Hof Den Haag, 26-07-2016, nr. 200.178.963/01
ECLI:NL:GHDHA:2016:2161
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
26-07-2016
- Zaaknummer
200.178.963/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:2161, Uitspraak, Hof Den Haag, 26‑07‑2016; (Hoger beroep kort geding)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2844, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
JBP 2016/50 met annotatie van mr. K. Konings
IR 2016/144, UDH:IR/13697 met annotatie van Onder redactie van Tina van der Linden en Kea Kroeks – de Raaij
Uitspraak 26‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Aanbieder weblogdienst hoeft artikel van een blogger niet te verwijderen en hoeft geen gegevens van de blogger te verstrekken omdat de publicatie van het artikel niet onrechtmatig is
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.178.963/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/491598/ KG ZA 15-969
arrest van 26 juli 2016
inzake
[naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: appellant,
advocaat: mr. D.I.N. Levinson-Arps te Amsterdam,
tegen
1. GOOGLE NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. GOOGLE INC.,
gevestigd te Mountain View, Californië, Verenigde Staten van Amerika,
geïntimeerden,
hierna afzonderlijk respectievelijk te noemen: Google Netherlands en Google Inc., en gezamenlijk: Google,
advocaat: mr. D. Verhulst te Amsterdam.
1. Het geding
1.1.
Bij exploot van 12 oktober 2015 is appellant in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 16 september 2015. Het verzoek van appellant om behandeling van de zaak als spoedappel heeft het hof, na kennisneming van het bezwaar dat Google daartegen heeft gemaakt bij brief van 13 oktober 2015, afgewezen.
1.2.
Bij memorie van grieven met producties heeft appellant tien genummerde grieven aangevoerd. Daarnaast heeft hij betoogd dat de voorzieningenrechter de feiten onjuist en onvolledig heeft weergegeven. Bij memorie van antwoord heeft Google de grieven en het bezwaar tegen de weergave van de feiten bestreden.
1.3.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
2. De feiten
2.1.
Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.11 van het bestreden vonnis de feiten onjuist en onvolledig heeft weergegeven. Gelet daarop zal het hof de feiten hierna zelfstandig vaststellen. Daarbij zal het hof de door appellante gedane suggesties voor aanvullingen merendeels niet overnemen omdat die naar het oordeel van het hof niet relevant zijn voor de beslissing of door Google zijn betwist en daarom niet thuishoren in het overzicht van onbetwiste feiten.
2.2.
Appellant heeft enige jaren in de Verenigde Staten van Amerika gewoond. Op zijn
verzoek is zijn achternaam aldaar op [datum] gewijzigd in ‘ […] ’.
2.3.
Begin 2012 hebben twee personen (hierna: X en Y) misdaadverslaggever Peter R. de Vries (hierna ‘De Vries’) benaderd met de mededeling dat zij beschikken over een USB-stick met daarop een - met een verborgen camera gemaakte - opname van een gesprek van één van hen met appellant. In dat gesprek spraken zij over een uit te voeren moord en de details over de wijze waarop die moord diende plaats te vinden. De Vries heeft vervolgens de politie ingeschakeld, omdat volgens hem uit de opname bleek dat het beoogde slachtoffer de kans liep te worden vermoord. Nadat De Vries de beschikking had verkregen over de USB-stick, heeft hij daarop voorkomende beelden gebruikt bij het maken van een tv-uitzending over een huurmoord, waartoe – volgens De Vries – appellant opdracht zou hebben gegeven.
2.4.
Op vordering van X en Y heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam bij kort gedingvonnis van 14 april 2012 verboden de op voormelde USB-stick
voorkomende beelden zonder voorafgaande toestemming van X en Y uit te zenden of op andere wijze openbaar te maken, onder de bepaling dat informatie afkomstig uit of over die opnamen openbaar mag worden gemaakt voor zover de opnamen zelf niet worden getoond. De voorzieningenrechter verbood voorts de door De Vries met verborgen apparatuur gemaakte opnamen van diens contacten met X en Y uit te zenden of openbaar te maken zonder toestemming van X en Y, voor zover deze opnamen betrekking hebben op de verkoop van de door X en Y gemaakte opnamen.
2.5.
Bij arrest van 22 mei 2012 heeft het gerechtshof Amsterdam, voor zover van belang, als volgt beslist op het hoger beroep tegen het hiervoor genoemde vonnis van 14 april 2012:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verbiedt De Vries c.s. de van de USB-stick afkomstige opnamen en hun eigen opnamen van de gesprekken met [X en Y] te openbaren, tenzij zij daarop de gezichten van [X en Y] en de romp van [X] onherkenbaar maken en in de voorgenomen uitzending de voor- en achternamen van hen vervangen door fictieve namen;
bepaalt dat De Vries c.s. na betekening van dit arrest een dwangsom verbeuren van € 100.000,-- voor iedere overtreding van voormeld verbod tot een maximum van € 500.000,--;
Vervolgens heeft op 27 mei 2012 de betreffende tv-uitzending plaatsgevonden.
