Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/7.2.6
7.2.6 Ineens of periodiek?
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
In dezelfde zin A-G Hartkamp in zijn conclusie (onder 8) voor HR 8 juli 1992, Nj 1992, 714
Zie over de voor- en nadelen van vaststelling van een som ineens Schadevergoeding (Bolt), art. 105, aant. 3-5 en daar vermelde literatuur.
Zie voor een geval waarin de rechter uitdrukkelijk alleen smartengeld toewees voor in het verleden geleden immateriële schade Rb. Den Haag 28 januari 1987, VRS 1997, 65. In dat geval blijkt uit de beschrijving overigens ook niet van factoren die duiden op toekomstige immateriële schade.
Het laatste is zelfs nog gebruikelijker dan bij vermogensschade. Aldus Knol 1986, p. 94.
In dat geval is uiteraard ook uitkering van een voorschot mogelijk.
De rechter heeft daartoe de vrijheid op grond van § 287 ZPO. Vgl. BGH 19 december 1969, VersR 1970, 281. Zie voorts BGH 6 juli 1955, BGHZ 18, 149 en BGH 8 juni 1976, VersR 1976, 967 (over de verhouding tussen het bedrag ineens en de 'Rente') en BGH 3 juli 1973, N/W 1973, 1653 (over de ontoelaatbaarheid van een 'dynamische Rente' gekoppeld aan een index voor kosten van levensonderhoud).
Zie voor literatuur en jurisprudentie op dit punt Schadevergoeding (Bolt), art. 105, aant. 11.
Storm, Kamp & Schön 1995, p. 306 zien als bezwaar dat dergelijke uitkeringen mogelijk belast zullen worden. Daarvoor bestaat hier m.i. geen enkele grond. Zie over fiscale aspecten nader § 9.5.
Zie over de relevantie van geldontwaarding voor de omvang van het smartengeld voorts § 7.4.3.3.
Ik heb geen aanwijzingen kunnen vinden dat daarbij ook (expliciet) elementen van kapitalisatie, zoals beleggingsrendement en toekomstige inflatie worden meegewogen.
MvA li, PG Bk 6, p. 475.
Wanneer men immateriële schade opvat als vermindering van welzijn of omschrijft in termen van pijn, verdriet en gederfde levensvreugde, moet worden aangenomen dat deze schade doorgaans niet op één specifiek moment wordt geleden, maar gedurende een langere periode.1 Het zal dan ook dikwijls voorkomen dat ten tijde van de vaststelling van de omvang van de schade een deel van die schade in de toekomst is gelegen.
Artikel 6:105 biedt de rechter de vrijheid om de begroting van nog niet ingetreden schade geheel of gedeeltelijk uit te stellen danwel bij voorbaat te verrichten. In het laatste geval heeft de rechter de vrijheid de schuldenaar te veroordelen tot betaling van een bedrag ineens, danwel tot het doen van periodieke uitkeringen.2 Deze vrijheden geniet de rechter ook waar het de vergoeding van immateriële schade betreft.
Begroting van immateriële schade geschiedt, voorover het gaat om toekomstige schade, doorgaans bij voorbaat3 en in de vorm van een som ineens.4
Die praktijk is ook wel begrijpelijk, omdat de vaststelling naar billijkheid een betrekkelijk ruw oordeel inhoudt, waarbij specifieke tijdgebonden schade-elementen opgaan in een totaal-oordeel. Niettemin is denkbaar dat de rechter begroting van (een deel van) de schade uitstelt wanneer medisch nog geen eindsituatie is ingetreden en de rechter meer duidelijkheid wenst over de ontwikkeling van bepaalde factoren, zoals de mate van invaliditeit.5 Ook is toekenning van een periodiek te betalen som smartengeld mogelijk. Het laatste is in Nederland evenwel hoogst ongebruikelijk. Dat is bijvoorbeeld anders in het Duitse recht, waar men dikwijls - vooral bij ernstige 'Dauerschaden' -een combinatie van toekenning van een bedrag ineens en periodieke uitkeringen ('Renten') aantreft.6
Is niettemin besloten tot toewijzing van periodiek uit te keren smartengeldbedragen, dan zal de hoogte van de uitkering, voorzover de rechterlijke uitspraak daartoe ruimte biedt, in de toekomst eventueel krachtens artikel 6:105 lid 2 kunnen worden aangepast.7
Besluit men tot uitkering in één som,8 dan rijst de vraag of daarbij naast schadebepalende factoren ook rekening moet worden gehouden met 'kapitalisatie-elementen', zoals eventueel beleggingsrendement van het uitgekeerde en (toekomstige) inflatie.9 Hoewel dat strikt genomen wel denkbaar is - de in de toekomst te lijden immateriële schade is immers in theorie terug te voeren op afzonderlijke elementen en tijdvakken en laat zich als zodanig schatten -is dat in de praktijk niet gebruikelijk. Dat laat zich verklaren doordat het hier in feite gaat om verfijningen van een berekeningsmethode, terwijl het smartengeld doorgaans niet aan de hand van afzonderlijk gewaardeerde factoren wordt berekend, maar meer ruwweg naar billijkheid wordt vastgesteld.10
De wijze waarop de schade wordt begroot, wordt geacht tevens het tijdstip van ontstaan en opeisbaarheid van de vordering te bepalen.11 De relevantie hiervan voor de wettelijke rente wordt besproken in § 9.2.2 en voor de verjaring in § 9.2.3.