Er bestaat samenhang met de zaak 15/04538, in welke zaak ik vandaag ook zal concluderen.
HR, 13-06-2017, nr. 15/03798
ECLI:NL:HR:2017:1095
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-06-2017
- Zaaknummer
15/03798
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1095, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑06‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:453, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:453, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑04‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1095, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑06‑2017
Partij(en)
13 juni 2017
Strafkamer
nr. S 15/03798
DFL
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 juli 2015, nummer 23/000727-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.V. Ramdihal, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2017.
Conclusie 18‑04‑2017
Nr. 15/03798 Zitting: 18 april 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 23 juli 2015 het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2015 – waarbij verdachte wegens “medeplegen van in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking” is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar – bevestigd, met dien verstande dat het hof terzijde stelt de nadere bewijsoverweging zoals opgenomen in het vonnis en daarvoor de in het arrest opgenomen bewijsoverwegingen in de plaats stelt, en terzijde stelt het gedeelte van de motivering van de strafoplegging dat betrekking heeft op het voorwaardelijke deel van de aan verdachte opgelegde straf. Voorts heeft het hof zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in het vonnis waarvan beroep en zoals deze zijn opgenomen in de aanvulling op het arrest.
Er bestaat samenhang met de zaak 15/04538. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. S.V. Ramdihal, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.1.
Ten aanzien van de verdachte is bewezen verklaard dat hij:
“in de periode vanaf 1 september 2001 tot en met 10 september 2013 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander in strijd met een aan zijn mededader, te weten [medeverdachte] , bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam, immers hebben hij en zijn mededader in die periode en op die plaats niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij en zijn mededader- een gezamenlijke huishouding voerden en- beschikten en/of hadden beschikt over een vermogen (in de vorm van sieraden en voertuigen met kentekens [AA-00-BB] en [CC-00-DD] en [EE-00-FF] en een geldbedrag van ongeveer 18.000 EURO) hoger dan de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 onder a en/of b van de Wet werk en bijstand en- inkomsten ontvingen en
- regelmatig verbleven in het buitenland
zijnde dit gegevens waarvan hij en zijn mededader wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming - namelijk een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand - dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.”
4.2.
De bewezenverklaring steunt mede op de bewijsmiddelen die in de aanvulling op het arrest zijn opgenomen. Voornoemde bewijsmiddelen dienen te worden gelezen in samenhang met en in aanvulling op de bewijsmiddelen in het bevestigde vonnis van beroep. De bewijsmiddelen in de aanvulling op het arrest houden in:
“1. Een proces-verbaal van stelselmatige observatie van 10 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 574-579].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de mededeling van de verbalisant:
In opdracht van de officier van justitie zijn er met een technisch hulpmiddel stelselmatige observaties uitgevoerd op de [a-straat] 326-396, alwaar perceel 350 is gelegen.
Door de sociale recherche van de DWI werd in de perioden- 19 juni 2013 tot en met 25 juni 2013- 29 juni 2013 tot en met 1 september 2013- 5 september tot en met 10 september 2013stelselmatig observaties op de verdachte [verdachte] op dan wel nabij het uitkeringsadres van [medeverdachte] .Het volgende werd vastgesteld.
Op de volgende data werd [verdachte] en/of de zwarte Hyundai van [verdachte] ochtends en/of ’s avonds waargenomen op de parkeerplaats: - 19 tot en met 21 juni 2013 - 24 en 25 juni 2013 - 29 en 30 juni 2013 - 1 tot en met 15 juli 2013 - 17 tot en met 31 juli 2013 - 5 tot en met 8 augustus 2013 - 11 tot en met 13 augustus 2013 - 15 augustus 2013 - 19 en 20 augustus 2013 - 22 tot en met 24 augustus 2013 - 26 augustus 2013 - 28 augustus 2013 tot en met 1 september 2013 - 6 tot en met 10 september 2013 2. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2015.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Twee van de vier kinderen zijn het huis uit. Er wonen nog twee kinderen bij [medeverdachte] .
3. Een geschrift, zijnde een proces-verbaal van uitkeringsfraude van de Dienst Werk en Inkomen gemeente Amsterdam [doorgenummerde dossierpagina 13, 17-18].
Dit geschrift houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in.
Met betrekking tot de historische adresgegevens van [verdachte] Ik zag in de DBI dat [verdachte] als (mede)bewoner op de volgende adressen ingeschreven is (geweest): 8 februari 2000 - 26 oktober 2005: [b-straat] 26 oktober 2005 - 5 januari 2007: [c-straat] 5 januari 2007 – 9 februari 2007: [d-straat 1] 9 februari 2007 – 12 november 2009: [e-straat] 12 november 2009 – 22 november 2009: [d-straat 2] 1 april 2010 tot en met heden: [d-straat 2]
Met betrekking tot de door [medeverdachte] betaalde geldboetes
Betreffende [medeverdachte] en [verdachte] werd bij het CJIB informatie opgevraagd.Uit de ontvangen informatie is gebleken dat [medeverdachte]- voor pleegdatum 30 oktober 2009 een boete heeft betaald via rekeningnummer [001] voor het kenteken [CC-00-DD] , welke van 8 november 2006 tot 23 april 2010 op haar naam stond en welke eerder van 6 november 2006 tot 8 november 2006 op naam stond van [verdachte] ;- voor pleegdatum 6 mei 2010 een boete heeft betaald via rekeningnummer [002] van [verdachte] , voor het kenteken [EE-00-FF] , welke toen op haar naam stond en welk kenteken sedert 13 november 2010 op naam staat van [verdachte] ;- voor pleegdatum 21 september 2011 een boete heeft betaald via rekeningnummer [003] voor het kenteken [GG-00-HH] , een Piaggo bromfiets, welke toen op haar naam stond en welke in de periode daarvoor van 6 april 2010 tot 8 augustus 2011 op naam stond van [verdachte] .