2.6.
Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 15
augustus 2012 is appellant veroordeeld tot een (geheel) onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van voorarrest, wegens poging om een ander door het verschaffen van inlichtingen en beloften te bewegen om het misdrijf medeplegen van een moord te begaan.
2.7.
Appellant is in hoger beroep gegaan tegen het strafvonnis van 15 augustus 2012. Deze appelzaak is nog aanhangig. Bij tussenarrest van 2 februari 2015 is het onderzoek heropend voor toevoeging van bepaalde stukken aan het strafdossier en het horen van enkele getuigen.
2.8.
Bij kortgedingvonnis van 18 september 2014 heeft de voorzieningenrechter van de
rechtbank Amsterdam beslist op tegen Google gerichte vorderingen:
I. tot het rectificeren, uitwissen en/of afschermen van zijn persoonsgegevens door verwijdering van de in het lichaam van de dagvaarding en bij pleidooi genoemde URL’s die met zijn persoon in verband worden gebracht bij het invoeren van zijn naam/namen ‘ […] ’ in de (resultaten van de) zoekmachine van Google;
II. alle zoekresultaten, althans de door Google gepubliceerde URL’s, waarin de persoonsgegevens van Appellant niet (meer), althans niet (meer) volledig genoemd worden, uit (de resultaten van de) zoekmachine van Google bij de zoekopdracht ‘ […] ’ te verwijderen en verwijderd te houden.
De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen. Op 31 maart 2015 heeft het gerechtshof Amsterdam dat vonnis bekrachtigd. Appellant heeft beroep in cassatie
ingesteld tegen dat arrest. Deze cassatieprocedure is nog aanhangig.
2.9.
Google Inc. biedt een zoekmachine en de online weblogdienst ‘Blogger’ aan. Dit betreft een platform waarop gebruikers content kunnen plaatsen.
2.10.
Het misdaadblog ‘Pasteurella.blogspot.nl’ c.q. ‘Pasteurella-crossmap.blogspot.nl’
publiceert - via de hiervoor omschreven weblogdienst Blogger van Google Inc. - weblogs betreffende misdaad in Nederland, met een accent op gewelds- en levensdelicten. De schrijver(s) achter het blog is (zijn) anoniem (hierna: ‘de blogger’). Op het misdaadblog is het navolgende bericht (hierna ‘het Artikel’) geplaatst:
‘zaterdag 14 april 2012
Peter de Vries mag gestolen materiaal niet uitzenden.
Peter R. de Vries mag niet alle beelden van zijn reportage over een voorgenomen huurmoord uitzenden. Dat heeft de rechter vandaag bepaald.
Het gaat om door aan Peter de Vries te koop aangeboden beelden van heimelijk gefilmde gesprekken tussen de opdrachtgever van de huurmoord en de gepretendeerde uitvoerders. Eén van die laatsten -die de beelden hadden gemaakt- had een kort geding aangespannen tegen De Vries om uitzending van de beelden, morgenavond op SBS6, te voorkomen.
In de uitzending wilde De Vries laten zien hoe een huurmoord op een escortbaas wordt beraamd. Een andere escortbaas had potentiële uitvoerders van de liquidatie uitgenodigd. Die waren echter niet van plan de opdracht uit te voeren en filmden de gesprekken met een verborgen camera.
De opnamen boden ze voor 50.000 euro aan de De Vries aan. Die wilde niet betalen, maar maakte wel een kopie van de databestanden op de USB-stick en schakelde de politie in.
Volgens de rechter vallen de opnamen die op de USB-stick staan, onder het eigendomsrecht. "Een journalist mag in beginsel geen gestolen informatie gebruiken en het algemeen belang rechtvaardigt dat in dit geval ook niet", aldus de de uitspraak van de rechter.
De rechter verbood ook de door de programmamaker zelf gemaakte beelden met een verborgen camera. De Vries filmde heimelijk het aanbieden van de opnamen en onderhandelingen over de financiële vergoeding. Volgens de rechter zijn deze gesprekken niet ernstig genoeg om uitzending ervan te rechtvaardigen. Alleen stemmen laten horen, mag wel.
“Geen uitzending morgen dus. Teleurstellend. Had dit niet verwacht na zitting gisteravond”, twitterde De Vries zojuist. “De conclusie is zo langzamerhand dat je dit soort programma's tegenwoordig niet meer kunt maken. Goed dat het de laatste reeks is.”
De uitspraak van de rechter is tamelijk logisch. De beelden waren niet door Peter gemaakt maar door anderen. De Vries had -hoewel ze hem te koop aangeboden waren- besloten er niet voor te betalen en nu de rechter dat verbiedt wendt hij voor dat hij gedwarsboomd wordt bij het oplossen van misdrijven.
Dat is natuurlijk niet zo. De ‘huurmoordenaars’ waren duidelijk niet van plan de moord uit te voeren, maar boden dit gewoon als reportage aan aan de Vries. Als een ander beelden van de Vries wil gebruiken moet hij er óók voor betalen. Het is dus óók de Vries niet die een huurmoord heeft voorkomen.
Update 27-5-2012: De beelden mogen wél uitgezonden worden. De opdrachtgever zou […] (foto) zijn, het beoogde slachtoffer de amerikaan ‘ […] ’ oorspronkelijk uit [plaats] , maar sinds enige tijd escort baas in Amsterdam.
Op het huis van deze […] aan [adres] in [plaats] was 17 november vorig jaar al een aanslag gepleegd met een granaat.’
2.11.
Bij het Artikel is een (kleuren)portretfoto geplaatst van appellant, waarbij diens ogen zijn afgedekt met een zwarte ‘balk’. De auteursrechten op de foto rusten bij de Amerikaanse krant Sun-Sentinel.
2.12.
Appellant heeft Google op 23 juni 2015 gesommeerd het Artikel, inclusief foto, te verwijderen van de hiervoor genoemde website. Hieraan is geen gevolg gegeven.
3. Het geschil
3.1.
Na enerzijds vermeerdering van zijn eis bij brief van 5 juli 2015 en anderzijds intrekking van vorderingen betreffende de zoekmachine-activiteiten van Google ter zitting in eerste aanleg, vordert appellant - zakelijk weergegeven - Google, op straffe van verbeurte van een dwangsom, hoofdelijk te veroordelen:
I.
primair
- het oorspronkelijke op 14 april 2012 geplaatste Artikel van haar domein te verwijderen en verwijderd te houden;
subsidiair
- de op 27 mei 2012 geplaatste update inclusief de portretfoto van appellant bij het oorspronkelijk op 14 april 2012 geplaatste Artikel te verwijderen en verwijderd te houden;
meer subsidiair
- de portretfoto van appellant bij het oorspronkelijk op 14 april 2012 geplaatste Artikel, dan wel de op 27 mei 2012 bij het Artikel geplaatste update, te verwijderen en verwijderd te houden;
- de (volledige) Amerikaanse naam van appellant ‘ […] ’, dan wel ‘ […] ’ te verwijderen en verwijderd te houden;
uiterst subsidiair
- de (persoons)gegevens van de ‘anonieme’ blogger te verstrekken;
II.
- tot betaling van een voorschot op de te betalen (immateriële) schadevergoeding van € 50.000,-;
een en ander met hoofdelijke veroordeling van Google in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De voorzieningenrechter heeft de geoordeeld – samengevat – dat het Artikel geen onmiskenbaar onrechtmatig karakter heeft en heeft de vorderingen onder verwijzing naar artikel 6:196c lid 4 van het Burgerlijk Wetboek afgewezen. Appellant is veroordeeld in de proceskosten van Google.
3.3.
In hoger beroep vordert appellant dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, zijn vorderingen alsnog toewijst, met veroordeling van Google in de kosten van beide instanties vermeerderd met rente. Met de tien grieven die appellant heeft aangevoerd, beoogt hij het geschil in volle omvang voor te leggen aan het hof. De specifieke grieven zullen hierna achtereenvolgens worden beoordeeld.
4. De beoordeling
4.1.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van appellant terecht afgewezen. Zoals hierna zal worden toegelicht, handelt de blogger door de publicatie van het Artikel niet onrechtmatig ten opzichte van appellant. Daarvan uitgaande bestaat er geen grond voor het opleggen van een bevel aan Google tot het verwijderen van (delen van) het Artikel of het verstrekken van gegevens over de blogger.
toetsingskader rechtmatigheid Artikel
4.2.
