Uw Raad verwees daarbij naar HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3618, NJ 2015/160 m.nt. Keijzer.
HR, 16-02-2021, nr. 19/02496
ECLI:NL:HR:2021:119
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-02-2021
- Zaaknummer
19/02496
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:119, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑02‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2019:5168
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1269
ECLI:NL:PHR:2020:1269, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 15‑12‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:119
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑02‑2021
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02496
Datum 16 februari 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 mei 2019, nummer 23-002170-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2021.
Conclusie 15‑12‑2020
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/02496
Zitting 15 december 2020 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 21 mei 2019 door het Gerechtshof Amsterdam wegens, in zaak A (parketnummer 15-973046), onder 1 ‘medeplegen van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen en voorwerpen, een vervoermiddel en gelden voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit’; 4 ‘medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd’; 5 ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III’; in zaak B (parketnummer 15-973002-16), onder 2 ‘aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is’ en in zaak C (parketnummer 15-996518-13) ‘medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de Accijns opgenomen verbod, meermalen gepleegd’, veroordeeld tot 40 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sr. Het hof heeft voorts de onttrekking aan het verkeer van drugs en een geweer bevolen en de teruggave aan de verdachte gelast van in het arrest nader omschreven voorwerpen.
Er bestaat samenhang met de zaken 19/02502, 19/02490, 19/02618, 19/02620, 19/02526, 19/02621, 19/02501 en 19/02503. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Beide middelen betreffen het in zaak A onder 4 bewezenverklaarde. Voorafgaand aan de bespreking van de middelen geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen van het hof die op dit feit betrekking hebben weer.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en overwegingen (feit 4)
5. Het hof heeft in zaak A onder 4 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij in de periode van 20 augustus 2010 tot en met 11 november 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een voorwerp, te weten een zeilschip met de naam [A]
- heeft verborgen en verhuld wie voornoemd zeilschip voorhanden had en
- dit voorwerp heeft verworven en voorhanden gehad,
terwijl hij en zijn mededaders wisten dat voornoemd zeilschip -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;’
6. De bewezenverklaring van feit 4 steunt op de volgende bewijsmiddelen:
‘1. Een proces-verbaal van relaas zaaksdossier ZD03: [A] / [B] , (…), van 21 maart 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar 8284, (…).Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven, (…):
Historie [A]is in 1980 gebouwd bij [C] in [plaats] brandmerknummer [...] en afgebouwd bij [D] in [plaats] .Op 10 februari 2000 werd deze geregistreerd als [...] met de rompnaam [F] op naam van [E] uit [plaats] ( [D] ). Op 25 oktober 2010 wordt [F] verkocht en komt als " [A] " in de vaart.in [plaats]Uit diverse bronnen blijkt dat [A] ten tijde van de aankoop, september/oktober 2010 vlak voor het eerdergenoemde transport in de haven van [plaats] heeft gelegen.Levering in [plaats]Volgens opgevraagde informatie uit de openbare registers van het kadaster blijkt dat levering na verkoop van het schip door [E] BV aan de nieuwe eigenaar op 18 oktober 2010 in de haven van [plaats] heeft plaatsgevonden[E] B.V.[A] is voor de verkoop eigendom van:Bedrijfsnaam : [E] B.v.Adres: [a-straat 1]Pcd. / Plaats: [...] [plaats](...)Informatie Kadaster verkoop [A]Op 20 augustus 2010 is er een voorlopige verkoopovereenkomst gesloten tussen [E] BV, als verkoper, en V.O.F. [medeverdachte 5] , als de koper, over de verkoop van stalen motorkotter, voorheen genaamd " [F] " en ten tijde van de verkoop genaamd " [A] .(…)Namens [medeverdachte 5] als de koper trad bij de levering op, één van haar vennoten, te weten [medeverdachte 8] , geboren op [geboortedatum] 1952 te [geboorteplaats] . Hij was schriftelijk gevolmachtigde van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] , en [medeverdachte 6] , geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] , die de volmacht hadden verstrekt in hun hoedanigheid als zijnde vennoten van voornoemde vennootschap [medeverdachte 5] ;(…)Bankrekening [medeverdachte 8]In het onderzoek Higgins is onder andere de ABN Amro bank bankrekening opgevraagd van [medeverdachte 8] . Uit het bankafschrift nummer 9 de dato 27 september 2010 en afschriftnummer 10 de dato 25 oktober 2010 van het bankrekeningnummer [0001] blijkt onder andere dat er op 19 september 2010 een bedrag van € 25.000,-- wordt overgemaakt op de bankrekening [0002] op naam van [D] onder vermelding van:"Aankoop voorheen [F] Aanbetaling".Op 26 september 2010 wordt € 3000,-- overgemaakt op de bankrekening [0002] op naam van [D] onder vermelding van: "Aanbetaling [F] "Opvallend is dat de dagen voorafgaande aan deze overboekingen en daarna contante stortingen hebben plaatsgevonden op de rekening van [medeverdachte 8] ter grootte van € 38.000,- Onderstaande stortingen namelijk gedaan:- 13 september 2010 te 13.19 uur te [plaats] € 4000,-- pasnummer [0003]- 13 september 2010 te 13.22 uur te [plaats] € 4000,-- pasnummer [0003]- 13 september 2010 te 13.24 uur te [plaats] € 2000,-- pasnummer [0003]- 14 september 2010 te 10.22 uur te [plaats] € 4000,-- pasnummer [0003]- 14 september 2010 te 11.24 uur te [plaats] € 4000,-- pasnummer [0003]- 14 september 2010 te 11.27 uur te [plaats] € 2000,-- pasnummer [0003]- 15 september 2010 tijdstip onbekend € 3900,- (correctie geldautomaat)- 16 september 2010 te 10.04 uur te [plaats] € 2100,-- pasnummer [0003]- 16 september 2010 te 10.07 uur te [plaats] € 4000,-- pasnummer [0003]- 20 september 2010 te 13.09 uur te [plaats] € 4000,-- pasnummer [0003]- 20 september 2010 tijdstip onbekend € 4000,- (correctie geldautomaat)