4. Een proces-verbaal van verhoor van 17 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] [doorgenummerde pagina 449].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als op voormelde datum afgelegde verklaring van de getuige [getuige 1]:
In 2011 zijn [verdachte] en [medeverdachte] samen met mij naar Mekka gegaan. Ze hebben contant betaald. We gaan nooit langer dan 28 dagen, omdat men dan in de problemen komt met de sociale dienst.
5. Een proces-verbaal van verhoor van 10 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] [doorgenummerde pagina 98].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als op voormelde datum afgelegde verklaring van de verdachte: [medeverdachte] [het hof begrijpt: [medeverdachte] ] heeft nog nooit gewerkt, dus ontvangt zij een uitkering, denk ik.”
4.3.
De bewijsmiddelen die zijn opgenomen in het vonnis waarvan beroep, houden in:
“1. Een geschrift, zijnde een proces-verbaal uitkeringsfraude van de Dienst Werk en Inkomen Gemeente Amsterdam, doorgenummerde pag. 1 e.v.
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Verdachte 1: [medeverdachte]Geboortedatum: [geboortedatum] .1956Soort uitkering: Wwb; 01.01.1996 t/m 10.09.2013,, alleenstaande ouder.Bandelingsperiode: 01.09.2001 t/m 10.09.2013Bevolkingsadres: [a-straat] 350, AmsterdamFeitelijk adres: [a-straat] 350, Amsterdam
Verdachte 2: [verdachte]Geboortedatum: [geboortedatum] .1954Bevolkingsadres: [d-straat 2] , AmsterdamFeitelijk adres: [a-straat] 350, Amsterdam
Verdachte [medeverdachte] is sedert 10.09.2012 de te naam gestelde van een personenauto, merk Kia Picanto, met kenteken [AA-00-BB] .
Verdachte [verdachte] is de te naam gestelde van:- een personenauto, merk Hyundai I20, met kenteken [EE-00-FF] , vanaf 13.11.2010- een bromfiets, merk Tomos met kenteken [II-00-JJ] vanaf 27.12.2011.
[a-straat] 350 Ik zag op het bellenbord bij nr. 350 de naam [medeverdachte] staan. In de nabije omgeving van dit adres werd tussen 05.06.2013 en 10.06.2013, op diverse tijdstippen, zowel de auto van verdachte [medeverdachte] , de oranje Kia Picanto met kenteken [AA-00-BB] alsook de auto van verdachte [verdachte] , de zwarte Hyundai I20 met het kenteken [EE-00-FF] , naast mekaar, geparkeerd aangetroffen op de parkeerplaats [a-straat] .
[d-straat 2] Ik zag op het bellenbord bij nr. 76 de naam [medeverdachte] staan. In de nabije omgeving van dit adres werd tussen 05.06.2013 en 10.06.2013 de auto van verdachte [verdachte] , de zwarte Hyundai I20 met het kenteken [EE-00-FF] alsook de bromfiets merk Tomos met kenteken [II-00-JJ] niet aangetroffen.
Op 07.06.2013 werd onder meer waargenomen dat verdachte [verdachte] omstreeks 07.15 uur het portiek [a-straat] 350 verliet, hij in de auto, de zwarte Hyundai met het kenteken [EE-00-FF] stapte en hij daarna wegreed. Ook werd waargenomen dat na ongeveer 20 minuten verdachte [verdachte] het parkeerterrein van [A] te Diemen kwam oprijden, hij de auto parkeerde en hij vervolgens na te zijn uitgestapt het pand van [A] betrad.
Verdachte [medeverdachte] heeft bij de DWI nimmer melding gedaan van:- haar gezamenlijk huishouden met verdachte [verdachte] ;- haar autobezit.
Ik zag in de administratie van de DWI dat verdachte [medeverdachte] vanaf 01.01.1996 t/m heden een alleenstaande ouder uitkering ontvangt met 20% woonkosten, toeslag, krachtens de Abw/Wwb. Ik zag op de opgevraagde inkomstenverklaringen vanaf 2001 t/m 2009 dat er door verdachte [medeverdachte] aan de DWI geen wijzigingen was opgegeven in haar gezinssituatie dan/wel dat zij inkomsten heeft ontvangen.
Uit informatie uit het Suwinet is gebleken dat verdachte [verdachte] - sedert 09.08.1999 t/m heden een arbeidsverhouding heeft bij [A] van de Gemeente Amsterdam en ontvangt hij maandelijks loon uit werkzaamheden.
Informatie Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) Verdachte [medeverdachte] had/heeft de volgende kentekens op haar naam staan: 1. [CC-00-DD] een zwarte Suzuki Swift vanaf 08.11.2006 - 23.04.2010. 2. [EE-00-FF] een zwarte Hyundai I20 vanaf 23.04.2010 - 13.11.2010. De waarde van deze auto was in 2010 ongeveer € 12.995,-. 5. [AA-00-BB] een oranje Kia Picanto vanaf 10.09.2012 t/m heden. De waarde van deze auto was in 2012 ongeveer € 10.495,-.