Bij een botsing tussen enerzijds het door artikel 7 Grondwet (Gw) en artikel 10 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting van de blogger en anderzijds het door artikel 10 Gw en artikel 8 EVRM beschermde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van appellant – waaronder het door hem ingeroepen recht op bescherming van de goede naam/reputatie is begrepen (EHRM 15 november 2007, no. 12556/03, Pfeifer/Oostenrijk, EHRC 2008, 6) – moet het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt, worden gevonden door een afweging van alle terzake dienende omstandigheden van het geval. Bij deze afweging geldt niet als uitgangspunt dat voorrang toekomt aan het door artikel 10 Gw en artikel 8 EVRM gewaarborgde recht. Voor de door artikel 7 Gw en artikel 10 EVRM beschermde rechten geldt hetzelfde. Dit brengt met zich dat het hier niet gaat om een in twee fasen te verrichten toetsing (aldus dat eerst aan de hand van de omstandigheden moet worden bepaald welk van beide rechten zwaarder weegt, waarna vervolgens nog moet worden beoordeeld of de noodzakelijkheidstoets als neergelegd in artikel 8 lid 2 respectievelijk 10 lid 2 EVRM zich verzet tegen het resultaat van die afweging), maar dat deze toetsing in één keer dient te geschieden, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle terzake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het desbetreffende lid 2 (zie HR 19 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210, Van Gasteren/Hemelrijk; HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230, Endemol en SBS/A).
belangenafweging appellant en blogger
4.3.
Een afweging van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van appellant tegen de vrijheid van meningsuiting van de blogger brengt om de volgende redenen mee dat het Artikel niet onrechtmatig is ten opzichte van appellant.
4.4.
Ten eerste dient het Artikel niet, althans niet louter de bevrediging van publieke nieuwsgierigheid. Het Artikel beschrijft de uitkomst van het kort geding tegen De Vries en de strafbare feiten waarvan De Vries appellant in zijn uitzending beschuldigt. Zowel die rechtszaak als die strafbare feiten kunnen onderwerp zijn van een debat van algemeen maatschappelijk belang. Dat brengt mee dat de vrijheid van de blogger om het Artikel te publiceren, zwaar weegt.
4.5.
Ten tweede vinden de beschuldigingen die De Vries in zijn uitzending uit over appellant en die het Artikel beschrijft, duidelijk steun in het beschikbare feitenmateriaal. De beschuldiging is immers gebaseerd op filmbeelden die de feiten tonen. De authenticiteit van die beelden staat niet ter discussie. Dat de gefilmde feiten de beschuldiging van strafbare feiten kunnen dragen, wordt bovendien onderstreept door het gegeven dat de strafrechter appellant inmiddels op basis van die feiten heeft veroordeeld. Dat de kwalificatie die de strafrechter aan de feiten heeft gegeven (kort gezegd: poging tot het uitlokken van medeplegen van moord), niet volledig overeenstemt met de beschuldiging (opdracht tot moord), maakt dat niet anders, gelet op de omstandigheid dat i) beide kwalificaties veronderstellen dat een ander is aangezet om een moord te plegen, ii) de blogger de ruimte moet worden gegund om die – hoe dan ook ernstige – feiten aan de kaak te stellen, en iii) het Artikel zich niet (uitsluitend) op juristen richt.
4.6.
Ten derde bevat het Artikel voornamelijk informatie die ook door anderen is gepubliceerd. Zo heeft Google laten zien dat het op 14 april 2012 gepubliceerde deel van het Artikel is gebaseerd op een ANP-bericht en een vrijwel letterlijke kopie is van een bericht in het Parool en dat ook in vele andere publicaties aandacht is besteed aan de uitspraak van de rechter in het kort geding tegen De Vries. De bij de update van 27 mei 2012 toegevoegde naam ‘ […] ’ en portretfoto zijn geopenbaard in de uitzending van De Vries, die op diezelfde dag had plaatsgevonden.
4.7.
Ten vierde brengt de publicatie van de beschuldiging weliswaar schade toe aan de reputatie van appellant, maar, volgens vaste rechtspraak, kan geen beroep worden gedaan op het recht op bescherming van reputatie als het verlies van goede naam een voorzienbaar gevolg is van het eigen gedrag, zoals het plegen van een strafbaar feit (EHRM 27 oktober 2004, 55480/00, EHRC 2004/90, Sidabras, r.o. 49).
4.8.
Ten vijfde heeft Google naar voorlopig oordeel terecht aangevoerd dat de toon van het Artikel zakelijk is. Die zakelijke inkleding van de beschuldiging brengt mee dat het Artikel de belangen van appellant niet verder aantast dan de ernst van de feiten en de kracht van de onderbouwing rechtvaardigen.
4.9.