2. Een proces-verbaal van bevindingen zaaksdossier ZD03: [A] / [B] , (…), van 10 maart 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar KL005381 (…).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 4 oktober 2010 heeft de levering van de stalen motorkotter plaatsgevonden middels het passeren van een akte van levering door [betrokkene 1] , notaris te [plaats] . De overeengekomen koopprijs van de stalen motorkotter bedroeg € 150.000,-. (..) Op basis van de voorlopige koopovereenkomst en een verklaring omtrent koopsom is vastgesteld dat bij het sluiten van de voorlopige koopovereenkomst een aanbetaling van € 15.000,- is gedaan (...) Op 28 september 2010 is met betrekking tot [A] een nationaliteitsverklaring afgegeven namens de Minister van Verkeer en Waterstaat waarin wordt vermeld dat [medeverdachte 8] , [verdachte] en [medeverdachte 6] , de eigenaar zijn dan wel zullen gaan worden. Op 18 oktober 2010, twee weken na de levering van [A] aan [medeverdachte 5] , wordt het schip op basis van een verkoopovereenkomst door [medeverdachte 5] al weer doorgeleverd aan een nieuwe koper van het schip. De nieuwe koper van het schip is: [betrokkene 2] , geboren op 30 april 1968 en wonende aan de [b-straat 1] , [...] te [plaats] . • De overeengekomen koopprijs van de stalen motorkotter bedroeg € 162.500,-. Uit de akte van levering blijkt dat de verkopende partij, [medeverdachte 5] , en de kopende partij, [betrokkene 2] , zijn overeengekomen dat de koopprijs niet hoeft te worden voldaan onder de voorwaarde dat de koper erkent aan de verkoper de aankoopprijs ad € 162.500,- schuldig te zijn. Er zullen over deze lening door de koper en verkoper nadere afspraken worden gemaakt: • De levering van het schip zou op 18 oktober 2010 in de haven van [plaats] hebben . plaatsgevonden; • Op 13 oktober 2010 is met betrekking tot [A] een nationaliteitsverklaring afgegeven namens de Minister van Verkeer en Waterstaat waarin wordt vermeld dat [betrokkene 2] de eigenaar is dan wel zal gaan worden.MOT-meldingDoor het notariskantoor dat betrokken is geweest bij de levering van het schip aan koper [betrokkene 2] is een MOT-melding gedaan. Uit de melding blijkt dat het notariskantoor de transactie heeft aangemerkt als een verdachte transactie. Uit de situatiebeschrijving van de transactie door het notariskantoor blijkt het navolgende: • Ten tijde van de levering van het schip op 4 oktober 2010 was al duidelijk dat de VOF [medeverdachte 5] , het schip had doorverkocht aan [betrokkene 2] ; • Bij navraag door het notariskantoor is als reden van doorverkoop opgegeven dat het schip door VOF [medeverdachte 5] zou worden gebruikt in de 'Offshore' onder Nederlandse vlag maar dat dit niet mogelijk bleek vanwege de ouderdom van het schip. De nieuwe eigenaar heeft echter opgegeven het schip toch voor de 'offshore' te gaan gebruiken; • Over de snelheid van doorverkoop is verklaard dat [betrokkene 2] al bij aankoop van het schip door VOF [medeverdachte 5] belangstellende was. Nadat bleek dat het schip niet bruikbaar was in de 'offshore' heeft VOF [medeverdachte 5] het schip aan [betrokkene 2] te koop aangeboden. Het verschil in koopsom is gedeeltelijk winst en gedeeltelijk een vergoeding voor gemaakte kosten; • Volgens het notariskantoor zijn er onduidelijkheden over de betaling van het schip. In eerste instantie werd door de verkoper, VOF [medeverdachte 5] , verklaard dat de koopsom al zou zijn voldaan. Later is door de verkoper gemeld dat de koopsom niet was voldaan en er een schuld zou resteren in de vorm van een lening. In onderling overleg en in samenspraak met de boekhouder zou de lening worden vastgelegd. Op basis van deze situatiebeschrijving is door het notariskantoor een melding gedaan van een ongebruikelijke transactie.
3. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 3] , zaaksdossier ZD03: [A] / [B] , (…), van 22 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren KL005381 en KL006719 (…).Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 januari 2014 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
V: Hoe is de betaling van dit schip gegaan?A: Dat is gedeeltelijk cash. Op een gegeven moment (het hof begrijpt: op 3 september 2010) is zijn zoon verschenen met een bedrag van € 30.000,- (zegge: dertigduizendeuro). [medeverdachte 8] zelf was op vakantie. Ik kijk naar de paspoort kopieën en volgens mij was het [verdachte] . Hij was in ieder geval dik. Het was de eerste termijn en hij kwam betalen want zijn vader was op vakantie.V: Hoe is de betaling verder gegaan?A: Op 13 september kwam [medeverdachte 8] zelf. Ik toon u nu een overzichtje dat ik gemaakt heb van alle betalingen die hebben plaatsgevonden. Op een gegeven moment kwam hij (het hof begrijpt: het geld) brengen en toen was er 20 euro te weinig en die heeft hij uit zijn portemonnee betaald. Op 27 oktober heeft de laatste betaling plaatsgevonden.V: Wie is de persoon op foto 1:A: Dit is die dikke en dat moet [verdachte] zijn. En die heeft de eerste aanbetaling gedaan omdat zijn vader op vakantie was.