Stelselmatige observatie In de periode 19.06.2013 t/m 10.09.2013 werden met een technisch hulpmiddel stelselmatige observaties uitgevoerd op de toegangsdeur van het portiek [a-straat] 326 t/m 396, alwaar perceel 350 is gelegen. De stelselmatige observaties werden uitgevoerd op verdachte [verdachte] dan wel nabij het uitkeringsadres van verdachte [medeverdachte] door: het Observatie Team (OT) van de politie Amsterdam-Amstelland in de perioden:- 21.06.2013 t/m 24.06.2013 - 25.06.2013 t/m 28.06.2013- 02.09.2013 t/m 05.09.2013 - de Sociale Recherche van de DWI in de perioden:- 19.06.2013 t/m 25.06.2013 - 29.06.2013 t/m 01.09.2013- 05.09.2013 t/m 10.09.2013Gedurende deze periode van de observaties werd waargenomen dat verdachte [verdachte] :- gedurende de dag op diverse tijdstippen genoemd portiek betrad dan wel verliet- veelal alleen en soms samen met verdachte [medeverdachte] genoemd portiek in en uitging- heel af en toe aanbelde maar hij doorgaans met een sleutel genoemd portiek betrad, soms met boodschappen- door de weeks dagelijks in de ochtenduren tussen 07.00 en 07.30 uur genoemd portiek verliet, hij vervolgens in de auto, de zwarte Huyndai (de rechtbank begrijpt: Hyundai) I20 met kenteken [EE-00-FF] stapte en hij daarmee wegreed - dagelijks is de middaguren rond 16.00 uur genoemd portiek betrad, soms met sleutel of soms belde hij aan
- op de donderdag avonden genoemd portiek verliet, soms alleen en soms met verdachte [medeverdachte] , en droeg hij op het hoofd een mutsje- hij later op de avond weer terug was en hij het portiek afwisselend met sleutel betrad of hij belde aan, waarna hij genoemd portiek betrad.
Tevens werden bij deze observaties dagelijks waargenomen dat:- de voertuigen van verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte] , namelijk de zwarte Huyndai I20 met kenteken [EE-00-FF] én de oranje Kia Picanto met het kenteken [AA-00-BB] zowel in de ochtenduren, door de dag en ook in de late avonduren, geparkeerd stonden op de parkeerplaats nabij de [a-straat] 350, zijnde het uitkeringsadres van verdachte [medeverdachte] .
Taxatie in beslag genomen sieraden 1 De in beslag genomen gouden sieraden zijn getaxeerd.
De handelswaarde van de sieraden is in totaal € 6.640,00.
2. Een geschrift, zijnde een rapport van bevindingen van de Dienst Werk en Inkomen Gemeente Amsterdam, doorgenummerde pag. 469 e.v.
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Historie Door DWI werd aan [medeverdachte] vanaf 1 februari 1997 tot 1 september 2007 een uitkering naar de norm alleenstaande ouder plus 20% toeslag woonsituatie verstrekt. De uitkering is beëindigd in verband met het feit dat klant met ingang van 1 september 2007 een stagevergoeding ontving, die gelijk is aan de voor haar geldende bijstandsnorm.
Aanvraag
[medeverdachte] heeft op 17 december 2007 een aanvraag levensonderhoud ingediend. Klant heeft opgegeven dat er buiten klant zelf andere personen woonachtig zijn op het uitkeringsadres [a-straat] 350 te Amsterdam, namelijk haar twee zoons.
Onderzoek
Ik zag dat kenteken [CC-00-DD] op 14 januari 2008 geregistreerd staat op naam van [medeverdachte] . De tenaamstelling van deze Suzuki Swift 1.3 uit 1990 vond plaats op 8 november 2006. Na raadpleging van de internetsite www.autotrader.nl zag ik dat voor een Suzuki Swift 1.3, bouwjaar 1990 een gemiddeld bedrag wordt gevraagd van € 911,00.
Verklaring klant op kantoor DWI
Ik woon aan de [a-straat] 350 te Amsterdam. Ik verblijf iedere dag van de week met mijn twee zoons op genoemd adres. Ik heb geen contact met de vaders van mijn kinderen. Ik heb geen vermogen. U legt mij uit wat de inlichtingenplicht inhoudt, ik heb dit begrepen en ik zal DWI zo snel mogelijk informeren als er iets wijzigt in mijn woon- en leefsituatie, wat van invloed kan zijn op het recht op bijstand of de hoogte hiervan.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige met zaaknummer 118677 van 10 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , doorgenummerde pag. 324 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige 2] , zakelijk weergegeven:
Ik ben een achternicht van [medeverdachte] . Op de [a-straat] 350 te Amsterdam wonen mijn achternicht en haar partner en 2 kinderen. Mijn achternicht heeft een zwarte auto. Meestal rijdt [verdachte] . [verdachte] hoort bij mijn achternicht.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige met zaaknummer 118677 van 10 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] , doorgenummerde pag. 329 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 2] , zakelijk weergegeven:
Ik weet niet waar [verdachte] officieel woont. Als ik hem weleens bezoek, is dat in de woning van onze schoondochter [medeverdachte] aan de [a-straat] 350. Ik noem haar mijn schoondochter, omdat zij een relatie heeft met onze zoon en zij kinderen hebben. Ik ken het adres [d-straat 2] niet.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 10 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 9] en [verbalisant 10] , doorgenummerde pag. 406 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 3] , zakelijk weergegeven:
Ik woon sinds 12 jaar op de [a-straat] 348 te Amsterdam. Op nummer 350 wonen een man en een vrouw. De kinderen zijn er niet altijd. Zij wonen daar al vanaf het begin, ongeveer 12 jaar.
