Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/7.5.4
7.5.4 Geconsolideerde versus vennootschappelijke jaarrekening van de belastingplichtige
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS583970:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Nota navnv, TK, 2003-2004, 29 210, blz. 32.
Anders Brandsma, R.P.C.W.M.; Fiscale onderkapitalisatie van vennootschappen, Fiscale monografieën nr. 111, Kluwer, Deventer, 2004, blz. 80: ‘De vennootschap die als groepshoofd fungeert, zal namelijk haar eigen enkelvoudig (onderstreping JvS) commercieel eigen en vreemd vermogen (eventueel op grond van art. 10d, vijfde lid, slotzin, Wet Vpb. 1969 inclusief haar gevoegde dochters en/of de vermogensbestanddelen van de samenwerkingsverbanden waarin zij participeert) moeten afzetten tegen het geconsolideerde commercieel eigen en vreemd vermogen van haarzelf als groepshoofd’.
Vergelijk De Vries, N.H. & De Vries, R.J.; Cursus belastingrecht, Kluwer, Deventer, onderdeel 2.2.6.F.c.
Vergelijk ook RJ 110.101.
Gewijzigd voorstel van Wet, EK, 2004-2005, 29 737, blz. 2 en 11(art. IB en art. III). Het betreft de Wet Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van Verordening (EG) Nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PbEG L 243), van Richtlijn nr. 2001/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG en 86/635/EEG met betrekking tot de waarderingsregels voor de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen evenals van banken en andere financiële instellingen (Pb EG L 283), en van Richtlijn 2003/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG, 86/635/EEG en 91/674/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, banken en andere financiële instellingen, en verzekeringsondernemingen (Pb EG L 178) (Wet uitvoering IAS-verordening, IAS 39-richtlijn en moderniseringsrichtlijn).
NvW, TK, 2004-2005, 29 737, blz. 5.
NvW, TK, 2004-2005, 29 737, blz. 5.
NvW, TK, 2004-2005, 29 737, blz. 6.
NvW, TK, 2004-2005, 29 737, blz. 6.
NvW, TK, 2003-2004, 29 210, blz. 1.
Deze benadering kan er in resulteren dat ingeval een belastingplichtige (als moedervennootschap) deel uitmaakt van een fiscale eenheid, er voor toepassing van de groepstoets een separate partieel geconsolideerde balans moet worden opgesteld. Immers de vennootschappelijke balans voldoet niet omdat de dochtervennootschappen aldaar staan opgenomen als deelneming, terwijl in een geconsolideerde jaarrekening ook vennootschappen kunnen zijn opgenomen die niet zijn gevoegd in een fiscale eenheid. Dit leidt dus tot aanvullende administratieve lasten.
NvW, TK, 2003-2004, 29 210, blz. 1-2.
NvW, TK, 2003-2004, 29 210, blz. 1-2.
In gelijke zin De Vries, N.H. & De Vries, R.J.; Cursus belastingrecht, Kluwer, Deventer, onderdeel 2.2.6.F.c.
Nota navv, EK, 2003-2004, 29 210, blz. 18.
Nota navv, EK, 2003-2004, 29 210, blz. 18.
De Vries, N.H. & De Vries, R.J.; Cursus belastingrecht, Kluwer, Deventer, onderdeel 2.2.6.F.e.
Geconsolideerde of enkelvoudige balans
Bij toepassing van de groepstoets zet de belastingplichtige zijn commerciële jaarrekening af tegen de commerciële jaarrekening van de tophoudster. Hierbij gaat het om de vergelijking van de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen op beide niveaus. Bij deze vergelijking wordt uitgegaan van de geconsolideerde jaarrekening van de tophoudster. De vraag rijst wat ‘de jaarrekening’ ex art. 10d, lid 5, tweede volzin is. Getuige de toelichting bij de NvW leek de belastingplichtige in eerste instantie enige keuzevrijheid te hebben om uit te gaan van zijn geconsolideerde, dan wel zijn enkelvoudige (vennootschappelijke) balans. In de parlementaire geschiedenis merkt de wetgever dienaangaande op dat, indien meer dan één balans als vergelijkingsmaatstaf zou kunnen dienen, de balans wordt gebruikt die ten aanzien van de vermogensverhouding de beste vergelijkingsmaatstaf vormt.1 De wetgever geeft evenwel niet aan wat kan worden verstaan onder ‘de beste vergelijkingsmaatstaf’.
Ik acht het verdedigbaar te stellen dat, indien voor de belastingplichtige ingevolge het BW een consolidatieplicht bestaat voor groepsvennootschappen, deze geconsolideerde balans de beste vergelijkingsmaatstaf vormt.2 Dit brengt mee dat de in Nederland gevestigde topholding van een concern de facto niet te maken zal krijgen met de aftrekbeperking van art. 10d. Haar geconsolideerde balans zal immers (normaliter) overeenkomen met die van de groep; de geconsolideerde balans van belastingplichtige X wordt vergeleken met de geconsolideerde balans van de groepsmoeder, eveneens zijnde belastingplichtige X. Het is de vraag of de wetgever dit heeft beoogd.3 Ik acht het daarom eveneens verdedigbaar te stellen dat uit moet worden gegaan van de vennootschappelijke jaarrekening van de belastingplichtige.
De tekst van art. 2:361, lid 1 BW wijst er op dat onder de jaarrekening zowel de enkelvoudige als de geconsolideerde jaarrekening kan worden verstaan.4
Deze bepaling luidt namelijk als volgt: ‘Onder jaarrekening (onderstreping JvS) wordt verstaan: de enkelvoudige jaarrekening (onderstreping JvS) die bestaat uit de balans en de winst- en verliesrekening met de toelichting, en de geconsolideerde jaarrekening (onderstreping JvS) indien de rechtspersoon een geconsolideerde jaarrekening opstelt’.
Uit art. 2:361, lid 1 BW blijkt dus dat zowel de enkelvoudige als de geconsolideerde jaarrekening deel uitmaken van de jaarrekening zoals genoemd in titel 9 van Boek 2 BW. Bovenstaande tekst geldt voor jaarrekeningen die worden opgesteld over de boekjaren die zijn aangevangen op of na 1 januari 2005.5
Daarvóór luidde de tekst namelijk als volgt: ‘In dit boek wordt onder jaarrekening verstaan: de balans en de winst- en verliesrekening met de toelichting’.
Bij de invoering van art. 10d gold dus nog de oude tekst van art. 2:361 BW. Omdat afdeling 13 separate bepalingen bevat over de geconsolideerde jaarrekening, lijkt de enkelvoudige jaarrekening te kwalificeren als de jaarrekening, althans tot de wijziging van art. 2:361 BW. Ook art. 2:406, lid 1 BW (oud) wijst in die richting.
‘De rechtspersoon die, alleen of samen met een andere groepsmaatschappij, aan het hoofd staat van zijn groep, neemt in de toelichting van zijn jaarrekening een geconsolideerde jaarrekening op van de eigen financiële gegevens met die van zijn dochtermaatschappijen in de groep en andere groepsmaatschappijen’.
Tegen deze uitleg pleit bijvoorbeeld art. 2:362, lid 7 BW:
‘Indien de werkzaamheid van de rechtspersoon (...) dat rechtvaardigt, mag de jaarrekening of alleen de geconsolideerde jaarrekening (onderstreping JvS) worden opgesteld in een vreemde geldeenheid’.
Art. 2:362, lid 7 BW spreekt over de jaarrekening of alleen de geconsolideerde jaarrekening. Dit impliceert dat de geconsolideerde jaarrekening deel uitmaakt van de jaarrekening. Ook RJ 110.103 gaat ervan uit de geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening beide deel uitmaken van de jaarrekening. :
‘Elk onderdeel van de jaarrekening dient duidelijk als zodanig te worden aangeduid. De volgende informatie dient duidelijk te worden vermeld:
a.(...);
b.of de jaarrekening financiële informatie bevat van een individuele rechtspersoon dan wel een groep van maatschappijen; (...)’.
Op basis van de oude wettekst lijkt desalniettemin de enkelvoudige jaarrekening de jaarrekening te zijn. Dit kan ook worden afgeleid uit de Nota navv bij de wijziging van onder meer art. 2:361 en 2:406 BW.
Dit lijkt in ieder geval formeel de situatie: ‘De situatie in Nederland, waar de geconsolideerde jaarrekening vanouds deel uitmaakt van de toelichting op de enkelvoudige jaarrekening, is een van de weinige uitzonderingen op het gebruik in de lidstaten van de Europese Unie om de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening als twee afzonderlijke financiële overzichten te beschouwen’.6 In de praktijk is dit vaak anders en geldt de geconsolideerde jaarrekening als de jaarrekening: ‘In de praktijk krijgt de geconsolideerde jaarrekening in Nederland overigens vaak een prominente plaats, voorafgaand aan de enkelvoudige jaarrekening, omdat de geconsolideerde jaarrekening wordt beschouwd als de eigenlijke financiële verantwoording van de onderneming’.7 Deze benadering uit de praktijk wordt nu ook gevolgd in de wetgeving, althans wettelijk wordt bepaald dat de enkelvoudige en de geconsolideerde jaarrekening samen de jaarrekening vormen: ‘In de nota van wijziging wordt voorgesteld de band tussen de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening losser te maken. Dit is technisch aldus vormgegeven, dat in de definitie van artikel 2:361 BW onder jaarrekening wordt verstaan de enkelvoudige jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening. Geschrapt is de bepaling in artikel 2:406 BW dat de geconsolideerde jaarrekening in de toelichting van de enkelvoudige jaarrekening moet worden opgenomen’.8 Opvallend en belangrijk acht ik de volgende passage in de Nota navv: ‘De geconsolideerde jaarrekening blijft aldus onder het begrip jaarrekening vallen. Daarmee wordt beoogd dat de regelgeving zowel binnen als buiten het Burgerlijk Wetboek die betrekking heeft op “de jaarrekening” onveranderd tevens op de geconsolideerde jaarrekening van toepassing blijft waar dat nu ook het geval is. De beoogde scheiding van enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening dient niet meer gevolgen te hebben dan in het hierboven uiteengezette kader van belang is. Zo blijft bijvoorbeeld de term jaarrekening in de artikelen 2:101 en 210 BW zowel op de enkelvoudige als de geconsolideerde jaarrekening zien (...)’.9
Met name deze laatste passage biedt naar mijn mening de mogelijkheid om ook onder de oude wetgeving de enkelvoudige en de geconsolideerde jaarrekening samen als een jaarrekening te zien: de jaarrekening. Na de wetswijziging is dit mijns inziens in ieder geval zeker het geval. Ik trek uit het bovenstaande de conclusie dat niet volledig helder is, wat ‘de jaarrekening’ is voor toepassing van art. 10d.
