HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8735, NJ 2013/128 m.nt. B.F. Keulen.
HR, 12-12-2023, nr. 22/03594
ECLI:NL:HR:2023:1734
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-12-2023
- Zaaknummer
22/03594
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1734, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑12‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:951
ECLI:NL:PHR:2023:951, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 31‑10‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1734
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op leaseauto onder lessee (klager) t.z.v. verdenking van verduistering (n.a.v. arbeidsconflict tussen klager en zijn werkgever), terwijl auto onder vermelding van ‘verzekeringssleep’ is afgesleept naar autodealer en daarmee aan ander is geretourneerd dan aan beslagene zonder toepassing te geven aan art. 116.3 Sv. Heeft Rb verwerping van verweer, dat vanwege onrechtmatigheid van beslaglegging de inbeslaggenomen leaseauto aan klager diende te worden teruggegeven, toereikend gemotiveerd? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/03594 B
Datum 12 december 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland van 7 september 2022, nummer RK 22/006567, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's‑Hertogenbosch, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2023.
Conclusie 31‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag, beslag. Verwerping verweer dat vanwege onrechtmatigheid van de beslaglegging het voertuig aan de klager diende te worden teruggegeven. Conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep (81 RO).
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/03594 B
Zitting 31 oktober 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de klager
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft bij beschikking van 7 september 2022, het beklag van de klager strekkende tot teruggave aan hem van een Mercedes-Benz A180, met kenteken [kenteken], ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's‑Hertogenbosch, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1
Het middel klaagt dat de rechtbank het verweer dat vanwege onrechtmatigheid van de beslaglegging het inbeslaggenomen goed aan de klager diende te worden teruggegeven op ontoereikende gronden heeft verworpen.
3.2
De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Feiten
Op 31 maart 2022 is onder klager een personenauto, type Mercedes-Benz A180, met kenteken [kenteken] in beslag genomen.
Procedure
Het klaagschrift is op 01 april 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft in eerste instantie op voorhand laten weten dat er sprake is van een civiele zaak, waardoor er geen sprake is van strafvorderlijk beslag op grond van artikel 94 of artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. In eerste instantie heeft het Openbaar Ministerie derhalve geen standpunt kenbaar gemaakt. Bij mail van 23 augustus 2022 heeft de officier van justitie namens het Openbaar Ministerie alsnog een schriftelijke conclusie kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 11 mei 2022 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld. Het onderzoek van 11 mei 2022 is heropend, de rechter heeft verzocht om nadere stukken. Het klaagschrift is op de openbare zitting van 24 augustus 2022 opnieuw aan de orde gesteld.
De volgende stukken zijn nieuw ingekomen en aan het procesdossier toegevoegd:
- Akte aanbod bewijs van 3 augustus 2022;
- Mail bevestiging afspraak omtrent Mercedes A190 [betrokkene 1] van 28 oktober 2020;
- Proces-verbaal aangifte verduistering (evt. in dienstbetrekking) van 27 maart 2022;
- Beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, uitspraakdatum 29 juli 2022;
- Totaaloverzicht facturen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken.
De rechtbank heeft de klager, zijn raadsvrouw en de officier van justitie gehoord.
Beklag
Het beklag strekt tot teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp.
Door de klager is in het klaagschrift aangevoerd dat het voertuig onterecht in beslag is genomen. De klager had de auto via een financial leaseconstructie met zijn werkgever vanaf 1 juni 2018 onder zich. Deze constructie loopt tot 31 mei 2023 en omvat betaling van een maandelijkse afkoopsom van € 386,37. Indien de klager na afloop van de termijn een aanvullend bedrag van € 10.000, - zou betalen, zou de eigendom van de auto op hem over gaan. Sinds enkele maanden is echter sprake van een arbeidsconflict tussen de klager en zijn werkgever, [A] B.V.. In dit kader heeft een bestuurder van deze besloten vennootschap, [betrokkene 1], op 27 maart 2022 aangifte gedaan van verduistering van het voertuig, hetgeen door de klager wordt bestempeld als misbruik van het recht op het doen van aangifte. [betrokkene 1] is reeds akkoord gegaan met verkoop van het voertuig door de klager. Bovendien staat [betrokkene 1] onder curatele en is derhalve beschikkingsonbevoegd, volgens klager.