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 10 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 9] en [verbalisant 10] , doorgenummerde pag. 409 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 4] , zakelijk weergegeven:
Ik woon sinds 11 jaar op de [a-straat] 344 te Amsterdam. Op nummer 350 wonen een man, een vrouw en twee zonen. Die man en vrouwen wonen daar ook vanaf het begin. Ze gaan naar de moskee. Ik zie ze ook bij de C1000 boodschappen doen, man en vrouw. Die man en die vrouw wonen daar al 11 a 12 jaar.
7. Een proces-verbaal van verhoor getuigen met zaaknummer 118677 van 10 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 11] en [verbalisant 12], doorgenummerde pag. 415 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaringen van [betrokkene 5] (man) en [betrokkene 6] (vrouw), zakelijk weergegeven:
Vanaf oktober 2000 wonen wij op de [a-straat] 352 te Amsterdam. De bewoners van nummer 350 zijn man en vrouw, de man heet volgens mij [verdachte] en zij heet [medeverdachte] . Ik zie hun overdag en ’s avonds. Zij wonen daar vanaf 2000, gelijk met ons.
8. Een geschrift, zijnde een verkort rapport van bevindingen van de Dienst Werk en Inkomen Gemeente Amsterdam, doorgenummerde pag. 493 e.v.
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Klant [medeverdachte] heeft op 21 juli 2011 een aanvraag levensonderhoud ingediend en geeft op zijn aanvraagformulieren aan alleenstaande en zelfstandig wonend te zijn op het adres [d-straat 2] , te Amsterdam.
Ik zag in de GBA op 26 juli 2011 op het opgegeven uitkeringsadres de volgende personen geregistreerd: sinds 1 april 2010: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1954.
Klant verklaarde: [verdachte] woont niet op mijn adres en heeft nooit op mijn adres gewoond. [verdachte] heeft een postadres bij mij. Hij slaapt nooit in mijn woning.
9. Een proces-verbaal van bevindingen van 19 september 2013; in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13] , doorgenummerde pag. 206 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in een verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op de lijst van inbeslagneming van de woning [a-straat] 350 staat die attachékoffer beschreven als
“1C Zwarte dossier koffer” en had de navolgende inhoud:
- Wit plastic mapje met- oud Nederlands rijbewijs van [medeverdachte] vervaldatum 04-02- 1987; twee maal plastic Arabische id kaart met foto van [medeverdachte] en [verdachte] , losse pasfoto van [verdachte]
- Geboorte akte [medeverdachte] en [verdachte]
- In een zwart heuptasje: 3 gouden schakel armbanden en één gevlochten gouden armband; 11 X bonnen (aankoop) van jewellery.
- Rood vierkant doosje met speld met sieraad.
- Kunststof groen doosje met drie goudkleurige pols kettingen; 1 x een goudkleurige ring; 5 x een meerkleurige kralen, 1 maal een diamant +/- 8 a 9 mm diameter.
- Ronde rode kunststof doosje met als inhoud: goudkleurige armband, ketting en munt polsketting, één setje oorbellen, bruin edelballetje met gouden setting, een goudkleurig sierraad.
- Parelmoer doosje met vier goudkleurige ringen en vier schakelarmbandjes.
- Grijs doosje met kinder goudkleurig ringetje met edelsteentjes.
- Meerkleurig doosje met goudkleurige deeltjes en één amulet rood-bruin
- Vierkant doosje inhoud: 1 set oorsieraden bladmotief, 3x goudkleurige armbanden, 1x rekening
- Vierkant doosje rood inhoud: 2x goudkleurige polsketting.
- Rode etui Po Lai Gyam inhoud: 2x goudkleurige armbanden.
- Rode jutten etui inhoud: 2x doosje rood met inhoud setje oorbellen, 1x amulet goudkleurig.
- Blauwe etui ‘Saluja Jewellery’ inhoud 8 kunststof doosjes:
- hartvormig doosje setje oorbellen met edelstenen
- hartvormig doosje setje oorbellen met edelstenen
- blauwkleurig doosje inhoud 3x goudkleurige oorringen
- groenkleurig doosje inhoud: goudkleurige polsketting, 1 oorring
- rood transparant doosje inhoud 2x setjes oorring met edelsteentjes
- rood transparant doosje inhoud 1 setje oorringen
- wit transparant doosje inhoud goudkleurige hangertjes
- Zwart vierkant doosje inhoud: 1x goudkleurige ring
- Rond suède bruinkleurig doosje inhoud: 1x goudkleurige armband en 1x goudkleurige ring
10. Een proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming met nummer 36/2013 van 11 september 2013, met als bijlage een lijst van inbeslaggenomen goederen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13] , doorgenummerde pag. 191 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in een verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:Op 10-9-2013 vond een doorzoeking ter inbeslagneming plaats in de flatwoning [a-straat] 350 te Amsterdam. In slaapkamer C werd in een zwartkleurige buideltasaangetroffen:
34 x € 500,00 bankbiljetten 2 x € 200,00 bankbiljetten 6 x € 100,00 bankbiljetten Opgeteld: € 18.000,-.11. De verklaring van verdachte [medeverdachte] , zoals afgelegd ter terechtzitting van 22 januari 2015.
Deze verklaring hield onder meer in, zakelijk weergegeven:
[verdachte] en ik zijn vijf keer in Mekka geweest in de ten laste gelegde periode, en een keer in India en een keer in Londen. Het in huis aangetroffen geldbedrag van € 17.500,- was van mij.