Na het verhoor werden aan ons, verbalisanten de volgende stukken overhandigd:• Overzicht met betalingen die zijn verricht zoals genoemd in het verhoor.
4. Een geschrift, zijnde een overzicht “Betalingen [F] ” zaaksdossier ZD03: [A] / [B] , (…).Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Betalingen [F]3 september € 30.000,0013 september € 20.000,0015 september € 10.000,0017 september € 10.000,0020 september € 20.000,0020 september € 25.000,00 (per bank)22 september € 12.000,0027 september € 3.000,00 (per bank)29 september € 10.000,002 oktober € 10.000,00 +Koopsom totaal € 150.000,00
Reparatiekosten € 21.259,00Tweede opgave € 33.042,00Derde opgave € 8.517,55 +Totaal € 62.818,55
18 oktober € 19.980,00extra € 20,0021 oktober € 15.000,0025 oktober € 16.000,0026 oktober € 4.000,0027 oktober € 7.818,55.
5. Een proces-verbaal verhoor getuige [betrokkene 4] bij de rechter-commissaris mr. C.A. Boom van 22 september 2015.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 september 2015 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 4] :
Ik werkte in 2010 als kandidaat-notaris bij het kantoor van Notaris [betrokkene 5] . Ik heb cliënten gezien. Dat waren vader [medeverdachte 8] , [verdachte] en de koper, [betrokkene 2] . Dat was op de ochtend van het passeren van de akte. Zij kwamen toen de volmacht tekenen. Volmachten zijn in mijn bijzijn getekend door deze cliënten. De akte is die middag gepasseerd.
6. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 2] , zaaksdossier ZD03: [A] / [B] , (…), van 17 februari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren KL006719 en KL010524 (…).Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 februari 2014 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
V: Welke voer- of vaartuigen heeft u wel eens voor iemand op naam gehad?A: 1 vaartuigV: Welke was dat?A: [A]A: Ik heb hem nooit gezienV: Kan jij vertellen hoe het gebeurd is dat dat ding op jouw naam is gekomen?A: Het was overdag, ik was basecoke aan het roken en ik werd wakker. Ik had even gedoucht en was op weg naar de winkel. Ik had de fiets aan de hand en liep richting de McDonalds. Toen stopte er echt een dikke Mercedes. Het raampje ging open en er werd gezegd: wil je geld verdienen? Dat wilde ik wel.(…)V: Ze spreken je aan en toen?A: Ik vroeg hoe ik dan geld kon verdienen. Ja, ik moest een boot op mijn naam zetten. Ik vroeg wat het zou verdienen. Zou ongeveer 2000 Euro zijn. Ze zijn met me meegegaan en ik heb 100 euro op voorhand gevraagd, Dat betaalde hij dus dat was lekker. Toen hebben we telefoonnummers gewisseld en hij zou mij bellen als ie in de buurt was. Ik wilde ook wat van hem en ik heb hem af en toe gebeld dat ik geld nodig had. Hij kwam toen meteen langs met 50 of 100 euro.V: Hoe zag hij er uit?A: Het was een dikke vent met een dikke buik. Hij was niet zo groot.(…)V: Op dit moment is het goed als we je wat foto's laten zien. We laten je 3 foto's zien en we vragen je of je die mensen kent.V: Foto 6? (het hof begrijpt uit, de toelichting op de fotobijlage Higgins, Andromeda bijgevoegd in persoonsdossier [medeverdachte 6] , pagina 62 dat op foto 6 verdachte [verdachte] is afgebeeld).A: Volgens mij is dat hem, hij lijkt er heel veel op, dus het zal hem ongetwijfeld wezen.V: Op wie lijkt hij?A: Op die dikke die mij had aangesproken voor die boot.(…)V: Jullie zijn naar de notaris geweest?A: ja maar ik had geen legitimatiebewijs. Die heeft hij toen opgehaald bij de supermarkt. Hij heeft betaald daarvoor want ik had het als onderpand gegeven.V: Hij (de man van foto 6) was meegegaan?A: Ja.V: Wat voor auto had hij?A: Een witte Porsche Cayenne.V: Wie waren er mee naar de notaris?A: Die bolle en die andere. In [plaats] was nog een manV: Hoe zag die man in [plaats] er uit?A: Een nette man, Een oudere man van 50.
7. Een proces-verbaal van observeren van 7 september 2012, ZD01 : Andromeda, (…), van 11 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren 8012, 8057, 8284, 5533, 6719, 10198 (…).Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
8284 ziet de Porsche Cayenne, voorzien van het kenteken [kenteken 1] van [verdachte] voor zijn woning staan.
8. Een proces-verbaal van aangifte van aangever de [verdachte] , van 24 november 2013, ZD16: BMW, (…), van 24 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (…)Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 november 2013 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [verdachte] :
Mijn andere voertuig is een Porsche in de kleur wit met kenteken [kenteken 1] .’
