclausule niet ertoe dat Fortis kan betogen: ‘ik heb verklaard onbekend te zijn met (losgebonden) asbest, dat is onjuist, er was wel (losgebonden) asbest aanwezig in het gebouw, maar daarvoor ben ik niet aansprakelijk.’ Volgens het hof kan Fortis in de laatste situatie zich niet op de exoneratieclausule beroepen en is zij aansprakelijk voor het feit dat er (losgebonden) asbest aanwezig was in het gebouw.
36.
Een dergelijke uitleg is zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, onbegrijpelijk, omdat het uiteraard geen enkele zin en derhalve zeer onlogisch is dat Fortis wel een exoneratieclausule heeft bedongen voor de situatie dat onjuist blijkt te zijn dat Fortis heeft verklaard onbekend te zijn met de aanwezigheid van (losgebonden) asbest, maar Fortis desondanks wél aansprakelijk kan worden gehouden voor het feit dát er (losgebonden) asbest aanwezig was in het gebouw. In deze door het hof voorgestane uitleg dient de door Fortis bedongen exoneratieclausule in essentie geen enkel nut, indien toch asbest aanwezig blijkt in het gebouw. De uitleg die het hof aan de exoneratieclausule geeft, kunnen partijen eenvoudigweg dan ook niet bedoeld hebben bij het opstellen van de koopovereenkomst en leveringsakte. Veeleer heeft Fortis in de koopovereenkomst en leveringsakte laten opnemen dat zij niet bekend is met de aanwezigheid van (losgebonden) asbest in het gebouw, maar voor zover er tóch (losgebonden) asbest aanwezig blijkt te zijn in het gebouw, zij een exoneratieclausule heeft bedongen op grond waarvan zij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de aanwezigheid van (losgebonden) asbest in het gebouw.6.
Op grond van dit middel:
vordert Fortis dat de arresten waartegen het cassatieberoep is gericht door de Hoge Raad zullen worden vernietigd, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend zal achten, kosten rechtens.
Deurwaarder
De kosten van dit exploot zijn: € […]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 18‑03‑2013
Per abuis staat in het eindarrest van 18 december 2012, Fortis Bank (Nederland) B.V. vermeld.
Dit is een andere kwestie dan de kwestie of Fortis had gegarandeerd dat het gebouw vrij van asbest zou worden opgeleverd. Deze laatste vraag heelt het hof behandeld in r.ov. 29 van het arrest van 30 december 2008.
Fortis heeft dit argument vanzelfsprekend niet naar voren gebracht in feitelijke instanties, daar pas bij eindarrest het hof heeft geoordeeld dat het niet bestuderen door Vincotte van het bestek en de tekeningen niet leidt tot een ondeugdelijk rapport van Vincotte. Er was dan ook geen aanleiding voor Fortis dit argument in een eerder stadium naar voren te brengen.
Zie ook het oordeel van de Hoge Raad in de zaak Rebel Beheer Zeeland B.V. tegen Resim van 20 maart 2009, LJN: BG8768, r.ov. 4.2.4.
Zie paragraaf 18 van de antwoord memorie na deskundigenbericht zijdens Fortis.
Zie ook paragraaf 27 e.v. van de antwoord memorie na deskundlgenbericht zijdens Fortis van 21 augustus 2012; conclusie van antwoord, paragraaf 36; conclusie van dupliek, pagina 4; memorie van antwoord, par. 6.1 en pleitnota zijdens Fortis in hoger beroep, pag. 10 sub C.