Ter zitting van 11 mei 2022 is door of namens klager het volgende naar voren gebracht. Door de verbalisanten is bij de inbeslagname van het voertuig aangegeven dat waarheidsvinding de grond, voor de inbeslagname vormt. Er is echter geen kennisgeving van inbeslagneming opgemaakt. Er is volgens de klager wel degelijk sprake van strafvorderlijk beslag. Het klaagschrift is zeer kort na de inbeslagname opgemaakt, hetgeen betekent dat het klaagschrift ontvankelijk is. Het voertuig is niet retour gegaan naar de werkgever, maar staat nu in het depot van de Mercedes-dealer. Van de Mercedes-dealer heeft de klager vernomen dat het leasecontract wordt ontbonden nu er beslag op het voertuig rust en dat de auto zal worden gerevindiceerd en geveild. De opbrengst van de veiling gaat naar de Mercedes-dealer. Indien dit scenario zich voltrekt, heeft de klager vier jaar voor ‘niets’ betaald. Het klaagschrift heeft tot doel de onrechtmatigheid van het gebruik van de bevoegdheid tot inbeslagname aan te tonen. Nu het Openbaar Ministerie zich op het standpunt stelt dat er sprake is van een civiele zaak, is daarmee reeds de onrechtmatigheid van de inbeslagname aangetoond, nu een dergelijk instrument niet in civielrechtelijke kwesties mag worden ingezet. Indien het klaagschrift niet-ontvankelijk of ongegrond wordt verklaard, heeft de klager geen grond voor een verzoek tot schadevergoeding aan het Openbaar Ministerie. Ten slotte stelt de klager dat hij het voertuig nodig heeft voor bezoek aan een ernstig ziek familielid.
In aanvulling op het klaagschrift voert de raadsvrouw ter zitting van 24 augustus 2022 aan dat uit de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 29 juli 2022 blijkt dat sprake is van ernstig verwijtbaar gedrag door de werkgever van klager. Klager heeft dan ook een billijke vergoeding toegekend gekregen. De raadsvrouw voert aan dat zij facturen heeft overgelegd waarop te zien is dat alle kosten van de auto via [A] bij klager in rekening zijn gebracht. Er is geen sprake van een zakelijke auto. De onderneming [A] is de eenmanszaak van klager. De raadsvrouw voert aan dat de auto van klager was. De raadsvrouw stelt dat het Openbaar Ministerie het proces nodeloos complex heeft gemaakt. De raadsvrouw stelt dat op grond van artikel 3:119 BW de bezitter van een goed wordt vermoed de rechthebbende daarvan te zijn. De raadsvrouw stelt dat, wie een goed onder zich houdt, wordt vermoed dit goed voor zichzelf te houden.
Op grond van het Burgerlijk Wetboek wordt degene die de auto heeft, geacht de rechtmatige eigenaar van deze auto te zijn, tenzij er tegenbewijs ligt. In deze zaak ligt er geen tegenbewijs. Klager had de eigendomspapieren, het kentekenpasje en de sleutel van de auto en hij was houder en bezitter van de auto. De raadsvrouw stelt dat toen het beslag over de auto werd opgeheven, de auto direct terug had moeten gaan naar de rechthebbende, in dit geval klager. De auto is aan een ander teruggegeven, het Openbaar Ministerie heeft zelf gekeken naar wie zij vindt dat de houder, bezitter en eigenaar was. Klager heeft geen afstandsverklaring getekend, zoals genoemd in artikel 116 lid 2 Sv. Als de officier van justitie besluit om de auto aan een ander terug te geven dan aan klager, moet de officier van justitie de beslagene eerst in kennis stellen dat hij voornemens is om de auto terug te geven aan een ander. De raadsvrouw stelt dat dat niet is gebeurd. De raadsvrouw, stelt dat als klager de auto terug had gekregen, hij niet ontvankelijk was in zijn beklag. In de onderhavige situatie is klager echter wel ontvankelijk in zijn beklag. De raadsvrouw verwijst daarbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 24 mei 2011. Volgens haar moet ervan uit worden gegaan dat er geen toepassing is gegeven aan artikel 116 lid 3 Sv. Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat het beklag het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de officier van justitie om in afwijking van de hoofdregel van artikel 116 Sv het inbeslaggenomen voorwerp aan een ander dan de beslagene (klager) te doen teruggeven, alsof deze teruggave nog niet had plaatsgevonden. De raadsvrouw stelt dat het thans om een soortgelijke zaak gaat en dat klager kan worden ontvangen in zijn beklag. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat het beklag gegrond verklaard dient te worden.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich tijdens de zitting van 11 mei 2022 verzet tegen teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet. De officier van justitie was alsnog van mening dat er namelijk toch sprake leek te zijn van strafvorderlijk beslag. Er had door de verbalisanten dus een kennisgeving van inbeslagneming moeten worden opgemaakt. Tijdens de zitting van 11 mei 2022 stelde de officier van justitie zich op het standpunt dat er op dat moment onvoldoende informatie beschikbaar was om te beoordelen op welke grondslag de inbeslagname rust en of deze grond rechtmatig is. Om de rechtmatigheid van de inbeslagname te beoordelen vond de officier van justitie noodzakelijk om de behandeling van het klaagschrift aan te houden, zodat de officier van justitie aan de politie kan vragen een dossier op te maken met betrekking tot de reden van de inbeslagname.