12. De verklaring van verdachte [verdachte] , zoals afgelegd ter terechtzitting van 22 januari 2015.
Deze verklaring hield onder meer in, zakelijk weergegeven:
Ik heb van 1996 tot 1999 een uitkering gehad. Daarna ben ik bij [A] gaan werken, tot nu.”
4.4.
Het hof heeft in het arrest op pagina 2 onder de kop “Bespreking van bewijsverweren” het volgende overwogen:
“Standpunt van de verdedigingTer terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Aan dat standpunt is kort gezegd ten grondslag gelegd dat de verdachte niet zijn hoofdverblijf had in de woning van zijn medeverdachte [medeverdachte] aan de [a-straat] , maar dat hij hoofdzakelijk verbleef in zijn eigen woning aan de [d-straat] . Hij sliep slechts incidenteel bij [medeverdachte] . De verdediging heeft in dat verband gewezen op de verklaringen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] bij de rechter-commissaris. Voorts is aangevoerd dat geen sprake is geweest van een gemeenschappelijke huishouding, dat het vereiste opzet ontbreekt omdat de verdachte - onder meer door zijn verslavingsverleden - niet wist dat [medeverdachte] een uitkering genoot en dat zij moest voldoen aan enige inlichtingenplicht, dat de verdachte zelf geen uitvoeringshandelingen heeft gepleegd en dat geen sprake is van medeplegen.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat partiële vrijspraak dient te volgen, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich gedurende de gehele pleegperiode schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
BeoordelingHoofdverblijf en gezamenlijke huishouding
Als vaststaand kan worden aangenomen dat de medeverdachte [medeverdachte] woont op het adres [a-straat] 350 te Amsterdam.
Uit de verklaringen van diverse buurtbewoners en familieleden van de verdachte en [medeverdachte] , afgelegd ten overstaan van de rechercheurs van de sociale dienst, leidt het hof af dat ook de verdachte hier zijn hoofdverblijf had. Deze verklaringen sluiten immers enerzijds uit dat de verdachte op de [d-straat 2] woonde, terwijl zij anderzijds bevestigen dat hij op de [a-straat] 350 woonde. Uit die verklaringen blijkt voorts dat deze situatie in het najaar van 2013 feitelijk al zo’n twaalf jaar bestond. Het hof acht de verklaringen van de buurtbewoners betrouwbaar, nu deze elkaar over en weer ondersteunen en ook overigens steun vinden in het dossier. Zo blijkt uit een proces-verbaal van stelselmatige observatie [doorgenummerde dossierpagina 574 e.v.] dat de auto van de verdachte in juni- september 2013 op veruit de meeste dagen zowel ’s ochtends als ’s avonds aanwezig is bij de [a-straat] .
Anders dan de verdediging, hecht het hof geen geloof aan de verklaringen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] bij de rechter-commissaris, zodat aan de inhoud daarvan voorbij wordt gegaan. Daarbij is van belang dat hetgeen de getuigen verklaren over het verblijf van de verdachte in de woning aan de [a-straat] niet rijmt met de stelselmatige observaties en de verklaringen van de buurtbewoners. Het hof acht voorts niet zonder betekenis dat deze getuigen directe familieleden van de medeverdachte [medeverdachte] zijn en dat diverse andere familieleden van [medeverdachte] , nadat zij ten overstaan van de sociale recherche belastend hadden verklaard, zonder aannemelijke reden op deze belastende verklaringen zijn teruggekomen toen zij bij de rechter-commissaris op verzoek van de verdediging als getuige werden gehoord. Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat deze getuigen, in een poging om de verdachte en zijn medeverdachte uit de wind te houden, in strijd met de waarheid hebben verklaard.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] samen vier - deels inwonende - kinderen hebben. Dit gegeven, in samenhang met het gegeven dat de verdachte zoals hiervoor is overwogen zijn hoofdverblijf had aan de [a-straat] , brengt met zich een bewijsvermoeden dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Dit vermoeden wordt versterkt door de kennelijke nauwe verwevenheid van de financiën van de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] , zoals blijkt uit het gegeven dat de medeverdachte op 6 mei 2010 een boete heeft betaald via het rekeningnummer van de verdachte en het gegeven dat diverse hen toebehorende voertuigen afwisselend op naam hebben gestaan van de verdachte en zijn medeverdachte.
Een en ander leidt tot de slotsom dat sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding.
Gelet op het voorgaande kan ook het niet-opgeven van het geldbedrag van € 18.000 in de woning aan de [a-straat] aan de sociale dienst aan de verdachte worden toegerekend.
Opzet verdachte en medeplegen
De verdachte en [medeverdachte] woonden al zeer lange tijd samen, hebben samen meerdere kinderen en hun financiën waren verweven. Uit de verklaring van de verdachte zelf volgt dat hij weet dat zij nooit heeft gewerkt [doorgenummerde dossierpagina 98]. Uit de verklaring van hun reisagent, de getuige [getuige 1] , blijkt dat de verdachte en [medeverdachte] nooit langer dan 28 dagen op reis gaan, omdat zij dan in de problemen komen met de sociale dienst [doorgenummerde pagina 449]. Tegen die achtergrond acht het hof volstrekt onaannemelijk dat de verdachte niet wist dat zij een uitkering genoot en kent het hof bewijswaarde toe aan zijn verklaring dat hij er van uitgaat dat zij een uitkering heeft [doorgenummerde dossierpagina 98].
Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat men, indien men een uitkering krachtens de sociale zekerheidswetgeving geniet, gehouden is om ten allen tijde gegevens, die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op die uitkering, tijdig aan de betrokken uitkeringsinstantie door te geven. Dat het bestaan van deze verplichting voor [medeverdachte] bekend was bij de verdachte, blijkt uit voormelde verklaring van [getuige 1] alsmede de planmatige manier waarop de verdachte in weerwil van de feitelijke situatie jarenlang op diverse adressen stond ingeschreven, behalve op het adres waarop hij daadwerkelijk woonde. Voor die omstandigheid heeft de verdachte geen plausibele verklaring gegeven.
De door de raadsman opgeworpen suggestie dat de verdachte door verslavingsproblematiek niet wist hoe de financiën van [medeverdachte] waren geregeld, vindt in het voorgaande zijn weerlegging.
Hoewel aan de verdediging kan worden toegegeven dat de verdachte geen uitvoeringshandeling heeft gepleegd in de zin dat hij zelf geen formulieren in strijd met de waarheid heeft ingevuld, heeft hij naar het oordeel van het hof toch een voldoende wezenlijke bijdrage geleverd aan de bewezenverklaarde steunfraude. Die bijdrage bestaat er in het bijzonder uit dat hij jarenlang op kennelijk planmatige wijze zijn werkelijke hoofdverblijfplaats heeft verhuld voor de autoriteiten door zich op andere adressen in te schrijven. Klaarblijkelijk heeft een en ander in nauw overleg met [medeverdachte] plaatsgevonden, aangezien zij op haar beurt aan de sociale dienst telkens niet heeft opgegeven dat de verdachte bij haar woonde. De verdachte heeft deelgenomen aan de gemeenschappelijke huishouding en de niet-opgegeven reizen. Bovendien kan gelet op de verwevenheid van de financiën worden aangenomen dat de verdachte heeft gedeeld in de opbrengst van de door misdrijf verkregen uitkering en heeft hij zich op geen moment gedistantieerd.”
5. Het eerste middel
5.1.
Het eerste middel klaagt dat het hof heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het hof is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging, inhoudende dat de verdachte niet zijn hoofdverblijf op het adres [a-straat] 350 te Amsterdam heeft gehad en er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding, dan wel dat het hof de verwerping van dat standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd. In het bijzonder klaagt het middel, met de toelichting daarop gelezen, dat het hof niet heeft gerespondeerd op het verweer dat de verdachte wel vaak op het voornoemde adres kwam, en daar soms ook verbleef, maar nooit langer dan drie dagen.
5.2.
Door de raadsman is namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover van belang, het volgende aangevoerd:
“Dat de verdachte en [medeverdachte] een relatie hebben, is slechts uiterlijke schijn. Er is geen sprake van een romantische relatie. Zijn enkele regelmatige aanwezigheid in de woning is onvoldoende om aan te nemen dat hij er zijn hoofdverblijf had of dat sprake is van een gezamenlijke huishouding.
Ik verwijs naar het pleidooi van mr. Veldhorst in de strafzaak betreffende [medeverdachte] waar het de waardering van diverse getuigenverklaringen betreft. De enkele regelmatige aanwezigheid van [verdachte] is niet voldoende om vast te stellen dat hij zijn hoofdverblijf bij [medeverdachte] had.De getuige [getuige 5] is een leugenaar, die haar beschuldigingen niet onderbouwt. Haar verklaring dient te worden uitgesloten van het bewijs, subsidiair dient deze kritisch te worden bekeken. De ontlastende verklaringen van de familieleden van [medeverdachte] bij de rechter-commissaris dienen leidend te zijn.
Er is slechts gedurende een korte periode geobserveerd. De verdachte is zelf nauwelijks bij de woning van [medeverdachte] gezien. (…)”
5.3.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en hetgeen door de verdediging is aangevoerd, zoals hiervoor onder 5.2 weergegeven, volgt dat het middel feitelijke grondslag mist voor zover het klaagt dat het hof niet heeft gerespondeerd op het in het middel aangeduide standpunt. Hieruit blijkt immers niet dat door de verdediging het verweer is gevoerd dat de verdachte wel vaak op het voornoemde adres kwam, en daar soms ook verbleef, maar nooit langer dan drie dagen. Weliswaar blijkt uit de aan het hof ter terechtzitting in hoger beroep overlegde schriftelijke pleitnotities van de raadsman van medeverdachte [medeverdachte]1.(een kantoorgenoot van de raadsman van verdachte [verdachte] ) dat hij zich op het standpunt heeft gesteld dat het meer dan drie keren per week overnachten op hetzelfde adres de belangrijkste factor is om te kunnen spreken van hoofdverblijf, maar in de voorliggende zaak heeft de raadsman van verdachte op ditpunt niet naar het pleidooi van zijn kantoorgenoot verwezen,2.terwijl hij voorts niet heeft bewerkstelligd dat dit standpunt schriftelijk is komen vast te liggen door het overleggen van een pleitnota waarin het onderbouwde verweer is weergegeven dan wel door overeenkomstig artikel 326 lid 4 Sv te verzoeken dat het gevoerde verweer en de gronden waarop het berust, in het proces-verbaal van de terechtzitting worden aangetekend.3.
5.4.
In de toelichting op het middel wordt voorts nog aangevoerd dat het gerechtshof ten onrechte de conclusie heeft getrokken dat “uit alle verklaringen bij elkaar wel de conclusie kan worden getrokken dat er sprake was van hoofdverblijf van verdachte op dat adres. Met name heeft het gerechtshof erg veel waarde gegeven aan de observaties welke hebben plaatsgevonden, zonder te nuanceren dat deze slechts over een paar dagen waren verspreid en zeker niet over de gehele tenlastegelegde periode.”
5.5.