7. Het hof heeft aan feit 4 de volgende bewijsoverweging gewijd:
‘Standpunt van de verdediging De raadsman heeft vrijspraak bepleit en hiertoe - kort samengevat - het volgende aangevoerd. Het is zeker geen feit van algemene bekendheid dat een “junk” geen geld heeft, zeker niet als die “junk” een rijke vader heeft. Het hof zal dan ook vergeefs zoeken in de lijst van witwasindicatoren. Van een redelijke verdenking van witwassen is dan ook geen sprake. Voor zover het hof van oordeel is dat de feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen, dan kan de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring afleggen om zo de legale herkomst van het geld te verklaren. Dit is door [medeverdachte 8] gedaan en de verdachte mocht en mag daarop vertrouwen. Het Openbaar Ministerie heeft geen serieus onderzoek naar de verklaring van [medeverdachte 8] en de in verband daarmee door [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring gedaan en heeft zelfs geen apart witwasdossier samengesteld. De verdachte is bij het hele proces niet op een andere manier betrokken geweest dan door het zetten van een handtekening als vennoot van VOF [medeverdachte 5] en het eenmalig voor zijn vader afleveren van een contante betaling aan [E] .
Standpunt van het Openbaar Ministerie De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Oordeel van het hof
Beoordelingskader witwassen Het hof stelt wat het beoordelingskader betreft voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf', niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf' afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp, waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Feitenvaststelling Het zeilschip [A] (voorheen: [...] , met de rompnaam [F] ) was eigendom van [E] B.V. (hierna: [E] ) en lag in de haven van [plaats] . Op 20 augustus 2010 is er een voorlopige koopovereenkomst gesloten tussen [E] , zijnde de verkoper, en V.O.F. [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ), zijnde de koper van [A] . Bij de verkoop en levering treedt [medeverdachte 8] op als vertegenwoordiger van [medeverdachte 5] , met een volmacht tot het doen van de aankoop door de andere twee vennoten, [medeverdachte 6] en de verdachte.
Op 4 oktober 2010 heeft de levering van [A] plaatsgevonden door middel van het passeren van een akte van levering door een notaris te [plaats] . De overeengekomen koopprijs van [A] bedraagt € 150.000,00. Bij het sluiten van de voorlopige koopovereenkomst is een aanbetaling van € 15.000,00 gedaan. Op 28 september 2010 is met betrekking tot [A] een nationaliteitsverklaring afgegeven door de Minister van Verkeer en Waterstaat, waarin wordt vermeld dat de [medeverdachte 8] , [medeverdachte 6] en de verdachte de eigenaar zijn dan wel zullen worden van het schip. De betalingen in verband met de aankoop van [A] worden grotendeels contant gedaan. De eerste aanbetaling van € 30.000,00, op 3 september 2010, wordt gedaan door de verdachte, omdat [medeverdachte 8] op dat moment op vakantie is. De rest van de koopsom wordt door [medeverdachte 8] , in diverse gedeeltes van tussen de € 10.000,00 en € 20.000,00, contant betaald in de periode 13 september 2010 tot en met 2 oktober 2010. In genoemde periode worden er tweemaal door [E] / [D] van [medeverdachte 8] bancair bedragen ontvangen in verband met de aankoop van [A] , op 20 september 2010 een bedrag van € 25.000,00, alsmede op 27 september 2010 een bedrag van € 3.000,00. Uit onderzoek naar de bankrekening van [medeverdachte 8] is gebleken dat voorafgaand aan de betalingen en na de eerste betaling in de periode van 13 september 2010 tot en met 20 september 2010, 11 contante stortingen hebben plaatsgevonden van bedragen tussen de € 2.000,00 en € 4.000,00, in totaal voor een bedrag van € 38.000,00.
Op 18 oktober 2010 wordt [A] op basis van een koopovereenkomst door [medeverdachte 5] verkocht aan een nieuwe koper van het schip. De nieuwe koper is [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ). De overeengekomen koopprijs bedraagt € 162.500,00. Uit de akte van levering blijkt, dat de verkopende partij [medeverdachte 5] , en de kopende partij [betrokkene 2] , zijn overeengekomen dat de koopprijs niet hoeft te worden voldaan onder de voorwaarde dat de koper erkent aan de verkoper de aankoopprijs van €162.500,00 schuldig te zijn. Er zullen over deze lening door de verkoper en de koper nadere afspraken worden gemaakt. De levering van het schip aan [betrokkene 2] zou op 18 oktober 2010 in de haven van [plaats] hebben plaatsgevonden. Door het notariskantoor dat betrokken is geweest bij de levering van [A] aan [betrokkene 2] , is een zogenoemde MOT-melding gedaan. Het notariskantoor heeft de transactie aangemerkt als een verdachte transactie wegens, kort samengevat, de snelle doorlevering van het schip en onduidelijkheden over de betaling van het schip. [medeverdachte 8] is, samen met de verdachte en [betrokkene 2] , op de ochtend voór het passeren van de akte aanwezig op het notariskantoor om de volmacht voor het passeren van de akte te tekenen.
