ABRvS, 05-10-2011, nr. 201101945/1/V6
ECLI:NL:RVS:2011:BT6673
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
05-10-2011
- Zaaknummer
201101945/1/V6
- LJN
BT6673
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BT6673, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 05‑10‑2011; (Hoger beroep)
Uitspraak 05‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 9 april 2008 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Partij(en)
201101945/1/V6.
Datum uitspraak: 5 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 december 2010 in zaak nr. 09/2821 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie, thans: de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2008 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 13 mei 2009 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 31 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 februari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 april 2011. Deze brieven zijn aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. S.S. Jangali, advocaat te Amsterdam, en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, voor zover thans van belang, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze wet.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef, onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: het Besluit), voor zover thans van belang, verstrekt de verzoeker bij de indiening van een naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland en zijn nationaliteit.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) dient de verzoeker buitenlandse akten, waaronder zijn geboorteakte over te leggen. Indien overgelegde buitenlandse akten van de burgerlijke stand ten tijde van de indiening van het verzoek om naturalisatie kunnen worden geaccepteerd als brondocument voor de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA), worden deze documenten ook aanvaard voor de verlening van het Nederlanderschap. Immers, in de regel vindt de verlening van het Nederlanderschap plaats op basis van de inschrijving in de GBA. De verplichting tot het overleggen van buitenlandse akten, waaronder een geboorteakte, lijdt uitzondering indien reeds in het verleden gelegaliseerde, en soms tevens geverifieerde documenten, zijn overgelegd en verwerkt in de GBA of in een akte van de burgerlijke stand in Nederland. Alsdan kan worden afgezien van het wederom overleggen van dezelfde documenten. Echter, ingeval van op goede gronden gerezen twijfel, dienen opnieuw originele gelegaliseerde documenten te worden overgelegd.
2.2.
[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zijn identiteit en nationaliteit onvoldoende kunnen worden vastgesteld om voor verlening van het Nederlanderschap in aanmerking te komen. Hiertoe voert hij aan dat hij al jaren in Nederland woont en dat zijn identiteit steeds door de Nederlandse autoriteiten, waaronder de minister, is geaccepteerd. Volgens [appellant] kan de minister zich, nu deze in de verblijfsrechtelijke procedure zijn identiteit nimmer in twijfel heeft getrokken en geen sprake is van een wijziging van feiten en omstandigheden, in de naturalisatieprocedure niet op het standpunt stellen dat twijfel bestaat aan zijn identiteit.
Voorts bevat het dossier volgens [appellant] geen aanknopingspunten die erop duiden dat zijn vader niet afkomstig is uit Ghana, maar uit Sierra Leone, dan wel de nationaliteit heeft van dat land. Volgens [appellant] heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat de gegevens op de in de bezwaarfase overgelegde geboorteakte juist zijn, zodat hem het Nederlanderschap dient te worden verleend. Verder stelt [appellant] zich op het standpunt dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door zijn identiteit in twijfel te trekken op grond van een verificatieonderzoek, waarin is uitgegaan van een verklaring van één persoon van wie de betrouwbaarheid niet vaststaat.
[appellant] voert voorts aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid, nu hij staatloos zal blijven als hem de Nederlandse nationaliteit niet wordt verleend.
2.2.1.
[appellant] heeft ter onderbouwing van zijn identiteit bij zijn verzoek om verlening van het Nederlanderschap een gelegaliseerd afschrift van een geboorteakte overgelegd. Deze akte is in het geboorteregister van Cape Coast (Ghana) geregistreerd op 30 november 1987, onder nummer 1023. Een afschrift is verstrekt op 28 december 2006. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft geweigerd om deze akte in de Gemeentelijke basisadministratie te doen inschrijven. Tegen deze weigering loopt nog een beroepsprocedure.
Eerder is een afschrift van een geboorteakte overgelegd die in het geboorteregister van Cape Coast (Ghana) is geregistreerd op 7 mei 1996, onder nummer 575. Een afschrift is verstrekt op 19 juni 1996. De Nederlandse vertegenwoordiging te Accra (Ghana) heeft op 5 juni 1997 de legalisatie van deze akte, na een verificatieonderzoek, geweigerd. Uit het verificatieonderzoek is gebleken dat twijfel bestaat aan de nationaliteit van de vader van [appellant] en de geboorteplaats van [appellant]. Voorts staat de moeder van [appellant] geregistreerd als aangever. Zij was echter op het moment dat de aangifte zou zijn gedaan reeds overleden.
Bij de hoorzitting in de bezwaarprocedure heeft [appellant] nogmaals een gelegaliseerd afschrift van de geboorteakte van 30 november 1987 overgelegd. Het overgelegde afschrift is verstrekt op 20 februari 2009. Op deze akte staat, naar gesteld, de zuster van de moeder van [appellant] geregistreerd als aangever.
2.2.2.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 september 2004 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=u65j3%2Fk%2BCyc%3D">200303055/1a>), is het aan de minister om te oordelen of de identiteit met behulp van de overgelegde stukken is komen vast te staan, dan wel aannemelijk geworden. Heeft de minister van Buitenlandse Zaken door middel van een verificatierapport van advies gediend met betrekking tot de juistheid van de inhoud van het document of een onderdeel daarvan, dan kan dit bij die beoordeling worden betrokken.
2.2.3.
[appellant] kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de minister ten onrechte aan zijn identiteit twijfelt, omdat hieraan nooit eerder door de minister of andere overheidsinstanties is getwijfeld. Juist in het kader van de procedure over verlening van het Nederlanderschap dient de identiteit van de verzoeker het voorwerp van onderzoek te zijn, daar het verlenen van het Nederlanderschap, vanwege de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht is. De minister is dan ook bevoegd op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit te verlangen.
2.2.4.
Zoals weergegeven in 2.2.1 volgt uit het verificatieonderzoek naar het op 19 juni 1996 verstrekte afschrift van de geboorteakte dat twijfel is gerezen omtrent de afkomst van de vader van [appellant]. [appellant] kan derhalve niet worden gevolgd in zijn betoog dat in het dossier geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het vermoeden dat zijn vader uit Sierra Leone afkomstig is. Voorts volgt uit het verificatieonderzoek dat twijfel bestaat aan de geboorteplaats van [appellant], aangezien hetgeen daarover is verklaard door een in het kader van het verificatieonderzoek gehoord persoon verschilt van hetgeen in de geboorteakte is vermeld. Verder vermeldt het afschrift van 19 juni 1996 als geboorteadres House 19/4 Governor Rowe, terwijl op de afschriften van 28 december 2006 en 20 februari 2009 is vermeld dat [appellant] is geboren in de Maternity Ward Central Hospital. Nu [appellant] naast de afschriften van de geboorteakte geen andere documenten ter staving van zijn geboorteplaats en de afkomst van zijn vader heeft overgelegd, bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister niet heeft kunnen uitgaan van de resultaten van het verificatieonderzoek. Ook overigens kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de minister niet van het verificatieonderzoek heeft kunnen uitgegaan. Anders dan [appellant] stelt, is het verificatieonderzoek niet slechts op de verklaringen van één persoon gebaseerd. Uit het legalisatieonderzoek is gebleken dat bij twee personen om informatie is gevraagd. Eén van de informanten, tevens de aanbieder van het uittreksel uit het geboorteregister, heeft uitdrukkelijk verklaard dat de vader van [appellant] de Sierraleoonse nationaliteit had, hetgeen tot twijfel aan de nationaliteit, vermeld in de geboorteakte heeft geleid. De andere informant heeft zich niet uitgelaten over de nationaliteit van de vader.
De gegevens op het in de bezwaarfase overgelegde afschrift van 20 februari 2009, die betrekking hebben op de geboorteplaats van [appellant] en de afkomst van zijn vader, komen overeen met de gegevens hierover op de eerder overgelegde afschriften. Nu de juistheid van deze gegevens op de afschriften van 28 december 2006 en 19 juni 1996 wordt betwijfeld en [appellant] geen andere documenten ter staving van deze gegevens heeft overgelegd, heeft [appellant] reeds daarom niet aannemelijk gemaakt dat de gegevens op het afschrift van 20 februari 2009 wel juist zijn.
Voorts versterkt de omstandigheid dat op de afschriften van 19 juni 1996 en 28 december 2006 de moeder van [appellant] als aangeefster van de geboorte is vermeld, terwijl zij op de datum van de registratie van de aktes op 7 mei 1996 en 30 november 1987 al was overleden, de reeds aanwezige twijfel aan de betrouwbaarheid van de overgelegde aktes. Op het afschrift van 20 februari 2009 wordt een ander, naar gesteld de zuster van de moeder van [appellant], vermeld als aangeefster. Volgens [appellant] heeft een ambtenaar van de burgerlijke stand in Ghana deze wijziging doorgevoerd, omdat bij de aangifte de identiteit van de aangever kennelijk niet was gecontroleerd en ten onrechte was aangenomen dat de moeder van [appellant] de aangifte had gedaan. [appellant] heeft deze verklaring echter op geen enkele wijze gestaafd, zodat daaraan niet de door hem gewenste waarde kan worden gehecht. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de identiteit en nationaliteit van [appellant] onvoldoende kunnen worden vastgesteld. Gelet op de hiervoor onder 2.1 vermelde artikelen van het Besluit diende het verzoek om naturalisatie derhalve te worden afgewezen. Anders dan door [appellant] is betoogd is voor een belangenafweging, gelet op de aan verlening van het Nederlanderschap verbonden gevolgen, geen plaats. Het betoog faalt derhalve.
2.3.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2011
164-532.