Vooropgesteld moet worden dat ingeval de rechter die over de feiten oordeelt, het tenlastegelegde bewezen acht, het - volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad – aan die rechter is voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake die selectie en waardering, die – behoudens bijzondere gevallen – geen motivering behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden.4.Wat betreft de klacht dat het gerechtshof “erg veel waarde heeft gegeven” aan het proces-verbaal van stelselmatige observatie, faalt het middel dan ook, terwijl voorts uit de overweging van het hof niet blijkt dat het hof “erg veel waarde heeft gegeven” aan voornoemd proces-verbaal, nu het hof overweegt dat het proces-verbaal de verklaringen die buurtbewoners hebben afgelegd ten overstaan van de rechercheurs van de sociale dienst, ondersteunt.
5.6.
Het hof heeft in zijn nadere bewijsoverweging in het arrest zijn oordeel dat verdachte in de woning aan de [a-straat] 350 te Amsterdam zijn hoofdverblijf had en er sprake is van een gezamenlijke huishouding met medeverdachte [medeverdachte] , uitvoerig gemotiveerd.5.Een zodanige motivering kan in cassatie slechts op haar begrijpelijkheid worden getoetst.6.Het hof heeft – zo volgt uit de nadere bewijsoverweging – uit de verklaringen van diverse buurtbewoners en familieleden van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] afgeleid dat de verdachte zijn hoofdverblijf had aan het voornoemde adres aan de [a-straat] in Amsterdam. Uit die verklaringen volgt dat zowel de verdachte als zijn medeverdachte al zo’n twaalf jaar woonachtig zijn op dit adres, en voorts zijn er familieleden die hebben verklaard dat zij – de verdachte en zijn medeverdachte - samen op dat adres wonen en heeft een van de ouders van verdachte [verdachte] verklaard het adres aan de [d-straat 2] niet te kennen. Mede gelet op de bevindingen gedurende de periode dat de woning aan de [a-straat] stelselmatig is geobserveerd,7.en de vastgestelde financiële verwevenheid8.tussen de verdachte en de medeverdachte is het oordeel van het hof dat de verdachte zijn hoofdverblijf had aan de [a-straat] 350 te Amsterdam en er sprake is van een gezamenlijke huishouding met medeverdachte niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
5.7.
Het middel faalt.
6. Het tweede middel
6.1.
Het tweede middel klaagt dat niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel heeft getrokken. Daarmee lijkt het middel te zijn toegespitst op artikel 416 lid 2 Sr, hetgeen ten aanzien van de verdachte niet bewezen is verklaard.9.Maar de toelichting op het middel met uiterste welwillendheid lezend vat ik het middel aldus op dat het beoogt te klagen dat niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte wist dat [medeverdachte] niet had voldaan aan de inlichtingenplicht op grond van de Wet werk en bijstand om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken die van belang zijn voor – kort gezegd – de vaststelling van het recht op en de hoogte van de aan zijn medeverdachte te verstrekken uitkering, zoals door artikel 227b Sr wordt vereist.
6.2.
Artikel 227b Sr bepaalt:
“Hij die, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaat tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, wordt, indien het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
6.3.
De kern van artikel 227b Sr is het nalaten, een omissie van de informatieplichtige.10.Zowel artikel 17 van de Wet werk en bijstand als artikel 65 (oud) van de Algemene Bijstandswet bevat – kort gezegd – voor de belanghebbende die meent dat hij recht heeft op bijstand, een inlichtingenplicht. Op medeverdachte [medeverdachte] rust als uitkeringsgerechtigde op grond van voornoemde bepaling(en) de plicht om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op, voor zover hier van belang, het recht op bijstand. De belanghebbende dient hierbij duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn of haar financiële situatie.11.De uitkeringsgerechtigde op wie de inlichtingenplicht rust, is de normadressaat van artikel 227b Sr. De genoemde plicht tot handelen dient als een voor het plegen van artikel 227b Sr vereiste ‘kwaliteit’ te worden gezien.12.Derhalve kan van artikel 227b Sr worden gezegd dat het een kwaliteitsdelict is.
6.4.
Ten aanzien van verdachte [verdachte] is het bewezenverklaarde – kort gezegd - gekwalificeerd als medeplegen van artikel 227b Sr. Hoewel op de verdachte geen inlichtingenplicht rustte op grond van de Wet werk en bijstand / de Algemene bijstandswet (hij werkte immers in loondienst en had daaruit reguliere inkomsten en genoot naar aangenomen moet worden geen uitkering) en de voor het plegen van artikel 227b Sr vereiste kwaliteit ten aanzien van de verdachte derhalve ontbreekt, heeft de Hoge Raad in het bekende Magazijnbediende-arrest uit 192613.al geoordeeld dat het medeplegen van een kwaliteitsdelict mogelijk is, indien het opzet van de medepleger ten minste gericht is op het aanwezig zijn van die kwaliteit bij (een van) de andere betrokkene(n).14.Ten aanzien van de verdachte dient, gelet op hetgeen aan hem ten laste is gelegd, derhalve onder meer bewezen te worden dat hij – rechtstreeks of in de vorm van voorwaardelijke opzet - wist dat [medeverdachte] een inlichtingenplicht had ten opzichte van de betrokken uitkeringsinstantie en voorts dat zij niet aan die inlichtingenplicht had voldaan. De steller van het middel richt zijn pijlen – als ik het goed begrijp – op het ontbreken van dit opzet, nu wordt geklaagd dat het hof niet uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de verdachte wist dat [medeverdachte] niet aan haar inlichtingenplicht had voldaan.