Witwasvermoeden Het hof is van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden zoals blijkend uit de bewijsmiddelen, kan worden vastgesteld dat er sprake is van een zogeheten gerechtvaardigd vermoeden van witwassen in de hiervoor bedoelde zin ten aanzien van de verwerving van [A] . Dit vermoeden is gerechtvaardigd wegens de grotendeels contante betaling van het schip; voor zover de betaling wel giraal is gedaan, de daaraan voorafgaande diverse contante stortingen - alle kleiner dan € 10.000,00 - op de rekening van [medeverdachte 8] en de snelle verkoop van het schip door [medeverdachte 5] met winst aan [betrokkene 2] , zijnde een drugsgebruiker en veelpleger, dat laatste in ieder geval ook in de periode waarin [A] is aangekocht. Bovendien legt gewicht in de schaal de bij de notaris gerezen onduidelijkheden over onder meer de wijze van betaling van het schip, die uiteindelijk tot een melding van een verdachte transactie hebben geleid en het feit dat het schip naderhand met een grote hoeveelheid drugs aan boord is aangetroffen. Dit betekent dat van [medeverdachte 8] , en ook van de verdachte wegens zijn betrokkenheid bij de transactie, mag worden verlangd dat zij een verklaring geven voor de herkomst van het geld waarmee [A] is betaald. Er is door [medeverdachte 8] een verklaring gegeven, waarbij de verdachte zich heeft aangesloten.
Verklaring van [medeverdachte 8] heeft in zijn verhoren bij de politie verklaard (verhoor 16 januari 2014, ZD3, (…)), dat hij namens [medeverdachte 5] [A] heeft gekocht. Hij wilde met het schip in de offshore gaan werken, maar nog voordat hij ging betalen, echter na de voorlopige koopovereenkomst, was hem al duidelijk dat hij er niet mee in de offshore mocht werken. Hij is toen naar een manier gaan zoeken om van de boeteclausule van 10% in de voorlopige koopovereenkomst af te komen. Hij kwam toen aan de weet dat er een geïnteresseerde in [plaats] was. Hij had al van [E] gehoord dat er meerdere geïnteresseerden waren. Die betreffende persoon had hij daarvoor nog nooit ontmoet. [medeverdachte 8] heeft toen van hem in porties geld gekregen, en dat heeft hij betaald aan [E] . Het geld dat hij heeft betaald voor [A] is dus niet uit zijn eigen middelen afkomstig. Hij heeft het geld cash van de nieuwe koper gekregen. [medeverdachte 8] heeft verklaard dat hij niet kan bewijzen dat hij geld van de nieuwe koper heeft gekregen, alleen dat hij geld aan [E] heeft gegeven. [E] weet wel dat er een nieuwe koper is geweest omdat de nieuwe eigenaar met het schip moet zijn weggevaren, aldus [medeverdachte 8] . De naam van de persoon die het schip heeft gekocht is vermoedelijk [betrokkene 2] (ZD3, (…)).
Nader onderzoek door de politie in verband met de verklaring van [medeverdachte 8] . Op 22 januari 2014 is [betrokkene 3] , de verkoper van [E] , als getuige bij de politie gehoord (ZD3, (…)). Hij heeft verklaard dat hij, rond de verkoop van [A] aan [medeverdachte 8] , alleen met [medeverdachte 8] contact heeft gehad. Het schip lag al 10 jaar te koop en [betrokkene 3] was blij dat hij het schip kon verkopen. Er waren op dat moment geen andere gegadigden voor het schip, de laatste gegadigde vóór [medeverdachte 8] was van anderhalf jaar daarvoor.
Op 17 februari 2014 is [betrokkene 2] als getuige gehoord door de politie (ZD3, (…)). Hij heeft verklaard dat hij [A] nog nooit heeft gezien. Hij was in die periode verslaafd aan basecoke. Op een dag ging hij naar de winkel en toen stopte er een dikke Mercedes naast hem. Het raampje ging open en er werd gevraagd of hij geld wilde verdienen. Dat wilde hij wel. Er werd hem verteld dat hij geld kon verdienen door een boot op zijn naam te zetten. Het was een dikke vent met een dikke buik, niet zo groot. Bij het tonen van een foto van de verdachte zegt [betrokkene 2] dat dit volgens hem de persoon is die hem had aangesproken voor de boot; hij geeft aan dat hij er erg veel op lijkt dus dat het hem ongetwijfeld zal zijn. [betrokkene 2] heeft verder verklaard dat die dikke man en de andere man een paar keer bij hem aan de deur kwamen en hij heeft ook geld van ze gehad. Hij zou voor zijn diensten € 2000,00 krijgen, maar die heeft hij nooit gekregen. De dikke man had een witte Porsche Cayenne. De dikke man is ook met hem mee geweest naar de notaris. Daar was ook een nette, oudere man van een jaar of 50 bij. [betrokkene 2] beschikte niet over het geld om [A] te kopen. Hij heeft nooit geld gekregen dat hij moest storten. Later is [betrokkene 2] nog benaderd en is hem verteld dat [A] met drugs was onderschept bij “ [...] ”, en dat hij zijn mond moest houden (ZD 3, (…)). Hij heeft nooit een stuiver betaald voor de boot. Op de vraag wat zijn financiële situatie de afgelopen vijf jaar was antwoordt [betrokkene 2] : “was kut, ik moest stelen voor mijn gebruik”. Als de verbalisant hem vraagt of hij kan stellen dat [betrokkene 2] tussen 2008 en 2011 geen grote geldbedragen heeft gehad antwoordt [betrokkene 2] : “nee, dat heb ik niet gehad nee”. Op de vraag wat voor hem een groot geldbedrag was in deze periode, antwoordt [betrokkene 2] : ”een paar honderd euro. Ik kocht 5 gram voor 40 in, dus ik verbruikte per dag 200 euro. Als je dan 500 euro in je hand had, was dat een groot geldbedrag’. Hij voegt daar aan toe dat hij echt geen € 5000,00 euro in zijn bezit heeft gehad.
Getuigenverklaring [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris Op 11 november 2015 is [betrokkene 2] gehoord bij de rechter-commissaris. Hij heeft toen, kort samengevat, verklaard dat hij de verdachte wel kent, maar dat hij benaderd is door jongens uit [plaats] om een boot op zijn naam te zetten. Hij weet hun namen niet. Hij heeft daar geld voor gekregen van hen en dat geld naar [medeverdachte 5] gebracht. Hij kreeg het geld cash. Hij bracht het geld in een plaats, hij weet niet meer welke, in een patatzaak en gaf het aan een oudere man. Elke keer als hij het geld wegbracht kreeg hij een kwitantie en die moest hij bewaren voor ze. Hij heeft deze kwitanties niet meer, hij heeft ze in brand gestoken. Het klopt dat hij door twee mannen in een auto is benaderd, zoals hij bij de politie heeft verklaard, maar daar was de verdachte niet bij, dat waren meer bodybuilder types. Hij ging altijd met de bus naar de patatzaak en moest dan een pittig eind lopen daarna.
Overweging over de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [betrokkene 2] De verklaring van [betrokkene 2] bij de politie vindt op diverse onderdelen steun in het dossier. Zo verklaart [betrokkene 2] bij de foto van de verdachte, dat deze erg lijkt op één van de mannen die hem benaderd heeft, een dikke man, terwijl hij ook verklaart dat de betreffende dikke man in een witte Porsche Cayenne reed. Uit het dossier blijkt dat de verdachte in ieder geval op 7 september 2012 in een witte Porsche Cayenne reed. Verder heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij met de dikke man en een oudere man bij de notaris is geweest. Dit vindt steun in de bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat [betrokkene 2] met de verdachte en [medeverdachte 8] bij de notaris is geweest. Voorts heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij later is benaderd dat hij zijn mond moest houden omdat de boot was aangehouden met drugs bij “ [...] ”. Uit het dossier blijkt dat [A] in de buurt bij [plaats] door de Spaanse autoriteiten is geënterd met een grote hoeveelheid hasj aan boord. Tot slot wordt deze verklaring van [betrokkene 2] , in het bijzonder wat betreft het onderdeel dat hij louter heeft gefungeerd als katvanger - en dus nimmer een serieuze gegadigde was - voor de koop van het schip, ondersteund door de verklaring van [betrokkene 3] , nu deze heeft verklaard dat er ten tijde van de verkoop door hem van [A] geen andere gegadigden waren dan [medeverdachte 8] (ZD 3, (…)).
Met betrekking tot de verklaring van [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris overweegt het hof, dat hij deze verklaring pas na geruime tijd heeft afgelegd, in welke tijd zich, in tegenstelling tot bij zijn eerdere verklaring, de mogelijkheid van beïnvloeding heeft voorgedaan. De verklaring is voorts niet verifieerbaar, nu [betrokkene 2] het geld van onbekende jongens uit [plaats] zou hebben gekregen. Het hof acht de verklaring ongeloofwaardig, nu niet valt in te zien waarom deze jongens het geld zelf niet zouden kunnen brengen en het ook moeilijk voorstelbaar is dat een jongen uit [plaats] , of wie dan ook, dergelijke grote bedragen aan een drugsverslaafde zou toevertrouwen, met het risico dat deze verslaafde er met het geld vandoor zou gaan. Voorts acht het hof niet geloofwaardig dat [betrokkene 2] daadwerkelijk geld heeft gebracht, nu hij heeft verklaard dat hij het naar een patatzaak bracht, waar hij met de bus naartoe ging, waarna hij nog moest lopen, terwijl de echtgenote van [medeverdachte 8] op 15 oktober 2015 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat een man bij haar thuis geld kwam brengen en dan uit een auto kwam. Deze verklaringen over het brengen van het geld zijn dus tegenstrijdig.
Naar het oordeel van het hof dient de verklaring van [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris als ongeloofwaardig terzijde te worden geschoven en geeft zijn eerste verklaring, die hij in een vroeg stadium van het onderzoek heeft afgelegd, de werkelijke gang van zaken weer.
Legale herkomst van het geld voor [A] met voldoende mate van zekerheid uit te sluiten? Gelet op al het voorafgaande, in onderlinge samenhang bezien, is niet aannemelijk geworden dat [betrokkene 2] daadwerkelijk [A] heeft gekocht en betaald.
Het hof voegt hier aan toe dat het zich gesterkt ziet in dit oordeel door het volgende. [medeverdachte 8] heeft in zijn verhoor bij de politie op 18 januari 2014, toen hij al wel over [betrokkene 2] had verklaard, gezegd deze kwitanties niet te herkennen en niet te weten wie de kwitanties heeft uitgeschreven.
Met betrekking tot de kwitanties overweegt het hof nog het volgende. In de woning van [medeverdachte 8] zijn 16 genummerde kwitanties aangetroffen op naam van [betrokkene 2] , met de aantekening dat het aanbetalingen betreft voor [A] . De kwitanties met de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, zijn gedateerd op respectievelijk 31 augustus, 10, 14, 16, 18, 20, en 28 september en 2 oktober 2010. De kwitanties met de nummers 11, 12 en 13 zijn evenwel gedateerd op respectievelijk 24 september 2010, en 6 en 9 september 2010, derhalve deels vóór de kwitanties vanaf nummer 2 en overigens ook niet volgordelijk. Genoemde kwitanties bij elkaar belopen een bedrag van € 150.000,00. Aldus heeft het er alle schijn van dat per datum 2 oktober 2010, vóór de levering van [A] op 4 oktober 2010, met deze kwitanties achteraf alsnog een papieren werkelijkheid met betrekking tot de ontvangst van de koopsom van € 150.000,00 wordt gecreëerd. Ook dit wijst erop dat de kwitanties geen weergave van de werkelijkheid zijn.