De officier van justitie heeft namens het Openbaar Ministerie, bij mail van 23 augustus 2022 zijn conclusie schriftelijk kenbaar gemaakt. In dit bericht stelt de officier van justitie dat het lijkt dat er twee soorten procedures (civiel en strafrechtelijk) door elkaar gehaald worden, met name omtrent eigenaarschap. De officier van justitie stelt, gelet op alle stukken, dat het eigenaarschap van de Mercedes nodeloos complex is. Dit vraagstuk is te omvangrijk om in een strafprocedure te beantwoorden. De procedure in het strafrecht is daar niet geschikt voor en in een civiel proces zal het eigenaarschap vastgesteld moeten worden. De officier van justitie stelt dat het eigenaarschap niet relevant is voor de beoordeling van de klacht. Klager wil teruggave van het inbeslaggenomen goed, daarvoor moet sprake zijn van strafvorderlijk beslag. De officier van justitie stelt dat er geen strafzaak meer is. De officier van justitie stelt dat indien er geen strafzaak is, er geen sprake is van beslag. Dat volgt ook uit het feit dat de politie de auto heeft teruggegeven aan de juridisch eigenaar. Dat de auto volgens klager naar de verkeerde partij zou zijn gegaan, doet niet af aan het feit dat er geen beslag meer is. De officier van justitie stelt zich in de mail van 23 augustus 2022 dan ook op het standpunt dat klager niet ontvankelijk is in diens klacht in de strafprocedure.
Ter zitting van 24 augustus 2022 heeft de officier van justitie echter aangevoerd het alsnog met de raadsvrouw eens te zijn dat klager ex artikel 116 Sv ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn verzoek Hij komt daartoe op basis van het volgende. Uit het toegezonden feitenrelaas blijkt dat er op 27 maart 2022 aangifte is gedaan, op grond waarvan diezelfde dag de auto als gestolen staat gesignaleerd. De aangifte is vervolgens op 28 maart 2022 geseponeerd wegens geen opsporingsindicatie en geen schokkend feit. De signalering die op de auto stond, is echter niet meteen ingetrokken. Vervolgens wordt de auto van klager op 31 maart 2022 in beslag genomen op grond van een onjuiste signalering die nog op de auto stond. Op 31 maart blijkt de signalering op de auto eveneens te zijn ingetrokken, maar de auto is desondanks niet aan klager geretourneerd. De verbalisanten hadden niet aan de deur van klager moeten komen, de aangifte was immers al geseponeerd. De inbeslagname is weggezet als verzekeringsbeslag. Derhalve is er geen kennisgeving van inbeslagname opgemaakt. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat onder deze omstandigheden er van uit moet worden gegaan dat sprake is van strafvorderlijk beslag. De auto is teruggegeven aan een ander dan de beslagene. Juridisch zal er naar de zaak moeten worden gekeken alsof de teruggave van de auto nog niet heeft plaatsgevonden. De officier van justitie geeft aan dat de civiele kwestie echter zeer complex is. Indien de civiele kwestie eenvoudig van aard is, mag de strafrechter zich uitlaten over de civiele kwestie. De officier van justitie noemt deze kwestie nodeloos ingewikkeld. De raadsvrouw wil een getuige aanvoeren. Het eigenaarschap van klager staat niet zwart op wit. De officier van justitie geeft aan dat er in de strafprocedure niet kan worden bepaald wie de eigenaar van de auto is. De raadsvrouw heeft veel documenten toegezonden, enkel dat geeft al aan dat dit geen simpele kwestie is. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat klager niet ontvankelijk dient te worden verklaard wegens de complexiteit van de civiele kwestie.
Beoordeling
De rechtbank is bevoegd.
