Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/19.4.3.9
19.4.3.9 Bedrijfsmiddelenpool
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS368181:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie: G. Heida en G. van Muiden, Samenwerkingsvormen in landbouw en middenstand, Kluwer, Deventer, 1968 en Nota van de minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit over de toekomst van het totale agrocluster: Kiezen voor landbouw - Een visie op de toekomst van de Nederlandse agrarische sector, ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2005, blz. 94.
Zie bijvoorbeeld: Werktuigencoöperatie De Kempen U.A., Werktuigen Coöperatie Leudal e.o. U.A., Werktuigencoöperatie Koekange W.A. en Werktuigencoöperatie Ruinerwold W.A.
Asser/Maeijer 5-V (thans 7-VII), 1995, nr. 34 en A.L. Mohr, Van maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap, Gouda Quint, Deventer, 1998, blz. 50.
A.L. Mohr, Van maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap, Gouda Quint, Deventer, 1998, blz. 51.
Een kostenvennootschap handelt uitsluitend jegens de vennoten. Van een “openbare” vennootschap kan slechts sprake zijn, indien de vennootschap op een voor derden duidelijk kenbare wijze naar buiten toe optreedt (art. 7:801 wetsvoorstel personenvennootschappen). Een vennootschap die uitsluitend jegens haar vennoten optreedt, is geen openbare vennootschap (OV, OVR, CV of CVR). De vennootschap is dan een stille vennootschap.
De bedrijfsmiddelenpool op basis waarvan het gebruik van bedrijfsmiddelen wordt gedeeld komt regelmatig voor. In de landbouw is het bijvoorbeeld niet ongebruikelijk dat een kleine groep van agrariërs een beperkt aantal landbouwwerktuigen gezamenlijk gebruikt.1 Een dergelijke pool kan fysiek zijn (de landbouwwerktuigen worden bijvoorbeeld op een centrale plaats gestald en ook daar onderhouden), doch noodzakelijk is dit niet. Fysieke bedrijfsmiddelenpools in de landbouw hebben niet zelden de rechtsvorm van een coöperatie.2 Alsdan betreft het een benoemde pool die niet door een contract, maar door een statuut wordt geregeerd. De coöperatie is een niet-contractuele samenwerkingsvorm die derhalve buiten het bereik van dit onderzoek ligt.
In de praktijk komen de aan de hiervoor genoemde bedrijfsmiddelenpools verwante “kostenvennootschappen” (“kostenmaatschappen”) voor. Een (zuivere) kostenvennootschap heeft ten doel kosten die de vennoten moeten maken, gezamenlijk te dragen en onderling te verdelen om zo tot kostenbesparingen te komen. Kostenvennootschappen bespreek ik in deel IV, hoofdstuk 24.
De kostenvennootschap laat zich niet altijd eenvoudig onderscheiden van de pot- of poolovereenkomst. Algemeen wordt aangenomen dat het verschil tussen beide typen overeenkomsten is dat voor het bestaan van een vennootschapsovereenkomst vereist is dat met de inbreng het vermogensrechtelijke voordeel worden behaald.3 Er zullen daadwerkelijk in onderlinge samenwerking en voor gemeenschappelijke rekening en risico activiteiten moeten worden verricht, wil van een vennootschapsovereenkomst sprake zijn.4 Dit is niet het geval indien partijen zich beperken tot het (ter latere herverdeling) bijeenbrengen van hun individueel gemaakte kosten en / of verliezen. Een als (kosten)vennootschap aangeduid samenwerkingsverband dat niet meer inhoudt dan een pooling van kosten, is mijns inziens niet als vennootschap te merken.
Met Mohr betwijfel ik of een bedrijfsmiddelenpool die enkel het wederzijds gebruik van het bijeengebrachte regelt, als vennootschap is aan te merken. De uit de eis van samenwerking af te leiden voorwaarde voor het bestaan van een vennootschap dat er een streven moet zijn naar een gezamenlijk doel, is bij dergelijke kostenvennootschappen beperkt tot het realiseren van individuele kostenbesparingen. Zoals Mohr terecht aangeeft, is bij dergelijke overeenkomsten de parallel met pot- en poolovereenkomsten evidenter. Dit is bijvoorbeeld het geval in het aangehaalde voorbeeld, waarin twee landbouwers (het gebruik van) hun landbouwwerktuigen in een als (kosten)vennootschap aangeduid samenwerkingsverband inbrengen, om vervolgens afwisselend gebruik te kunnen maken van deze werktuigen ten behoeve van hun individuele bedrijfsvoeringen. In feite vindt er aldus een gebruiksruil met gesloten beurzen plaats van de werktuigen. Partijen staan dan dus eigenlijk niet naast elkaar, maar tegenover elkaar. Juist dan is er van een vennootschap geen sprake. In de praktijk worden dergelijke samenwerkingsverbanden nochtans veelal aangemerkt als vennootschap.5 Het belang om deze samenwerkingsverbanden ook precies te duiden is civielrechtelijk niet bijzonder groot, aangezien zij zo dicht tegen de vennootschapsovereenkomsten aan liggen, dat analoge toepassing van de regels voor vennootschappen voor de hand ligt. Voor de heffing van btw moeten de handelingen, die de participanten in het kader van een bedrijfsmiddelenpool verrichten, mijns inziens als handelingen over en weer worden gezien. De handelingen van de één vormen daarbij de vergoeding voor de handelingen van de ander, en andersom. De handelingen zijn aan de heffing van btw onderworpen en geven recht op aftrek van voorbelasting, indien het belaste prestaties betreft (zie paragraaf 19.4.3.2).