Ten zesde berust de suggestie van appellant dat het Artikel een onjuiste indruk wekt, op een verkeerde lezing van het artikel. Het bewaar van appellant tegen de zinnen ‘Peter de Vries mag gestolen materiaal niet uitzenden. Peter R. de Vries mag niet alle beelden van zijn reportage over een voorgenomen huurmoord uitzenden. Dat heeft de rechter vandaag bepaald’, gaat ervan uit dat die zinnen bij de lezer de indruk wekken dat het Artikel de uitkomst van een rechtszaak beschrijft die appellant had aangespannen. Die veronderstelling is ongegrond. Het Artikel beschrijft duidelijk en uitdrukkelijk dat het gaat om een kort geding dat is aangespannen door degene die een gesprek met appellant had gefilmd en die niet wilde dat De Vries die filmbeelden in zijn uitzending gebruikte zonder daarvoor te betalen.
4.10.
Ten zevende is er in dit geval niet zoveel tijd verstreken sinds de datum van de feiten waarvan appellant wordt beschuldigd en/of de strafrechtelijke veroordeling voor die feiten dat het belang van appellant bij resocialisatie zwaarder moet wegen dan de uitingsvrijheid. Integendeel, het feit dat het hoger beroep in de strafzaak tegen appellant nog loopt, onderstreept dat er op dit moment nog een actueel maatschappelijk belang bestaat bij een publicatie over deze feiten.
4.11.
Het beroep van appellant op de ‘journalistieke initialenregel’, kan niet leiden tot een ander oordeel. Het hof begrijpt dat appellant doelt op de navolgende regel uit de Leidraad voor de journalistiek:
Journalisten dienen te voorkomen dat informatie of beelden worden gepubliceerd waardoor verdachten en veroordeelden door het grote publiek eenvoudig kunnen worden geïdentificeerd en getraceerd. Aan deze regel zijn journalisten niet gehouden wanneer de naam een essentieel bestanddeel van de berichtgeving is, wanneer het niet vermelden van de naam wegens de algemene bekendheid van de betrokkene geen doel dient, wanneer door het niet vermelden van de naam verwarring kan ontstaan met anderen die hierdoor voorzienbaar kunnen worden geschaad, wanneer het vermelden van de naam gebeurt in het kader van opsporingsberichtgeving of wanneer de betrokkene zelf de openbaarheid zoekt.
Deze journalistieke maatstaf is in het kader van de door de rechter te verrichten afweging een omstandigheid die weliswaar in de regel gewicht in de schaal zal leggen maar niet doorslaggevend behoeft te zijn (zie HR 8 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6165, Pretium/TROS, r.o. 3.3.2). Als de genoemde regel ook van toepassing is op bloggers en de blogger die in dit geval zou hebben overtreden, weegt die overtreding niet op tegen de hiervoor genoemde omstandigheden. Daarom kan in het midden blijven of de regel van toepassing is op bloggers en of, voor zover dat zo is, de blogger die regel heeft overtreden gelet op het feit dat i) op portretfoto de ogen zijn ‘afgebalkt’, ii) de naam waaronder appellant in Nederland is ingeschreven niet in het Artikel voorkomt, en iii) de zaak, met inbegrip van de foto en de naam ‘ […] ’ al ruime bekendheid had gekregen via de uitzending van De Vries.
4.12.
Het beroep van appellant op de ‘anonimiseringsrichtlijnen’ van de rechtspraak kan ook niet leiden tot een andere uitkomst. De bedoelde richtlijnen heeft de rechtspraak voor zichzelf opgesteld en zijn van toepassing op de publicatie van gerechtelijke uitspraken op rechtspraak.nl. De regeling is niet bedoeld als algemeen geldende regel voor het publiceren van informatie over verdachten of veroordeelden, mede omdat bij andersoortige publicaties andere belangen en omstandigheden een rol kunnen spelen dan bij de publicatie van gerechtelijke uitspraken door de rechtspraak.
4.13.
De stelling van appellant dat de blogger in (de update van) het Artikel informatie over hem publiceert die niet is ontleend aan de uitzending van De Vries moet voorshands worden verworpen. Appellant maakt niet duidelijk om welke aanvullende informatie het gaat. Voor zover appellant doelt op de tekst over een eerdere aanslag, kan zijn betoog niet slagen omdat het hof in het Artikel niet de suggestie leest dat die aanslag is gepleegd door appellant. Voor zover appellant doelt op de toevoeging van de naam ‘ […] ’ en de portretfoto, is de stelling naar voorlopig oordeel ongegrond. Google heeft onder verwijzing naar de door haar in eerste aanleg overgelegde kopie van de uitzending laten zien dat zowel de bedoelde naam als de foto duidelijk naar voren komt in de uitzending. Gelet daarop kan ook de stelling van appellant dat geen enkele andere bron de naam ‘ […] ’ vermeld, geen stand houden.
4.14.