Het civiele recht biedt geen volledige duidelijkheid. Daarom is het van belang na te gaan of de wetgever in de wetsgeschiedenis van art. 10d aanwijzingen geeft welke jaarrekening voor de groepstoets als uitgangspunt geldt. Bij de vijfde Nota van Wijziging is aan art. 10d, lid 5 een derde volzin toegevoegd.10 Deze derde volzin stelt voor de toepassing van de groepstoets consolidatie verplicht op het niveau van belastingplichtige van met de belastingplichtige in een fiscale eenheid gevoegde dochters en met samenwerkingsverbanden waarin de belastingplichtige participeert. Indien dergelijke geconsolideerde gegevens niet beschikbaar zijn, moet deze consolidatie worden afgeleid uit de balansen die wel beschikbaar zijn.11 Met deze toevoeging staat mijns inziens niet vast of ook niet-gevoegde dochters moeten worden geconsolideerd voor toepassing van de groepstoets. De toelichting bij de vijfde NvW biedt in dat kader niet veel meer perspectief.
Dienaangaande merkt de wetgever namelijk op dat in deze NvW ‘een verduidelijking van het wetsvoorstel (is, JvS) opgenomen met betrekking tot de maatregel inzake thin capitalisation. Hiermee wordt de goede werking van deze maatregel verzekerd in gevallen waarin het fiscale vermogen van de belastingplichtige bestaat uit vermogensbestanddelen van verschillende entiteiten’.12
Uit deze toelichting blijkt dat het fiscale perspectief van de belastingplichtige mede beslissend is. Als vermogensbestanddelen van een andere entiteit fiscaal tot het vermogen van de belastingplichtige horen (denk aan de vermogensbestanddelen van een gevoegde dochtermaatschappij), dan dient deze entiteit voor toepassing van de groepstoets in ieder geval geconsolideerd te worden met belastingplichtigen. De vraag rijst of dit betekent dat dochtervennootschappen die niet in een fiscale eenheid zijn gevoegd, niet worden geconsolideerd voor de groepstoets. Met andere woorden de ‘geconsolideerde’ balans in de derde volzin van art. 10d, lid 5 moet worden gelezen in de zin dat de jaarrekening waaraan wordt gerefereerd in de tweede volzin de enkelvoudige balans betreft. Voor deze benadering pleit wel art. 10d, lid 6, alwaar wordt bepaald dat de groepsratio wordt bepaald aan de hand van de geconsolideerde jaarrekening. Nu in art. 10d, lid 5, derde volzin en lid 6 expliciet wordt gesproken van geconsolideerde balans, respectievelijk geconsolideerde jaarrekening, lijkt het logisch om voor de jaarrekening in art. 10d, lid 5, tweede volzin te lezen de ‘enkelvoudige’ jaarrekening. Tegen deze lezing pleit echter de volgende opmerking van de wetgever bij de toelichting op de vijfde NvW.
‘Voor een juiste werking van de concerntoets is het van belang dat de gevoegde dochters en transparante participaties niet als deelneming op de geconsolideerde (onderstreping JvS) commerciële balans van de belastingplichtige verschijnen, maar dat hun vermogensbestanddelen afzonderlijk op die balans zijn verantwoord’.13
Uit deze passage uit de toelichting blijkt dat de wetgever zelf uitgaat van de geconsolideerde jaarrekening als eigen jaarrekening van de belastingplichtige. Ik acht het daarom op zijn minst verdedigbaar om te stellen dat de belastingplichtige de geconsolideerde balans mag nemen als zijn eigen balans. Art. 10d, lid 5, derde volzin doet daaraan mijns inziens niet af. Ik acht het opnemen van art. 10d, lid 5, derde volzin begrijpelijk en terecht. Zonder deze bepaling zou het namelijk relatief eenvoudig zijn om beperking van de renteaftrek ingevolge art. 10d te ontlopen. Door de gevoegde dochtervennootschappen geldleningen te laten opnemen, in plaats van de belastingplichtige, worden deze schulden (bij het ontbreken van de derde volzin van lid 5) niet meegenomen voor toepassing van de groepstoets, mits wordt uitgegaan van de enkelvoudige balans van de belastingplichtige (bijvoorbeeld door het gebruik van consolidatievrijstelling ex art. 2:408 BW). Dit heeft de wetgever mijns inziens terecht niet wenselijk geacht.14
Dat art. 10d, lid 5, derde volzin is gericht tegen het inspelen op bepaalde consolidatievrijstellingen valt ook af te leiden uit de volgende opmerking van de wetgever in de Eerste Kamer ten aanzien van transparante samenwerkingsverbanden: ‘De activa en passiva van een fiscaal transparant samenwerkingsverband moeten voor de toepassing van artikel 10d mee worden geconsolideerd, ook in gevallen waarin dat volgens het jaarrekeningrecht niet hoeft’.15
Gelet op het voorgaande acht ik het verdedigbaar dat voor toepassing van de groepstoets de geconsolideerde commerciële jaarrekening van de belastingplichtige kwalificeert als ‘de jaarrekening’. Daarmee is art. 10d praktisch bezien een vrijwel loze bepaling voor Nederlandse concerns. Tevens ontstaat het risico dat art. 10d strijdig is met EU-recht, zie nader paragraaf 7.8.2. Ik acht deze benadering daarom niet wenselijk. Het lijkt mij raadzaam om wettelijk te bepalen dat de enkelvoudige jaarrekening kwalificeert als de jaarrekening van de belastingplichtige voor toepassing van de groepstoets. Wel moet in deze nieuwe bepaling een frase worden opgenomen zoals art. 10d, lid 5, laatste volzin, teneinde misbruik te voorkomen. De vermogensbestanddelen van met de belastingplichtige gevoegde dochtermaatschappijen en transparante samenwerkingsverbanden worden dus afzonderlijk (en niet als deelneming) verantwoord op de enkelvoudige balans van de belastingplichtige.
Integrale of partiële consolidatie
Voor de consolidatie van een transparant samenwerkingsverband moet in beginsel de commerciële jaarrekening worden gevolgd. Dit betekent dat als op het niveau van de tophoudster partieel wordt geconsolideerd, ook op het niveau van de belastingplichtige partieel moet worden geconsolideerd. Consolideert de tophoudster het samenwerkingsverband geheel, dan consolideert de belastingplichtige ook op die wijze.16
Indien commercieel niet wordt geconsolideerd, dan dient de belastingplichtige voor toepassing van de groepstoets zelf een geconsolideerde balans op te stellen. Hierbij is niet duidelijk of er integrale dan wel partiële consolidatie moet plaatshebben. De Vries en De Vries menen dat, nu geen van beide opties is uitgesloten, het belastingplichtigen vrijstaat om een van beide opties te kiezen, mits deze keuze zowel voor de enkelvoudige commerciële balans van de belastingplichtige als voor de geconsolideerde balans van de tophoudster geldt.17 De opvatting van De Vries en De Vries deel ik niet. Allereerst vraag ik mij af hoe zij de voorwaarde willen effectueren, dat consolidatiekeuze zowel voor de enkelvoudige commerciële balans van de belastingplichtige als voor de geconsolideerde balans van de tophoudster geldt. De onduidelijkheid komt namelijk alleen maar voor indien het samenwerkingsverband in de geconsolideerde balans van de tophoudster als deelneming wordt verantwoord. Dit is mijns inziens de groepsbalans waar de belastingplichtige voor toepassing van de groepstoets vanuit mag gaan. Hierop hoeven mijns inziens normaliter geen correcties plaats te vinden. Slechts de balans van de belastingplichtige dient separaat te worden opgemaakt, omdat volgens de wetgever noch de vennootschappelijke balans, noch de geconsolideerde balans een juist uitgangspunt vormt. Daarmee rijst alleen bij het opstellen van de balans van de belastingplichtige de vraag of het samenwerkingsverband partieel dan wel integraal moet worden geconsolideerd. Nu commercieel in het geheel niet wordt geconsolideerd maar een deelneming wordt opgenomen, pleit ik voor partiële consolidatie. Daarmee wordt voorkomen dat dezelfde activa en passiva bij twee (of meer) verschillende belastingplichtigen die deelnemen in hetzelfde samenwerkingsverband in aanmerking worden genomen.