Vgl. bijv. HR 3 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG8962, NJ 2009/142. Zie in dit verband ook A.J.A van Dorst, Cassatie in strafzaken, negende druk, Deventer: Kluwer 2018, p. 180/181.
HR, 15-06-2021, nr. 20/00714
ECLI:NL:HR:2021:939
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-06-2021
- Zaaknummer
20/00714
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:939, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑06‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:389
ECLI:NL:PHR:2021:389, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑04‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:939
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Als masseur ontucht plegen met mannelijke patiënt (meermalen gepleegd), art. 249.1 Sr. 1. Kon hof p-v van verhoor van verdachte voor bewijs gebruiken, nu verklaring van verdachte daarin onjuist is gerelateerd? 2. Bewijsklachten. Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt t.a.v. schakelbewijs. 3. Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat verklaring van aangever niet betrouwbaar is, omdat sprake is van ‘hervonden herinneringen’. 4. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad 1., 2. en 3. HR: art. 81.1 RO. Ad 4. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/00714
Datum 15 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 februari 2020, nummer 21-001567-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat bij de schadevergoedingsmaatregel gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
3.2
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het in het door het hof bevestigde vonnis genoemde slachtoffer het in het vonnis vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het vonnis genoemde aantal dagen hechtenis.
3.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het in het door het hof bevestigde vonnis genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2021.
Conclusie 20‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Natuurgenezer, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd (art. 249 lid 2 aanhef en onder 3 Sr). Falende klachten over denatureren verklaring verdachte, schakelbewijs en motivering verwerping uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat verklaring aangever niet betrouwbaar is. Wel terechte klacht over vervangende hechtenis bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Conclusie strekt tot vernietiging, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast en verwerping beroep voor het overige.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/00714
Zitting 20 april 2021
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 18 februari 2020 onder aanvulling van twee bewijsmiddelen en de bespreking van een ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 8 maart 2018 bevestigd. Daarbij is de verdachte wegens “als degene die werkzaam is in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft het hof de beslissingen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr bevestigd, een en ander zoals in het arrest bepaald.
Namens de verdachte heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur vier middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat het hof het proces-verbaal van verhoor van de verdachte als bewijsmiddel 4 voor het bewijs heeft gebruikt, zulks terwijl de verklaring van de verdachte daarin onjuist is gerelateerd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 december 2012 tot 1 april 2013 in de gemeente [plaats], terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg, telkens ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die zich als patiënt/cliënt aan verdachtes zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, meermalen:
- de penis en balzak van die [slachtoffer] vastgepakt en aangeraakt en
- zijn, verdachtes, hand op de penis van die [slachtoffer] gelegd en daarbij drukkende en draaiende bewegingen gemaakt.”
5. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting, onder meer inhoudende:
(...) Ik heb de patiëntenkaart van [slachtoffer] in mijn administratie gevonden. Hij is vier à vijf keer bij me geweest met ik dacht klachten door burn-out en overspannen zijn. Knie- en liesklachten kan ook kloppen. (...) Voor het behandelen van liesklachten zit je wel heel dicht in de buurt van de geslachtsorganen. (...)
2. het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer], d.d. 15 november 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 12 tot en met 20):
(...) Ik wil aangifte doen van het feit dat ik naar een natuurgenezer ben gegaan, in de periode dat ik het psychisch heel zwaar had in verband met burn-out klachten. Dat hij tijdens de behandeling mij aanraakte zodanig dat ik klaar kwam. Niet een keer maar twee keer per sessie. Ik denk dat het in totaal vier keer is gebeurd. Vier sessies. Hij is als hulpverlener, toen ik zwak was, ver over mijn grenzen heen gegaan.
V: Tegen wie wil je aangifte doen?
A: [verdachte].
V: Waar woont [verdachte]?
A: [a-straat 1], uit mijn hoofd, in [plaats]. (...) Er kwam een afspraak tot stand. Kort voor de kerst van 2012. (...) Hij deed een paar testjes zoals een fysio dat doet met een bepaalde klacht. Hij raakte mijn pols en schouder even aan. (...) heel licht, als of hij iets checkte. Eigenlijk vlot daarna vroeg hij aan mij of ik op de behandeltafel wilde gaan liggen. Ontkleed, tot mijn boxershort. Op mijn buik. Waarna hij eigenlijk direct begon met behandelen. Ik liet het letterlijk over mij heen komen. Ik dacht, ik begrijp niet wat je doet. Ik wist niet wat er ging gebeuren. (...)
Ik had zoiets van, jij bent de behandelaar, jij weet wat je moet doen. Op basis van alle verhalen die ik over hem had gehoord was ik in de overtuiging dat deze meneer wist wat hij deed. Ik was maximaal gefrustreerd toen ik daar kwam. Ik wist niet meer wat ik moest doen. Ik was bereid om te accepteren dat er andere routes waren om beter te worden. Hij was bereid om mij te helpen. Ik dacht laat het maar gebeuren. Ik ging er van uit dat hij mijn grenzen zou respecteren. Ik ging er van uit dat deze meneer wist wat hij deed. Ik had geen wantrouwen. (...) Ik had aangegeven dat ik last had van mijn rechterknie. Ik had ook last van mijn rechterlies. (...) Ik lig daar op de tafel. Hij start eigenlijk met een soort van massage-achtige handeling. (...) Hij komt met zijn masserende bewegingen tot aan de rand van mijn boxershort en gaat hier onder door. (...) Hij behandelt mijn benen. Wat inhoudt masseren met olie en drukpunten. Waarbij hij ook vanaf beneden onder de rand van de boxershort tot onder de boxershort masserende beweging maakt. Waarbij hij steeds meer mijn boxershort binnenkomt. Hij raakte daar ook mijn balzak aan. Het begon heel subtiel, maar ging steeds verder. De boxershort was nog aan. (...) Achteraf gezien was hij daar al mijn grens over. Hij masseerde en raakte toen ook de balzak aan. Mijn psycholoog vroeg ook wat ik toen voelde. Ik heb mezelf ook de vraag gesteld, waarom zei ik niets. De associatie met deze meneer was goed, die wil je helpen. Ik had een burn out en had een depressie. Het was alsof er een vrachtwagen op me lag. Ik kon niet van de tafel af. Ik heb me zwaar en verlamd gevoeld. Ik lag daar en op het moment dat hij bezig was en vaker mijn billen had aangeraakt, vaker mijn balzak aanraakte, merkte ik dat ik een erectie kreeg. Het gevoel van zwaar daar te liggen en ook nog opgewonden te worden, maakte de hele sensatie compleet. Als je dan nog niet in de war bent? Dan is het in de war plus, plus. (...) Hij vraagt me om te draaien en op mijn rug te gaan liggen. Doet feitelijk het zelfde, dus weer massage met olie en drukpunten. (...) Van boven naar beneden. Hoofd, schedel, nek, schouders en borst. Eerst een soort van algeheel. Toen ik me omdraaide, hing mijn boxershort zo laag dat mijn schaamstreek te zien was. Het moet te zien zijn dat ik een erectie had. Het schaamhaar was te zien.
V: Was er nog meer te zien?
A: Het moet te zien zijn geweest dat ik op dat moment een erectie had.
V: Want.
A: Omdat ik een bobbel had in mijn boxershort.
V: Een volledige erectie?
A: Ja. (...) Op dat moment, het moment van omdraaien, schaamde ik me echt kapot. Ik kan niet anders zeggen. Hij leek er geen acht op te slaan. Wellicht hoort dit bij de behandeling, kan gebeuren, ik ben ook maar een mens. Ik ging het voor mezelf goed praten. Hij maakte er geen issue van, oké, maak ik er ook geen issue van. Was het oncomfortabel? Ja, zeer. Ik had het idee dat ik mezelf niet in de hand kon houden. Ik wilde graag controle over de situatie, met dat idee bleef ik liggen. Toen hij met mijn bovenlichaam bezig was, had ik het idee dat hij stopte ter hoogte van de navel. Niet verder naar beneden ging zoals aan de achterzijde. Toen hij met mijn benen begon, ging hij wel verder omhoog. Hij ging wel verder in de liezen. Hij leek met de behandeling last te hebben van de aanwezigheid van de boxershort. Ik weet niet precies waarom ik het idee had dat hij last had van de boxershort. Hij heeft met woorden gezegd heeft of ik hem iets wilde laten zakken of dat het uit kon. Daarvoor had hij met zijn handbewegingen wel laten merken dat hij niet goed door kon masseren. Daarna vroeg hij of ik de boxershort wat kon laten zakken of dat die uit kon. (...) Doordat ik daarvoor de indruk had gekregen dat hij het nodig had voor de behandeling, heb ik de boxershort eerst naar beneden gedaan en daarna uit.
V: Toen je dat deed, hoe was het toen met de erectie?
A: Onveranderd.
V: Dan lig je naakt op de bank, behandeltafel en dan?
A: In de voorgaande periode had hij met de massage al zo vaak in mijn liezen gezeten, scrotum aangetikt, soms tot net tegen de penis aan. Dat ik bij het minst of geringste dat hij er nog een keer tegen aan kwam, klaar kwam. Op dat moment en net daarvoor, schreeuwde mijn hele lichaam “Ik wil dit niet ", maar daar heeft hij niets van gehoord. Ik heb dat niet gezegd. Net als het moment van het omdraaien en dat hij die erectie gezien moet hebben, was er ook nu geen reactie van hem. Toen hij bezig was met mij had hij wel een handdoek over mijn heen gelegd, dat ik het wat warmer had. Ik kwam klaar en het was 'nat' van het sperma op mijn buik. Hij pakte toen een kleiner handdoekje en maakte razendsnel, zonder dat ik het opmerkte bijna, het weer weg. Daarom kan ik die wasmand ook omschrijven die naast de behandeltafel stond. Die was niet leeg.
V: Je komt klaar, hij maakt het schoon en dan?
A: Ik lig daar nog steeds, nadat ik was klaar gekomen. Geen erectie meer. De behandeling gaat door. Eigenlijk blijft hij hetzelfde doen wat hij daarvoor deed. Hij raakt nog steeds verschillende drukpunten aan. In mijn liezen, balzak en hij raakt mijn penis, die dan in slappe toestand is, weer even aan. (...) Hij pakt de penis niet vast, maar komt er steeds tijdens een masseer beweging er tegen aan. Hij heeft daarna zijn platte hand op mijn kruis gelegd. Mijn penis was in slappe toestand en hij beweegt zijn hand op mijn penis, een beetje duwen en trillen als het ware. Hij deed dit met zijn vlakke hand. (...) Behalve dat deze hele situatie al heel vervelend was, echter toen hij doorging met dat te doen kreeg ik weer een erectie. Hij ging door tot het moment dat ik voor de tweede keer klaar kwam. Alles werd opgeruimd zoals het de eerste keer ook gebeurde. Eigenlijk relatief snel daarna was de behandeling klaar. (...) het eerst wat ik hem vroeg was:
"Wat heb je gedaan?" (...) Ik was totaal niet in balans. Daar vond hij wel grond voor zijn uitspraak. De locatie waar de eerste chakra in het lichaam is gesitueerd is het perineum. Tussen anus en balzak. Toen dacht ik: "Vandaar". Ik heb hem gevraagd, “verklaard dat dan ook dat ik last heb van mijn liezen en knie"? Hij zei: "Nee, waarschijnlijk heeft dat te maken met je nier meridiaan”. Over de nier meridiaan zei hij: "Die loopt van af je kruin, midden door je torso, liesstreek, tot aan voetzool." Toen dacht ik: 'oh, dat heb je gedaan'. (...) Ik kon het wel koppelen aan de behandeling. Het betasten van de piemel, balzak, alles wat hij deed. (...)
V: Is er nog gesproken over het klaarkomen?
A: Nul. Het gebeurde wel. Het klaarkomen, erectie, het opruimen. Alsof het niet gebeurde.
Ik kwam wel klaar, maar ik denk dat je in mijn gelaat geen fractie van genot kon zien. Ik wilde niet dat het gebeurde. Hij zei wel: “Je kan wel duidelijk zien dat je niet in lijn bent met je gevoel". Ik verbond dat wel daaraan. (...)
V: Er wordt een vervolgafspraak gemaakt.
A: Ja, twee weken later. Ik ga vanuit [plaats] naar Arnhem. Toen dacht ik bij mezelf, volgens mij is het niet oké wat daar gebeurd is. Dit wordt niet een probleem voor mij. Het deel waar ik me voor schaam, nou het zal wel bij de behandeling horen. Toen ik thuis kwam, heb ik wel uitgesproken dat ik de behandeling vaag vond. Ik heb in de dagen daarna gegoogeld.
V: Heb je gezegd tegen [betrokkene 1]?
A : Nee.
V: Waarom niet?
A: Ik schaamde me er voor. Ik schaamde me dat ik opgewonden werd en klaar kwam. Er was geen millimeter in mijn lichaam die dit wilde.
V: Of schaamde je je voor het feit dal het een man was en dat je het fijn vond?
A: Dat kan. Ja ik denk dat het zo is.
V: De vraag is, waar de schaamte vandaan kwam?
A: Ja, op zich is klaar komen een prettig gevoel. Dat is iets in de intieme sfeer met mijn vrouw.
Op het moment dat je op tafel ligt en je verlamd voelt, dan is dat niet zo. (...) Er zit een verschil tussen het krijgen van een prettig gevoel en het prettig vinden wat iemand doet en wat er gebeurd. Het klaarkomen en die sensatie was wel fijn. Ik vind het lastig om de verhoudingen aan te geven. Het feit dat ik daar naakt op tafel lig, dat ik mijn grenzen niet aan kan geven. Dat ik gemasseerd wordt door een rare, schele man. Dat maakt dat ik de situatie niet bespreek. Wat zegt het over mij, dat ik het Iaat gebeuren. Die kant heb ik echt afgeblokt.
V: Twee weken later.
A: De periode daartussen heb ik veel gegoogeld om een soort onderbouwing te vinden voor wat er gebeurd was. Ik googelde op: meridianen, chakra's. [verdachte], politie, misbruik, natuurgeneeskunde. Ik heb [betrokkene 1] verteld, dat hij bij het masseren net tegen mijn scrotum aan was gekomen. Dat ik me afvroeg wat zijn intentie daar bij was. [betrokkene 1] vroeg intuïtief daar wel op door. Ze vroeg of dat alles was, wat daar gebeurd was. Ik zei dat dit alles was. (...) Twee weken later ben ik terug gegaan. Ik had mezelf voorgenomen dat het me niet weer zou overkomen. Ik kwam binnen in de behandelkamer. Ik zei [verdachte]: “Voor dat we verder gaan. Ik heb een slecht gevoel overgehouden aan de vorige keer. Ik wil dat je zegt wat je doet en ik wil mijn kleren aanhouden." Hij deed een testje vooraf. Hij vroeg niet hoe de twee weken waren geweest. Hij deed een testje met een soort pen met een kistje er aan. Het moest dan tegen je vingertoppen en dan sloeg een soort van metertje uit. Hij deed dat bij alle vingertoppen. Ik vroeg: "En?" Nee, was allemaal goed zei hij. Ik ging liggen op de behandeltafel met mijn kleren aan. De behandeling was nagenoeg hetzelfde. Masseren, drukpunten. Tot in mijn liezen, hij raakte mijn scrotum weer aan, tegen mijn penis. Ik raakte weer opgewonden, met kleren aan. Hij legde weer de platte hand in mijn kruis.
(...) Ik had een erectie. (...) Wat ik de vorige keer vertelde over de trillende handbeweging. Hij deed dat net zolang totdat ik weer klaar kwam. (...) De eerste keer voelde ik me al super vies. Dat had ik nu nog meer. Ik had een natte plek in mijn broek. Ergens had ik het voor me zelf wel gelegitimeerd. Als het met kleren aan ook zo gaat, zal het wel protocol zijn. Ergens in de behandeling heb ik gekeken of hij zelf ook opgewonden was. Hij stond soms zo dicht bij de tafel. Het zweet op zijn voorhoofd, zag ik niet als lichamelijke opwinding van zijn kant. Ik zag het als protocol. (...)
V: Je maakte een afspraak voor drie weken daarna?
A: Bij die derde afspraak geloofde ik er zo in, dat wil zeggen, ik had me zelf zo wijs gemaakt, dat dit zo hoorde. Ik had me er op ingesteld.
V: Wat gebeurde bij die derde afspraak?
A: Binnen komen, wat gebeurt er? In de boxershort. Hij vroeg me al eerder die boxershort uit te doen. Hij deed de behandeling en steeds specifieker richting het kruis. De eerste keer was steeds iets aanraken. Nu was het echt meer gericht op mijn kruis. Met de handen erop. Ik kwam klaar.
Hij maakte het weer netjes schoon. Toen de penis in slappe toestand was, greep hij deze onder aan de schacht vast, met zijn duim, wijs- en ringvinger maakte hij een soort van draaiende beweging. Ik heb dat als heel onprettig ervaren. Nu is dat op elk moment van de dag een vervelende beweging, laat staan als iemand anders dat doet. Zeker niet als je net bent klaar gekomen. Het was zoiets raars. Ik dacht, het zal wel een functie hebben. Hij ging feitelijk net zo lang door, tot ik weer opgewonden raakte. Hij pakte de penis vast en maakte, niet een aftrekkende beweging, maar meer een trillende beweging. Net zolang tot ik voor de tweede keer klaarkwam. Wat me heel goed bij staat van die keer, dat ik voor mezelf een besluit nam. het zal wel ergens goed voor zijn. Alsof ik in meditatieve toestand was. Ik trok me emotioneel even helemaal terug en liet het gebeuren.
V:En toen?
A: Tweede keer, klaar, afdrogen, kleren aandoen. Ik kreeg iets anders mee. Celzouten, daar heb je verschillende nummers in. Het waren tabletjes. Ik had voor mezelf een nieuwe overtuiging gevonden, dat het best wel goed kon zijn. (...) Ik ben de vierde keer wel weer gegaan. Op de bank plaatsgenomen. Behandeling, massage.
V: Hoe was je gekleed die keer?
A: Ik had een boxershort aan. Eerst de rug. Kort voor het draaien naar de buik, boxershort uit.
Er gebeurde weer het zelfde. Ik kan niet meer precies herinneren wat er gebeurde. Ik kan me wel herinneren dat na het klaarkomen hij mij weer hij de penis pakte, bij de schacht. Hij maakte de zelfde onprettige draaibeweging. Dat wat hij bij de derde afspraak ook deed. (...)
Ik heb ergens in het hele verhaal de beslissing genomen, wat hier gebeurd is in dit kamertje, hoeft niemand te weten. Mijn eigen woorden, dat vreet ik op. Ik had wel paniek aanvallen gehad. Ik kwam bij een psycholoog terecht. Dat was voor de burn-out klachten. Dat hielp me goed. Ik kon in oktober 2013 weer fulltime werken. Angst en paniek bleef. Ik heb daar antidepressiva voor gekregen. Er gebeurden ook mooie dingen in die periode. Ik ben getrouwd.
V: Die laatste keer die afspraak, wanneer is dat geweest?
A: Ik zou zeggen dat die laatste keer medio maart 2013 was. (... )
3. het proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 2], d.d. 26 januari 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 29 tot en met 32):
(…) V: Wat kunt u zich herinneren van wat u in 2014 bij [verdachte] is overkomen? (...) Welke (lichamelijke) problemen stelde [verdachte] bij u vast?
A: Hij zei zoiets dat het vanuit de liezen kwam. Dat voelde hij op één of andere manier, daar zouden de spieren vastzitten. In ieder geval rond de schaamstreek. (...)
V: Wat was voor u de reden om niet te handelen toen de onderbroek naar beneden werd gedaan? A: Omdat volgens hem het probleem bij mij in de liezen of schaamstreek lag. Dat moest losgemaakt worden, dan zou ik minder last hebben van de lage rugpijn. (...)
V: Hoe ging de behandeling precies in zijn werk?
A: Er gebeurde er niets vreemd. Hij drukte om mijn rug. Duwde daar op. Niets anders dan een fysio of masseur ook zou doen. Alleen het laatste stukje is vreemd. Toen ik mijn buik lag begon hij over de liezen. Ik moest mij daarna omdraaien. Toen ik op de rug lag, zat mijn onderbroek dus halverwege. Hij zei toen dat het in de liezen vast zou zitten. De aanhechting op het schaambeen. Het was allemaal rond de schaamstreek, rond mijn penis. