ABRvS, 17-01-2018, nr. 201703018/1/V6
ECLI:NL:RVS:2018:109
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
17-01-2018
- Zaaknummer
201703018/1/V6
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:109, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17‑01‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 17‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 11 februari 2016 heeft de minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de minister) het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.
201703018/1/V6.
Datum uitspraak: 17 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 maart 2017 in zaak nr. 16/7705 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2016 heeft de minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de minister) het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.
Bij besluit van 13 september 2016 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 maart 2017 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.H. Bruggink, advocaat te Den Haag, en A.M.R. Zeevaarder, tolk en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. S. Naarendorp, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen omdat hij de identiteit en nationaliteit van [appellant] niet met de vereiste zekerheid kan vaststellen. De staatssecretaris heeft de afwijzing van het verzoek in het besluit van 13 september 2016 gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat hoewel [appellant] in het bezit is van een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig Sierraleoons paspoort, desondanks ernstige twijfel bestaat aan zijn identiteit en nationaliteit.
De staatssecretaris heeft aan die ernstige twijfel ten grondslag gelegd dat de - in het kader van de eerder door [appellant] gevoerde vreemdelingenrechtelijke procedure - uitgevoerde taalanalyse heeft uitgewezen dat [appellant] eenduidig niet is te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Sierra Leone, maar dat zijn spraak mogelijk in Nigeria is te plaatsen. De afwijzing van de aanvraag in die vreemdelingenrechtelijke procedure is in rechte onaantastbaar.
[appellant] is in het kader van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet (hierna: Ranov) in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. In die procedure heeft [appellant] een kopie van een niet-gelegaliseerde geboorteakte overgelegd (Delayed BC/2002, nr. 23024), afgegeven op 20 december 2007.
Bij het verzoek heeft [appellant] een andere geboorteakte overgelegd; een gelegaliseerde Certified true copy BC/2012, nr. 13819, afgegeven op 20 januari 2015, en een Sierraleoons paspoort afgegeven op 13 maart 2013.
Vervolgens heeft [appellant] een verklaring overgelegd van de ambassade van Sierra Leone van 26 maart 2015, waarin staat dat hij de Sierraleoonse nationaliteit heeft en dat het door hem overgelegde paspoort aan hem toebehoort.
Team Onderzoek en Expertise Documenten (hierna: TOED) heeft op verzoek van de staatssecretaris de door [appellant] overgelegde documenten onderzocht en heeft voorts contact opgenomen met de Nederlandse ambassade in Ghana om te informeren naar eerder bij die ambassade door [appellant] overgelegde geboorteakten, die hij aldaar ter legalisatie had aangeboden en die door de ambassade in beslag zijn genomen. TOED heeft de onderzoeksbevindingen vastgelegd in een Verklaring van onderzoek van 23 juni 2016 (hierna: de Verklaring van onderzoek). Daarin staat dat de eerder afgegeven geboorteaktes alle niet in orde waren, dat de gelegaliseerde geboorteakte die op 20 januari 2015 is afgegeven met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt is, maar dat TOED niet kan vaststellen of deze bevoegd is afgegeven of dat deze inhoudelijk juist is. Het aan de kopie van de geboorteakte (Delayed BC/2009, nr. 87698) van 20 december 2007 ten grondslag liggende origineel is niet bevoegd opgemaakt en afgegeven. Het paspoort dat op 13 maart 2013 is afgegeven, is echt. Indien aan dit paspoort echter de geboorteakte ten grondslag heeft gelegen die op 20 december 2007 is afgegeven, dan is het paspoort frauduleus verkregen, aldus TOED.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:258, ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond met de door hem overgelegde documenten. De rechtbank heeft volgens [appellant] aan die uitspraak ten onrechte de conclusie verbonden dat de staatssecretaris in deze procedure niet zonder meer gebonden is aan de door de Sierra Leoonse autoriteiten aan de door [appellant] overgelegde documenten toegekende waarde. Anders dan in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 3 februari 2016, biedt de Verklaring van onderzoek geen aanknopingspunt voor twijfel aan de rechtmatige wijze van verkrijging van het paspoort of aan de juistheid van de inhoud van de geboorteakte van 20 januari 2015. Daarbij is evenmin aannemelijk dat door de Sierra Leoonse autoriteiten niet zou zijn voorzien in een deugdelijk identificatieproces bij de verkrijging van een Sierra Leoons paspoort. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte waarde gehecht aan de in de vreemdelingenrechtelijke procedure uitgevoerde taalanalyse. Volgens [appellant] verliest een taalanalyse zijn betekenis nadat de identiteit en nationaliteit alsnog met de voorgeschreven documenten zijn aangetoond.
3.1. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] met de door hem overgelegde documenten, zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat de staatssecretaris onder verwijzing naar de Verklaring van onderzoek heeft toegelicht dat het paspoort frauduleus kan zijn verkregen, omdat niet is gebleken dat een deugdelijk identificatieproces door de Sierra Leoonse autoriteiten heeft plaatsgevonden voorafgaande aan de afgifte daarvan. De rechtbank heeft voorts de uitslag van voormelde taalanalyse bij haar beoordeling betrokken. De rechtbank heeft tot slot bij haar oordeel betrokken dat de verklaring van de ambassade van Sierra Leone slechts bevestigt dat [appellant] in het bezit is van een paspoort met de door hem gestelde identiteit en nationaliteit waarin zijn pasfoto is opgenomen.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:501) volgt uit de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Handleiding voor de toepassing van de RWN dat het aan de desbetreffende verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat het aan de staatssecretaris is om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT6673) is de verlening van het Nederlanderschap, wegens de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is de staatssecretaris dan ook bevoegd om op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker te verlangen. Gelet hierop is het in de naturalisatieprocedure aan de staatssecretaris om te beoordelen of de verzoeker met de door hem overgelegde documenten zijn nationaliteit heeft aangetoond.
Uit het vorenstaande volgt dat, anders dan [appellant] betoogt, de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris in deze procedure niet zonder meer is gebonden aan de door de Sierra Leoonse ambassade aan de door [appellant] overgelegde documenten toegekende waarde.
3.3. De staatssecretaris heeft de eerder door [appellant] ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, omdat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij uit Sierra Leone afkomstig is, noch dat hij de nationaliteit van dat land bezit. De staatssecretaris heeft dat oordeel mede gebaseerd op de uitkomst van voormelde taalanalyse. In het kader van zijn aanvraag op grond van de Ranov heeft [appellant] een
niet-gelegaliseerde geboorteakte overgelegd.
In het licht van de bij de staatssecretaris ontstane twijfel over de identiteit en nationaliteit van [appellant] heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] met de door hem overgelegde documenten, zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond. Vaststaat dat [appellant] het paspoort heeft verkregen zonder dat hij in persoon voor de Sierra Leoonse autoriteiten is verschenen. Evenzeer staat vast dat [appellant] eerder een paspoort, afgegeven in 2008, heeft verkregen door tussenkomst van zijn familie en dat hij in het kader van die aanvraag evenmin in persoon voor de Sierra Leoonse autoriteiten is verschenen. Bij de aanvraag voor het huidige paspoort heeft [appellant] een kopie overgelegd van het paspoort dat in 2008 is afgegeven. Het voorgaande betekent dat [appellant] nimmer in persoon voor de Sierra Leoonse autoriteiten is verschenen in het kader van een aanvraag om afgifte van een paspoort, zodat de staatssecretaris zich reeds hierom terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet vaststaat dat een deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden voordat aan [appellant] een Sierra Leoons paspoort werd verstrekt. Dat betekent evenzeer dat niet buiten twijfel staat dat het paspoort daadwerkelijk door de Sierra Leoonse autoriteiten aan [appellant] is verstrekt. Daarbij komt dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet die waarde aan de door [appellant] overgelegde verklaring van de Sierra Leoonse ambassade kan worden gehecht die hij daaraan gehecht zou willen zien. Zolang niet buiten twijfel is dat het door [appellant] overgelegde paspoort door de bevoegde autoriteiten, na een deugdelijk identificatieproces, aan hem in persoon is verstrekt, kunnen de door de Sierra Leoonse ambassade afgegeven verklaringen, die op dat paspoort zijn gebaseerd, die ontstane twijfel niet wegnemen.
Met het door hem overgelegde paspoort heeft [appellant] derhalve de bij de staatssecretaris ontstane twijfel over zijn nationaliteit, die is gebaseerd op de uitkomst van voormelde taalanalyse, niet weggenomen. Het betoog van [appellant] dat een taalanalyse zijn betekenis verliest nadat de identiteit en nationaliteit alsnog met de voorgeschreven documenten zijn aangetoond, wat daarvan ook zij, leidt reeds niet tot het ermee beoogde doel, omdat, anders dan hij stelt, [appellant] met het door hem overgelegde paspoort zijn nationaliteit niet heeft aangetoond.
Voor zover [appellant] in zijn gronden van hoger beroep nog heeft gewezen op een door hem in zijn vreemdelingenrechtelijke procedure overgelegde identiteitskaart, wordt overwogen dat reeds in die procedure is geoordeeld dat daaraan niet de waarde kan worden gehecht die [appellant] daaraan gehecht wenst te zien, omdat de Koninklijke Marechaussee in een proces-verbaal van 4 maart 2001 heeft opgemerkt dat er bij vergelijking van de pasfoto op de identiteitskaart met een pasfoto van [appellant], twijfel bestaat of dit document wel aan hem toebehoort.
Tot slot is van belang dat [appellant] in het verleden meerdere geboorteakten ter legalisatie bij de Nederlandse ambassade in Ghana heeft aangeboden, die alle vals zijn bevonden. Ook in het licht hiervan heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] met de thans door hem overgelegde geboorteakte de bestaande twijfel over de door hem gestelde identiteit niet heeft weggenomen.
De rechtbank is derhalve terecht tot haar oordeel gekomen. Het betoog faalt.
4. Voor zover [appellant] zich in hoger beroep op het standpunt stelt dat hij in bewijsnood verkeert, omdat hij niet in staat is om meer bewijs over zijn identiteit en nationaliteit aan te leveren, wordt hij daarin niet gevolgd. Daartoe is reeds redengevend dat [appellant] zich in eerste aanleg uitdrukkelijk op het standpunt heeft gesteld dat hij allerminst in bewijsnood verkeert. Daarmee verhoudt zich niet dat hij zich thans op het tegenovergestelde beroept.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, griffier.
w.g. Verheij w.g. Woestenburg-Bertels
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018
501. BIJLAGE
Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN)
Artikel 7
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
2. […].
Artikel 31
1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
c. […];
e. nationaliteit of nationaliteiten;
f. […].
Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap
Paragraaf 3.5
Over te leggen documenten
Het verzoek om naturalisatie moet zoveel mogelijk worden ondersteund door (bewijs)stukken. De burgemeester kan van de verzoeker verlangen dat hij gegevens bewijst door middel van documenten (artikel 31, vijfde lid, BvvN). […]
Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die door naturalisatie het Nederlanderschap wil verkrijgen, overlegt deze vreemdeling nationaliteit en identiteit vaststellende documenten (zie onder meer artikel 31 BvvN en paragraaf 3.5.1 en 3.5.3 bij artikel 7 RWN). […]
Paragraaf 3.5.1
De verzoeker moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument overleggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. […].
Paragraaf 3.5.2
[…].
Paragraaf 3.5.3
De verzoeker moet in beginsel de volgende buitenlandse akten (van de burgerlijke stand) overleggen […]:
geboorteakte van hemzelf en geboorteakten van kinderen voor wie medeverlening wordt gevraagd;
· […].
Als de overgelegde buitenlandse akten van de burgerlijke stand ten tijde van de indiening van het verzoek om naturalisatie kunnen worden geaccepteerd als brondocument voor gegevens over ingezetenen in de BRP, worden deze documenten ook aanvaard voor de verlening van het Nederlanderschap. Immers, in den regel vindt de verlening van het Nederlanderschap plaats op basis van de inschrijving als ingezetene in de BRP. Wordt echter bij de gemeente een document overgelegd waaruit blijkt dat de BRP moet worden gewijzigd, dan moet hiervoor zo mogelijk zorg worden gedragen alvorens advies aan de IND wordt uitgebracht.