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
Vast staat dat de lease-auto die klager onder zich had (Mercedes-Benz A 180, met kenteken
[kenteken]) op 31 maart 2022 in beslag is genomen, en dat dit voertuig onder vermelding van ‘verzekeringssleep’ is afgesleept naar de Mercedes-dealer. De auto is daarmee aan een ander geretourneerd dan aan de beslagene, zonder dat toepassing is gegeven aan art. 116, derde lid, Sv. Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat het beklag het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de Officier van Justitie om in afwijking van de hoofdregel het inbeslaggenomen voorwerp aan een ander dan de beslagene (klager) te doen teruggeven, alsof deze teruggave nog niet had plaatsgevonden.
In geval van beklag door de beslagene op de voet van art. 552a Sv tegen de schriftelijke kennisgeving als bedoeld in art. 116, derde lid, Sv, dat het openbaar ministerie voornemens is het inbeslaggenomen voorwerp te doen teruggeven aan een ander dan de beslagene, te weten degene die - naar het oordeel van het openbaar ministerie kennelijk - redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, dient de rechter te beoordelen of die ander redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Bij de beoordeling van die vraag zal de beklagrechter niet behoren te treden in de beslechting
van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar zal hij daarbij wel civielrechtelijke aspecten mogen betrekken. Het gaat in de beslagprocedure immers om een voorlopig oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp.
In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast.
Als er geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat, vindt teruggave plaats aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Uit de stukken en hetgeen in raadkamer is besproken, is o.a. het volgende gebleken.
De rechtbank constateert dat de aangifte van verduistering van de auto op 27 maart 2022 de dag erna op 28 maart 2022 reeds is geseponeerd, zonder echter dat de signalering ‘gestolen’ is verwijderd, zodat de auto in beginsel ten onrechte onder klager in beslag is genomen. Nu niet is gebleken dat de Mercedes-dealer waar de auto naar toe is gebracht rechthebbende was, had de auto - in beginsel - aan klager moeten worden geretourneerd. Omdat deze feitelijke gang van zaken op de zitting van 11 mei 2022 niet duidelijk was, is het onderzoek heropend en is aan zowel de klager als aan de officier van justitie om nadere informatie verzocht. Uit door de officier van justitie verkregen informatie is de feitelijke gang van zaken duidelijk geworden Uit de door de raadsvrouw toegezonden beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 29 juli 2022 blijkt voor zover van belang het volgende.
Klager heeft op 1 april 2021 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten met [B] B.V. (hierna: [B]). Uit artikel 7 van de arbeidsovereenkomst blijkt onder andere dat zodra het dienstverband eindigt klager is gehouden de aan hem door [B] ter beschikking gestelde goederen te retourneren aan [B]. In dat verband is van belang dat aan klager in verband met zijn functie een personenauto ter beschikking is gesteld van het merk Mercedes type A met kenteken [kenteken].
Voorafgaand aan de indiensttreding bij [B] was klager (onder meer) werkzaam voor [A] B.V., een onderneming van [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). [betrokkene 1] is de zoon van de (indirect) aandeelhouders en bestuurders van [B]. Ten behoeve van de werkzaamheden van klager voor [A] heeft klager destijds van [A] een leaseauto ter beschikking gesteld gekregen. In april 2019 is klager met een vaststellingsovereenkomst bij [A] uit dienst getreden. Hij is de leaseauto nadien blijven rijden. Dit betreft de auto die ook wordt genoemd in voormelde arbeidsovereenkomst met [B].
Van een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen klager en [B] met wederzijds goedvinden is volgens de kantonrechter geen sprake en duurde de arbeidsovereenkomst tussen klager en [B] na 1 januari 2022 nog onverminderd voort. De kantonrechter concludeert in vorenbedoelde beschikking evenwel dat sprake is van een zodanige omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen, zodat het desbetreffende verzoek van klager daartoe is toegewezen en de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671c lid I en 2 onder a BW wordt ontbonden met ingang van 1 september 2022.
Uit het voorgaande leidt de raadkamer marginaal toetsend af dat ten tijde van de indiening van het klaagschrift geen strafvorderlijk belang de voortduring van het beslag vorderde, en klager als rechthebbende van de lease-auto diende te worden beschouwd omdat op dat moment de arbeidsovereenkomst met [B] nog geldig was en klager op dat moment nog niet gehouden was de auto aan [B] te retourneren. In beginsel diende de auto dus aan klager te worden geretourneerd. Die vaststelling zou gegrondverklaring van het klaagschrift kunnen rechtvaardigen. Inmiddels is echter gebleken dat de arbeidsovereenkomst met [B] op verzoek van klager is ontbonden per 1 september 2022 nu niet is gebleken dat klager zijn ontbindingsverzoek heeft ingetrokken. Dat betekent dat voor zover de auto aan klager had behoren te zijn geretourneerd, hij op basis van ontbinding van de arbeidsovereenkomst de auto alsnog had behoren terug te geven aan [B]. Dat maakt dat de raadkamer het klaagschrift op basis van nadien gebleken feiten en omstandigheden alsnog ongegrond zal verklaren.
Beslissing
De rechtbank
Verklaart klager ontvankelijk in zijn beklag;
Verklaar het beklag ongegrond.”
3.3
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat uit de overweging van de rechtbank volgt dat de inbeslagname van het voertuig van de klager als (formeel) onrechtmatig dient te worden beschouwd, omdat de (strafrechtelijke) grond voor de inbeslagneming ontbrak. Volgens de steller van het middel had de rechtbank op grond van deze vaststelling tot gegrondverklaring van het klaagschrift moeten beslissen. Daarbij wordt opgemerkt dat uit de jurisprudentie volgt dat bij de vaststelling dat het beslag onrechtmatig is (zonder verdere belangenafweging) de teruggave wordt gelast van het in beslag genomen goed. En ook als later de grond voor de inbeslagneming is komen te vervallen zal de teruggave van het in beslag genomen goed dienen te worden gelast. Een uitzondering doet zich voor als onttrekking aan het verkeer te verwachten is (daarbij wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 1994, NJ 1994/490), maar volgens de steller van het middel waren er in de onderhavige zaak geen aanwijzingen dat het voertuig zou worden onttrokken aan het verkeer of dat het beslag noodzakelijk was voor het aan de dag brengen van de waarheid of het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dat het voertuig reeds aan de leasemaatschappij is geretourneerd en door de leasemaatschappij is verkocht is volgens de steller van het middel geen beletsel. Aangegeven wordt dat de klager bij gegrondverklaring van het beklag zijn financiële schade had kunnen verhalen op het Openbaar Ministerie, nu de feitelijke teruggave niet meer mogelijk was.
3.4
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat indien in een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp wordt verzocht met een beroep op feiten en omstandigheden op grond waarvan de beslaglegging zelve onrechtmatig moet worden geacht, de rechter zal moeten onderzoeken of hij de feitelijke grondslag van dat beklag voldoende aannemelijk acht en of die onregelmatigheid bij de beslaglegging tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden. De rechter mag in zo een geval de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de klager leggen.1.
3.5
Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat indien de rechter vaststelt dat sprake is van een onrechtmatig gelegd beslag dit tot gegrondverklaring van het beklag moet leiden. Die opvatting is, gelet op het onder 3.4 vermelde toetsingskader, onjuist. Immers, in een zodanig geval zal de rechtbank ook moeten beoordelen of die (voldoende aannemelijk geachte) onregelmatigheid bij de beslaglegging tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden. Dat betekent dat ook in het geval dat is vastgesteld dat sprake is van een onregelmatigheid bij de beslaglegging, het klaagschrift ongegrond kan worden verklaard. Daarop stuit het middel mijns inziens af. Daarbij merk ik nog op dat de feitelijke gang van zaken rond de beslaglegging blijkens de bestreden beschikking eerst duidelijk is geworden op grond van de door de officier van justitie na heropening van het onderzoek verkregen informatie.2.
3.6
Ten overvloede merk ik op dat de rechtbank gelet op de vastgestelde feiten omtrent de inbeslagneming met juistheid heeft geoordeeld dat het er voor moet worden gehouden dat het beklag het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de officier van justitie om in afwijking van de hoofdregel het inbeslaggenomen voorwerp aan een ander dan de beslagene te doen teruggeven, alsof deze teruggave nog niet had plaatsgevonden.3.Bij de beoordeling van een dergelijk beklag heeft als maatstaf te gelden of degene aan wie de officier van justitie voornemens is het voorwerp terug te geven redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.4.In het geval het gaat om een op grond van art. 94 Sv gelegd beslag en er geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat vindt teruggave aan de beslagene plaats, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van het voertuig moet worden beschouwd.5.Blijkens de bestreden beschikking heeft de rechtbank het juiste toetsingskader vooropgesteld.
3.7
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑10‑2023
Bij tussenbeschikking van 11 mei 2022 is - kort gezegd - besloten om het onderzoek te heropenen, omdat onduidelijkheid bestond om welke reden beslag is gelegd op het voertuig waar de klager gebruik van maakte en uit de op dat moment beschikbare gegevens volgens de rechtbank ook niet zonder meer bleek dat de klager economisch eigenaar van het voertuig was.
HR 30 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AD2480.
HR 4 juli 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6283, NJ 2006, 385.
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.8.