HR, 30-01-1996, nr. 3413
ECLI:NL:PHR:1996:AD2480
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30-01-1996
- Zaaknummer
3413
- LJN
AD2480
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1996:AD2480, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑01‑1996; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1996:AD2480
ECLI:NL:PHR:1996:AD2480, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑01‑1996
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1996:AD2480
- Vindplaatsen
NJ 1996, 526 met annotatie van T.M.C.J. Schalken
NJ 1996, 526 met annotatie van T.M. Schalken
Uitspraak 30‑01‑1996
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beklag door beslagene i.v.m. teruggave van inbeslaggenomen auto door OvJ aan ander, waarna Rb teruggave van auto aan beslagene gelast. Het stond OvJ niet vrij de auto aan een derde te doen teruggeven. Het moet ervoor worden gehouden dat het beklag het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de OvJ om in afwijking van de hoofdregel van art. 118 Sv het inbeslaggenomen voorwerp aan een ander dan de beslagene te doen teruggeven, alsof deze teruggave nog niet had plaatsgevonden. Ook in zo’n geval zal de rechter in overeenstemming met bedoelde hoofdregel teruggave van dat voorwerp aan de beslagene gelasten, tenzij hij onder de gegeven omstandigheden de overtuiging heeft gekregen dat teruggave van het voorwerp aan de derde op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is. Aangezien Rb niet volgens deze maatstaf heeft overwogen en beslist kan de beschikking niet in stand blijven.
30 januari 1996
Strafkamer
nr. 3413 Besch.
JM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 1 september 1995 op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
1.1. De Rechtbank heeft het beklag gegrond verklaard en aan de bewaarder last gegeven tot teruggave aan [klager] van de onder hem inbeslaggenomen personenauto zoals in bovenvermelde beschikking omschreven.
1.2. De Rechtbank heeft deze beslissing als volgt gemotiveerd:
De officier van justitie heeft in raadkamer verklaard dat de personenauto onlangs aan de belanghebbende, [betrokkene], is teruggegeven zonder dat hieraan voorafgaand een mededeling van het voornemen tot zodanige teruggave is betekend aan klager/beslagene.
De rechtbank overweegt dat, nu het openbaar ministerie aan hat bepaalde in artikel 118 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering geen toepassing heeft gegeven, het inbeslaggenomen voorwerp dient te worden teruggegeven aan degene onder wie het in beslag is genomen zodat het klaagschrift gegrond dient te worden verklaard.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie bij de Rechtbank. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie.
De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing .
4. Beoordeling van het middel
4.1. Te dezen doet zich het geval voor:
- dat de beslagene zich op de voet van art. 552a Sv heeft beklaagd over inbeslagneming van een auto, merk Opel Calibra, en over het uitblijven van een last tot teruggave daarvan,
- dat het belang van de strafvordering zich niet tegen teruggave van de auto verzette, en
- dat de Officier van Justitie, zonder het bepaalde in het derde lid van art. 118 Sv te hebben toegepast, de inbeslaggenomen auto heeft doen teruggeven aan een derde, die - (evenals de raadsman van de klager) door de Rechtbank in openbare raadkamer gehoord - heeft verklaard dat de auto inderdaad aan hem is teruggegeven.
4.2. Onder deze omstandigheden stond het de Officier van Justitie niet vrij de auto aan de derde te doen teruggeven en moet het ervoor worden gehouden dat het onderhavige beklag het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de Officier van Justitie om in afwijking van de hoofdregel van art. 118 Sv het inbeslaggenomen voorwerp aan een ander dan de beslagene (de klager) te doen teruggeven, alsof deze teruggave nog niet had plaatsgevonden.
4.3. Ook in zodanig geval zal de rechter in overeenstemming met bedoelde hoofdregel teruggave van dat voorwerp aan de beslagene gelasten, tenzij hij onder de gegeven omstandigheden de overtuiging heeft gekregen dat teruggave van het voorwerp aan de derde op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is.
4.4. Aangezien de Rechtbank blijkens het onder 1 weergegevene niet volgens deze maatstaf heeft overwogen en beslist kan de bestreden beschikking niet in stand blijven en is het middel gegrond.
5. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd en verwijzing moet volgen.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam ten einde opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice- president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Beekhuis, Davids, Keijzer en Corstens in bijzijn van de griffier Bogaert, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 1996.
Conclusie 30‑01‑1996
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beklag door beslagene i.v.m. teruggave van inbeslaggenomen auto door OvJ aan ander, waarna Rb teruggave van auto aan beslagene gelast. Het stond OvJ niet vrij de auto aan een derde te doen teruggeven. Het moet ervoor worden gehouden dat het beklag het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de OvJ om in afwijking van de hoofdregel van art. 118 Sv het inbeslaggenomen voorwerp aan een ander dan de beslagene te doen teruggeven, alsof deze teruggave nog niet had plaatsgevonden. Ook in zo’n geval zal de rechter in overeenstemming met bedoelde hoofdregel teruggave van dat voorwerp aan de beslagene gelasten, tenzij hij onder de gegeven omstandigheden de overtuiging heeft gekregen dat teruggave van het voorwerp aan de derde op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is. Aangezien Rb niet volgens deze maatstaf heeft overwogen en beslist kan de beschikking niet in stand blijven.
Nr. 3413 Rek.
Mr. Meiiers
Parket, - 7 DEC. 1995
Conclusie inzake: OM/[klager]
Edelhoogachtbaar College,
De officier van justitie te Amsterdam komt met één middel op tegen de beschikking van de rechtbank aldaar van 1 september 1995, waarbij de rechtbank het beklag van [klager] gegrond heeft verklaard, omdat het openbaar ministerie zonder toepassing van art. 118 lid 3 Sv de onder [klager] inbeslaggenomen auto heeft teruggegeven aan [betrokkene]. De rechtbank heeft de teruggave van de auto aan [klager] gelast.
Het middel komt naar mijn mening terecht tegen de beslissing van de rechtbank op. Door te beslissen, zoals zij deed, heeft de rechtbank "ongezien" het belang van de pretense eigenaar (aangever van de diefstal) te kort gedaan. De rechtbank had in de haar bekende gegevens, waaronder de ( premature ) teruggave aan de aangever van de diefstal, aanleiding moeten vinden de belangenafweging te verrichten, waartoe zij zou zijn geroepen als het voorschrift van art. 118 lid 3 Sv zou zijn onderhouden en de beslagene zich daarover zou hebben beklaagd. Vgl. HR NJ 1979, 620 en de door de officier van justitie in de schriftuur genoemde beschikking HR NJ 1991, 581 (het verzuim van de in art. 118 lid 3 Sv gegeven mededeling leidt niet tot niet-ontvankelijkverklaring van klager)(1). Zonder nadere motivering op grond van een afweging van de in deze zaak ter sprake gekomen belangen mocht de rechtbank niet de knoop doorhakken door het belang van de beslagene het zwaarst te laten wegen op de enkele grond dat het openbaar ministerie niet aan art. 118 lid 3 Sv de hand had gehouden. De rechtbank heeft aldus bij de beoordeling van het beklag van [klager] de verkeerde maatstaf gebruikt.
De bestreden beschikking zal naar mijn mening niet in stand kunnen blijven. Na terugwijzing zullen [klager] en [betrokkene] door de rechtbank moeten worden gehoord (en zal de rechtbank, suppositis supponendis, toepassing geven aan het bepaalde in art. 119 lid 2 Sv).
De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
1 Het in de schriftuur genoemde HR NJ 1993, 786 is naar mijn mening voor deze zaak niet onmiddellijk van betekenis, omdat in die zaak ook de "derde-niet beslagene" een klaagschrift had ingediend (zie rubr. 5.2 van het arrest van de Hoge Raad).Terzijde: Vademecum strafzaken verwijst in [51], p. 184-185 naar HR NJ 1991, 823 (noot Corstens) en verbindt aan deze beschikking de opmerking dat niet (volledige) inachtneming van art. 118 lid 3 Sv tot niet-ontvankelijkheid van beslagene in zijn beklag leidt, indien het openbaar ministerie het voorwerp intussen al aan de derde heeft gegeven. Ik kan dit in de genoemde beschikking van de Hoge Raad niet lezen. Vgl. Minkenhof-Reijntjes, p. 145, noot 287.