Een beroep op het portretrecht in de zin van artikel 21 van de Auteurswet kan ook niet leiden tot een andere uitkomst. Een beoordeling van het beroep op het ‘redelijk belang’ in de zin van artikel 21 Auteurswet vergt eenzelfde afweging van belangen als hiervoor is gemaakt.
4.15.
Hetzelfde geldt voor het beroep op de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: ‘Wbp’). Krachtens artikel 3 lid 1 Wbp is een aantal bepalingen van die wet, waaronder het recht op verbetering of verwijdering van gegevens (artikel 36 Wbp) en het recht op verzet tegen een gegevensverwerking (artikel 40 Wbp) waarop appellant zich beroept, niet van toepassing op gegevensverwerkingen voor uitsluitend journalistieke doeleinden. Vanwege het belang van de uitingsvrijheid moet dat begrip ‘journalistieke doeleinden’ ruim worden uitgelegd en omvat het dus ook activiteiten zoals de publicatie van het Artikel door de blogger (vgl. HvJ EU 16 december 2008, C-73/07, ECLI:EU:C:2008:727, Satamedia, r.o. 56).
4.16.
Voor zover appellant in dit kader heeft bedoeld te betogen dat het beschrijven van hem als opdrachtgever van een moord, moet worden aangemerkt als een strafrechtelijk gegeven in de zin van de artikelen 16 en 22 Wbp, kan dat niet leiden tot een ander oordeel. Op grond van artikel 3 lid 2 Wbp is het verbod om strafrechtelijke gegevens te verwerken niet van toepassing voor zover dit noodzakelijk is voor journalistieke doeleinden. De eis van noodzakelijkheid in de zin van artikel 3 lid 2 Wbp vergt een ‘evenwichtige afweging’ van de fundamentele uitingsvrijheid en het recht op privacy (vgl. het aangehaalde Satamedia-arrest, r.o. 56 en HvJ EG 6 november 2003, C-101/01, ECLI:EU:C:2003:596, Lindqvist, r.o. 90). Voor de motivering dat in dit geval aan die eis is voldaan, kan worden verwezen naar de voorgaande belangenafweging.
4.17.
Ook als appellant een beroep heeft willen doen op toepassing van de – niet door de persexceptie van artikel 3 Wbp uitgesloten – artikelen 6 tot en met 11 Wbp, leidt dat niet tot een ander resultaat. Ook bij de toepassing van deze regels moet een juist evenwicht tussen de betrokken rechten en belangen worden verzekerd (vgl. HvJ EG 6 november 2003, C-101/01, ECLI:EU:C:2003:596, Lindqvist, r.o. 90) en dat evenwicht pleit om de hiervoor genoemde redenen in dit geval tegen een beperking van de uitingsvrijheid.
grief 1
4.18.
Anders dan appellant in zijn eerste grief aanvoert, had de voorzieningenrechter in zijn vonnis niet uitdrukkelijk hoeven melden dat de bij dagvaarding tegen Google ingestelde vorderingen betreffende de zoekmachine-activiteiten van Google waren ingetrokken. De voorzieningenrechter heeft onderkend dat appellant zijn eis had verminderd en heeft de ingetrokken vorderingen dan ook niet behandeld.
grief 2
4.19.
Met zijn tweede grief betoogt appellant dat zijn stellingen in het bestreden vonnis onjuist, althans onvolledig zijn samengevat. In het midden kan blijven of dat betoog gegrond is. Voor alle stellingen en argumenten die appellant in dit verband noemt geldt namelijk ofwel dat zij zijn meegewogen in het kader van de voorgaande beoordeling van de rechtmatigheid van het Artikel (o.a. schending van de anonimiseringsrichtlijnen; schending van het portretrecht; schending van de Wbp) ofwel dat zij buiten beschouwing kunnen blijven omdat ze pas relevant zouden kunnen worden als de blogger onrechtmatig handelt door publicatie van het Artikel (o.a. Google heeft het Artikel aanvankelijk verwijderd en vervolgens opnieuw gepubliceerd; het Artikel is onmiskenbaar onrechtmatig; Google is geen hosting provider, maar een ‘commercially-run Internet news portal’ in de zin van EHRM 16 juni 2015, 64569/09, Mediaforum 2015/19).
4.20.
Het bezwaar tegen het gegeven dat de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis feitelijke overwegingen heeft overgenomen uit het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 12 augustus 2015, is ongegrond. Mede gelet op artikel 11 van de Auteurswet verzet geen rechtsregel zich tegen het zonder bronvermelding overnemen van teksten uit de ene uitspraak in een andere uitspraak, als de inhoud daarvan naar het oordeel van de rechter die de teksten hergebruikt juist en relevant is. Het overnemen wordt in dit geval verklaard door het gegeven dat in beide procedures voor een deel dezelfde feiten relevant zijn en dient dus een consistente en efficiënte behandeling van gerelateerde zaken.
grief 3
4.21.
De grief tegen het oordeel van de voorzieningenrechter over het verzoek tot behandeling van de zaak achter gesloten deuren, moet worden gepasseerd. Tussen partijen staat vast dat voorafgaand aan de mondelinge behandeling in eerste aanleg een ander kort geding van appellant is behandeld. Die zaak had betrekking op een publicatie over de strafrechtelijke veroordeling van appellant door het Algemeen Dagblad en is niet achter gesloten deuren behandeld. Bij de daarop volgende behandeling van de zaak tegen Google is geen ander publiek aanwezig geweest dan personen die ook bij de behandeling van het kort geding tegen het Algemeen Dagblad aanwezig waren en op die manier dus kennis hebben kunnen nemen van de veroordeling van appellant. Gelet daarop moet worden aangenomen dat de openbare behandeling de belangen van appellant niet heeft aangetast, laat staan dat sprake is van een dusdanig ernstige aantasting van die belangen dat die zou moeten leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
4.22.
Bij zijn verzoek tot behandeling van de zaak in hoger beroep achter gesloten deuren en tot anonimisering van het arrest, heeft appellant geen belang. Er vindt in dit beroep namelijk geen mondelinge behandeling plaats en het arrest wordt hoe dan ook in geanonimiseerde vorm gepubliceerd.
grief 4
4.23.
Met zijn vierde grief betoogt appellant dat in eerste aanleg in strijd is gehandeld met een goede procesorde, vormen en rechten zijn geschonden en sprake is geweest van een geobjectiveerde schijn van vooringenomenheid bij de behandelend rechter. Dat betoog is ongegrond. Appellant baseert dit betoog op het feit dat op de kopie van het vonnis die de rechtbank hem heeft gefaxt het woord ‘lees’ is geschreven. Appellant leidt uit dat woord naar voorlopig oordeel ten onrechte af dat het vonnis ongeanonimiseerd ter beschikking is gesteld aan anderen dan partijen. Voorshands is aannemelijk dat het woord ‘lees’ door de griffie op de kopie is geschreven om duidelijk te maken dat die kopie slechts een lees-exemplaar is en niet een in executoriale vorm opgemaakt afschrift.
grief 5
4.24.
Bij zijn grief tegen de gronden waarop de voorzieningenrechter de vorderingen tegen Google Netherlands heeft afgewezen, heeft appellant geen belang. Als die grief zou slagen, hadden de vorderingen alsnog moeten worden afgewezen omdat – zoals hiervoor is geoordeeld – het Artikel niet onrechtmatig is en er dus geen grond is voor de toewijzing van de vorderingen.
4.25.
Daar komt bij dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat Google Netherlands niet mede-verantwoordelijk kan worden gehouden voor de publicatie van het Artikel. Het hof deelt de motivering die de voorzieningenrechter voor dat oordeel heeft gegeven. Anders dan appellant betoogt, is dat oordeel niet strijdig met het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Google Spain (HvJ EU 13 mei 2014, C-131/12, ECLI:EU:C:2014:317, Google Spain). In de door appellant aangehaalde passages uit dat arrest is niet beslist dat dochterondernemingen van de verantwoordelijke altijd mede-verantwoordelijk zijn, maar is uitleg gegeven aan de bepaling van de Europese richtlijn 95/46 over het territoriale toepassingsbereik van nationale regels inzake de bescherming van persoonsgegevens (artikel 4 van die richtlijn).
grieven 6 en 7
4.26.
Met zijn grieven 6 en 7 betoogt appellant dat Google geen hosting provider is in de zin van artikel 6:196c lid 4 van het Burgerlijk Wetboek, maar een ‘commercially-run Internet news portal’ in de zin van het Delfi-arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM 16 juni 2015, 64569/09, Mediaforum 2015/19). Deze grieven kunnen niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Zowel een hosting provider als een ‘commercially-run Internet news portal’ kan niet worden verplicht een rechtmatig artikel te verwijderen of gegevens te verstrekken over de auteur van een rechtmatig artikel.
grief 8
4.27.
Met zijn achtste grief betoogt appellant onder meer dat in rechtsoverweging 4.6 van het bestreden vonnis en het Artikel een onjuiste interpretatie wordt gegeven aan het vonnis van 14 april 2012. Appellant maakt echter niet duidelijk wat er onjuist is aan die interpretatie. Hij verwijst slechts naar paragrafen 5.5. e.v. van de appeldagvaarding, maar die hebben betrekking op het hoger beroep tegen het vonnis van 14 april 2012.
4.28.
Voor zover appellant in dit kader heeft bedoeld te betogen dat het arrest van 22 mei 2012 onjuist is weergegeven in het Artikel en het bestreden vonnis, kan ook dat niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Ten eerste is niet duidelijk hoe de gestelde onjuistheden in het Artikel de belangen van appellant aantasten. Ten tweede is het arrest niet onjuist weergegeven in het Artikel of het bestreden vonnis. Uit het onder 2.5 geciteerde dictum blijkt dat het hof het gehele vonnis van 14 april 2012, dus met inbegrip van het verbod om de opnamen uit te zenden, heeft vernietigd en opnieuw rechtdoende daar een geclausuleerd verbod voor in de plaats heeft gesteld. De overweging in het bestreden vonnis dat bij het arrest ‘de TV-uitzending (onder voorwaarden) alsnog is toegestaan’ en de zin in het Artikel ‘De beelden mogen wél uitgezonden worden’ zijn dus niet onjuist.
4.29.
Daarnaast betoogt appellant dat in de update van het Artikel informatie zou staan die niet bekend is gemaakt in de tv-uitzending van De Vries. Zoals hiervoor al is geoordeeld (zie r.o. 4.13), moet dat betoog worden gepasseerd omdat appellant niet duidelijk heeft gemaakt om welke aanvullende informatie het gaat en waarom daardoor rechten van hem zijn geschonden.
4.30.
Ten slotte maakt appellant bezwaar tegen de plaatsing van de portretfoto bij het Artikel. Het beroep op het auteursrecht heeft de voorzieningenrechter terecht afgewezen op grond van het feit dat appellant volgens zijn eigen stellingen niet de maker is van het portret. Dat er is ‘gefotoshopt’ om appellant er in strijd met de waarheid uit te laten zien als een ‘doorgewinterde, meedogenloze […] (beroeps)crimineel’ is voorshands niet aannemelijk, mede gelet op het ontbreken van een nadere onderbouwing van die stelling, en zou overigens de publicatie van het portret niet onrechtmatig maken gelet op het feit dat de foto is ‘afgebalkt’ en op de overige omstandigheden die zijn besproken in het kader van de voorgaande belangenafweging.
grief 9
4.31.
Het betoog van appellant dat het Artikel onrechtmatig of zelfs onmiskenbaar onrechtmatig is ten opzichte van hem moet op grond van het voorgaande worden verworpen. De grief van appellant tegen het gelijkluidende oordeel van de voorzieningenrechter is dus ongegrond.
grief 10
4.32.
Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de voorzieningenrechter de vorderingen van appellant terecht volledig heeft afgewezen en dat het dus ook terecht is dat appellant in de kosten van het geding in eerste aanleg is veroordeeld.
4.33.
De proceskosten zijn ook terecht begroot op basis van de vordering van appellant zoals die luidde na de eisvermeerdering. De griffie had appellant niet specifiek in kennis hoeven stellen van die verhoging omdat de griffierechten worden berekend overeenkomstig de wet (artikel 12 van de Wet griffierechten in burgerlijke zaken), die appellant en zeker de advocaat van appellant wordt geacht te kennen.
4.34.
Voor een lagere proceskostenvergoeding dan de vergoeding waartoe de voorzieningenrechter appellant heeft veroordeeld, bieden de door appellant genoemde omstandigheden geen grond.
conclusie
4.35.
In aanvulling op het voorgaande merkt het hof op dat het feit dat het hof bij de hernieuwde beoordeling die in hoger beroep heeft plaatsgevonden de vorderingen van appellant niet toewijsbaar heeft geoordeeld, met zich brengt dat de tegen de gang van zaken in eerste aanleg gerichte grieven 1 tot en met 4 en 8, appellant niet kunnen baten.
4.36.
Geconcludeerd moet dus worden dat de grieven van appellant niet slagen en dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Aan het bewijsaanbod van appellant zal het hof, voor zover dit al voldoet aan de eisen die daaraan in hoger beroep worden gesteld, als niet ter zake dienend voorbij gaan. Daar komt bij dat in kort geding geen plaats is voor bewijslevering.
4.37.
Als volledig in het ongelijk gestelde partij zal appellant worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Google begroot op € 711,- aan griffierecht en € 1.631,- aan salaris advocaat (1,0 punt × tarief IV).
5. De beslissing
Het hof
5.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
5.2.
veroordeelt appellant in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Google begroot op € 2.342,-;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. P.H. Blok, mr. M.Y. Bonneur en mr. M.P.J. Ruijpers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juli 2016 in aanwezigheid van de griffier.