Het Openbaar Ministerie was niet tot meer onderzoek gehouden dan is verricht; deze onderzoekplicht is gestopt bij de gebleken onjuistheid van de verklaring van [medeverdachte 8] . Om die reden was het Openbaar Ministerie evenmin tot nader onderzoek gehouden naar aanleiding van de - eerst ter terechtzitting in eerste aanleg - door [medeverdachte 8] afgelegde verklaring (welke verklaring door het hof in de zaak van de verdachte is gevoegd) dat [betrokkene 2] over geld uit een erfenis zou beschikken, nog afgezien van het feit dat [betrokkene 2] in zijn verklaring van 17 februari 2014, zoals zojuist overwogen heeft verklaard tussen 2008 en 2011 geen grote geldbedragen te hebben gehad (ZD3, (…)).
Conclusie Nu er geen andere verklaring is gegeven dan wel aannemelijk is geworden met betrekking tot de mogelijke legale herkomst van het geld waarmee [A] is gefinancierd en de legale herkomst met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten, kan een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring gelden. Voorts overweegt het hof, dat uit de hiervoor weergegeven overwegingen en de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet alleen blijkt dat [A] is gefinancierd met geld met een criminele herkomst, maar tevens dat [betrokkene 2] als katvanger is gebruikt, kennelijk teneinde te verhullen wie [A] daadwerkelijk had gekocht en voorhanden had.
Eindconclusie Gelet op het voorgaande wordt het verweer verworpen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van witwassen.
Medeplegen Uit de bewijsmiddelen volgt dat er geen sprake is van een situatie waarin de verdachte op de verklaring van [medeverdachte 8] over de herkomst van het geld heeft vertrouwd, maar dat er met betrekking tot het witwassen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 8] en de verdachte. Dat de verdachte niet te goeder trouw was leidt het hof reeds af uit het feit dat hij [betrokkene 2] heeft benaderd, en betaald voor zijn medewerking. Voor het aannemen van medeplegen is voorts van belang, dat de verdachte, bij afwezigheid wegens vakantie van [medeverdachte 8] , één van de contante betalingen voor [A] aan [E] heeft gedaan. Verder is van belang dat hij samen met [medeverdachte 8] en [betrokkene 2] op het notariskantoor is geweest om de volmacht voor de akte van levering van het schip aan [betrokkene 2] te tekenen. Het hof merkt VOF [medeverdachte 5] tevens als medepleger aan, omdat het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte, als vennoten van deze VOF, in strafrechtelijke zin redelijkerwijs aan de VOF kan worden toegerekend.’
Bespreking van de middelen
8. Het eerste middel betreft de bewezenverklaring van feit 4. De motivering van het bewezenverklaarde zou innerlijk tegenstrijdig en/of onbegrijpelijk zijn en de bewezenverklaring zou in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed zijn. In de toelichting op het middel wordt deze klacht aldus uitgewerkt dat het hof enerzijds de getuigenverklaring van [betrokkene 2] , inhoudende dat hij voor zijn diensten € 2.000,-- zou krijgen, maar die nooit heeft gekregen, redengevend heeft geacht, terwijl het hof anderzijds heeft overwogen dat reeds uit het feit dat de verdachte [betrokkene 2] heeft betaald voor zijn medewerking kan worden afgeleid dat de verdachte niet te goeder trouw was.
9. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 6) volgt dat [betrokkene 2] aan de verdachte heeft gevraagd ‘wat het zou verdienen’ en dat de verdachte daarop heeft geantwoord dat het ongeveer 2000 euro zou zijn. Uit ’s hofs bewijsoverweging volgt dat [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij deze 2000 euro nooit heeft gekregen. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 2] kan echter worden afgeleid dat [betrokkene 2] wel kleinere geldbedragen heeft gekregen. [betrokkene 2] heeft ‘100 euro op voorhand gevraagd. Dat betaalde hij dus dat was lekker’. En [betrokkene 2] heeft hem af en toe gebeld dat hij geld nodig had; de verdachte kwam dan langs met 50 of 100 euro. Het hof heeft derhalve uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte [betrokkene 2] ‘heeft benaderd en betaald voor zijn medewerking’. Van innerlijke tegenstrijdigheid van de bewijsmotivering is geen sprake.
10. Het eerste middel faalt.
11. Het tweede middel klaagt dat het bewezenverklaarde witwassen door het verwerven en voorhanden hebben van het zeilschip [A] niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en/of dat het hof ten onrechte met betrekking tot het verwerven en voorhanden hebben van dit zeilschip de kwalificatie-uitsluitingsgrond buiten toepassing heeft gelaten. Volgens de steller van het middel is sprake van witwassen van een uit eigen misdrijf afkomstig voorwerp, nu het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in verband met de aankoop van [A] op 3 september 2013 een contante betaling van € 30.000,- heeft gedaan, en in zijn strafmotivering heeft overwogen dat [A] is gefinancierd met geld dat een criminele herkomst had. In dat verband zou van belang zijn dat de verdachte door het hof tevens is veroordeeld voor het voorbereiden of bevorderen van de invoer van cocaïne en het overtreden van de Wet op de accijns. Daar zou nog bijkomen dat het hof tevens heeft vastgesteld dat de verdachte een katvanger, [betrokkene 2] , heeft benaderd om de boot in strijd met de werkelijke eigendomsverhoudingen op zijn naam te zetten. Dat zou in wezen gekwalificeerde valsheid als bedoeld in de artikelen 226 en 227 Sr opleveren.
12. In HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842, NJ 2017/218 m.nt. Mevis heeft Uw Raad het volgende overwogen:1.
‘2.4.2. Bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de beslissing omtrent de "onmiddellijke" afkomst uit "eigen" misdrijf zijn als factoren vooral van belang of:
(i) naast het tenlastegelegde witwassen sprake is van een ten laste van de verdachte uitgesproken bewezenverklaring ter zake van het begaan van een ander misdrijf met betrekking tot hetzelfde voorwerp, door middel van welk misdrijf de verdachte dat voorwerp kennelijk heeft verworven of voorhanden heeft (bijvoorbeeld de buit van een door de verdachte zelf begaan vermogensmisdrijf), dan wel
(ii) rechtstreeks uit de bewijsvoering voortvloeit dat sprake is van - kort gezegd - het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, dan wel
(iii) de juistheid in het midden is gelaten van hetgeen door of namens de verdachte met voldoende concretisering is aangevoerd met betrekking tot dit verwerven of voorhanden hebben door eigen misdrijf.’
13. Uit het bestreden arrest volgt niet dat naast het tenlastegelegde witwassen sprake is van een ten laste van de verdachte uitgesproken bewezenverklaring ter zake van het begaan van een ander misdrijf met betrekking tot hetzelfde voorwerp. Ik wijs er in dit verband op dat het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde feit (kort gezegd: het voorbereiden en bevorderen van de invoer van cocaïne) in de periode van 12 april 2012 tot en met 14 januari 2014 en derhalve na het bewezenverklaarde witwassen is begaan. Het in zaak C bewezenverklaarde feit (kort gezegd: opzettelijk overtreden van de Wet op de accijns) is in de periode van 25 oktober 2012 tot en met 21 mei 2013 en derhalve eveneens na het bewezenverklaarde witwassen begaan. Reeds om die reden kan het zeilschip niet ‘afkomstig’ zijn uit deze (eigen) misdrijven.
14. Voorts volgt uit de bewijsvoering niet rechtstreeks dat sprake is van het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte [betrokkene 2] heeft benaderd om de boot in strijd met de werkelijke eigendomsverhoudingen op zijn naam te zetten, en dat zulks gekwalificeerde valsheid op zou leveren, impliceert niet dat het zeilschip ‘afkomstig’ is uit deze valsheid. De valsheid heeft niet middelen gegenereerd waarmee het zeilschip is betaald; de valsheid heeft de verdachte geld gekost (zie middel 1).
15. Door of namens de verdachte is tenslotte niet aangevoerd (laat staan met voldoende concretisering) dat de geldbedragen waarmee de aankoop van [A] is gefinancierd afkomstig waren uit eigen misdrijf. Uit ’s hofs bewijsoverwegingen volgt dat (de raadsman van) de verdachte zich heeft aangesloten bij de verklaring die [medeverdachte 8] heeft afgelegd. [medeverdachte 8] heeft verklaard dat de aankoop door VOF [medeverdachte 5] is gefinancierd met geld dat ‘in porties’ van [betrokkene 2] is gekregen.
16. Een en ander betekent niet dat kan worden uitgesloten dat de bedragen die betaald zijn aan [E] afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Die enkele omstandigheid brengt evenwel niet mee dat de kwalficatie-uitsluitingsgrond van toepassing is of dat het hof gelet op de kwalificatie-uitsluitingsgrond tot nadere motivering verplicht was.2.
17. In dat licht behoeft het vervolg van het betoog van de raadsman, dat strekt ter onderbouwing van het standpunt dat ‘de toepassing van de kwalificatie-uitsluitingsgrond voor in ieder geval een deel van de bewezenverklaarde gedragingen tot vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging leidt’, geen bespreking.
18. Geheel ten overvloede merk ik nog op dat de kwalificatie-uitsluitingsgrond in het bijzonder van toepassing is bij het verwerven en voorhanden hebben van voorwerpen.3.Ten laste van de verdachte is ook het verbergen en verhullen van het voorhanden hebben van het zeilschip bewezen verklaard. Uit rechtspraak van Uw Raad kan niet worden afgeleid dat de kwalificatie-uitsluitingsgrond bij deze witwasvariant van toepassing is.4.
19. Het tweede middel faalt.
20. Beide middelen falen en lenen zich voor afdoening met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering.5.Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
21. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑12‑2020
Vgl. HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:78, rov. 3.3.
Zie HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3618, NJ 2015/160 m.nt. Keijzer, rov. 2.3.1 onder verwijzing naar HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:150, NJ 2013/515 m.nt. Reijntjes.
Zie HR 13 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2015:3043, NJ 2016/80 m.nt. Keulen, rov. 4.4. In dat arrest was sprake van verbergen of verhullen van de vindplaats en verplaatsing. Zie ook HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842, NJ 2017/218 m.nt. Mevis, rov. 2.4.1 onder verwijzing naar HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:716, rov. 3.4.1.