6.5.
Blijkens de nadere bewijsoverweging in zijn arrest zoals geciteerd onder 4.4 heeft het hof geoordeeld dat het onaannemelijk is dat de verdachte niet wist dat medeverdachte [medeverdachte] een uitkering ontving. Daarbij heeft het hof onder meer de verklaringen van de verdachte waaruit blijkt dat hij weet dat [medeverdachte] nooit heeft gewerkt, en dat hij er vanuit gaat dat zij een uitkering heeft en voorts de verklaring van hun reisagent, getuige [getuige 1] , waaruit blijkt dat de verdachte en [medeverdachte] nooit langer dan 28 dagen op reis gaan, omdat zij dan in de problemen komen met de sociale dienst, in aanmerking genomen. Het hof oordeelt – kort gezegd - dat nu het een feit van algemene bekendheid is dat iemand die een uitkering op grond van de sociale zekerheidswetgeving ontvangt, de plicht heeft om gegevens die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op die uitkering, tijdig aan de betrokken uitkeringsinstantie door te geven, de verdachte (ook) bekend was met het bestaan van deze verplichting voor [medeverdachte] , hetgeen voorts blijkt uit de – hiervoor aangehaalde - verklaring van getuige [getuige 1] en het gegeven dat verdachte in weerwil van de feitelijke situatie jarenlang op diverse adressen stond ingeschreven. Hoewel het hof niet met zoveel woorden overweegt dat de verdachte, nu hij wist dat [medeverdachte] een uitkering ontving en op de hoogte was van het bestaan van de aan die uitkering gekoppelde inlichtingenplicht, eveneens wist dat [medeverdachte] niet aan die inlichtingenplicht heeft voldaan, ligt dit oordeel mijns inziens besloten in voornoemde overwegingen van het hof. Het is immers onaannemelijk dat de medeverdachte een uitkering van de sociale dienst zou krijgen terwijl zij een gemeenschappelijke huishouding voerde met de verdachte, die zelf over werk (en naar aangenomen moet worden: inkomen) beschikte. De verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest en dan kan gezegd worden dat hij tenminste de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn medeverdachte de op haar rustende inlichtingenplicht niet had nageleefd. Ik acht het oordeel van het hof dan ook niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
6.6.
Het middel faalt.
7. Tot slot heb ik mij nog afgevraagd of het recht tot strafvordering, gelet op de tenlastegelegde en bewezenverklaarde pleegperiode, gedeeltelijk is vervallen door verjaring van (een deel van) het bewezenverklaarde feit. De bewezenverklaarde periode betreft de periode vanaf 1 september 2001 tot en met 10 september 2013. Nu artikel 227b Sr naar de wettelijke omschrijving met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren wordt bedreigd, vervalt ingevolge artikel 70 lid 1 aanhef en onder 3° Sr het recht tot strafvordering door verjaring in twaalf jaren. Op grond van artikel 71 Sr vangt de termijn van verjaring in beginsel aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Indien echter sprake is van een voortdurend (omissie)delict, kan worden aangenomen dat dit feit pas is voltooid als de dader niet langer in gebreke is. Dan vangt de verjaringstermijn pas aan na het einde van de in de tenlastelegging aangeduide pleegperiode.15.Nu op de medeverdachte [medeverdachte] gedurende de tijd dat aan haar een uitkering werd verstrekt, de doorlopende verplichting rustte om de betrokken uitkeringsinstantie te informeren over wijzigingen in haar woon- en leefsituatie, is er sprake van een voortdurend delict. Dat betekent dat de verjaringstermijn pas na het einde van de in de tenlastelegging aangeduide pleegperiode is aangevangen en het recht tot strafvordering niet door verjaring is vervallen.
8. Beide middelen falen en kunnen met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
9. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑04‑2017
In het onder 5.2 van deze conclusie geciteerde onderdeel van het pleidooi van de raadsman van de verdachte in de voorliggende zaak, wordt immers slechts verwezen naar hetgeen zijn kantoorgenoot in de strafzaak betreffende [medeverdachte] heeft aangevoerd ten aanzien van de waardering van diverse getuigenverklaringen.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006, 393 m. nt. Y. Buruma (rov. 3.7.2).
Zie onder meer HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5061 (rov. 3.7).
Voor zover in de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het hof het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt op dit punt heeft genegeerd, mist het dus feitelijke grondslag.
Zie A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Kluwer 2015, achtste druk, p. 189. Vgl. ook HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5061.
Zie bewijsmiddel 1 in zoals opgenomen in het bevestigde vonnis van beroep en bewijsmiddel 1 in de aanvulling op het arrest.
Zie bewijsmiddel 3 zoals opgenomen in de aanvulling op het arrest.
De verwarring bij de steller van het middel zal mogelijk zijn veroorzaakt doordat in artikel 227b Sr het bestanddeel is opgenomen dat ‘het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander’. Het betreft hier echter een bijkomende voorwaarde voor strafbaarheid, waarop het opzet van de verdachte niet hoeft te zijn gericht. Vgl. Kamerstukken II 1994- 1995, 23 993, nr. 3, p. 11.
Noyon/Langemeijer/Remmelink, Strafrecht, artikel 227b Sr, aant. 4.
CRvB 17 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2846 (rov. 4.1).
J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Deventer 2015, p. 77.
HR 21 juni 1926, ECLI:NL:HR:1926:BG9433, NJ 1926, p. 955 e.v. m. nt. Besier.
Zie ook J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Deventer 2015, p. 467.
HR 23 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3863 en HR 4 juli 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX8639.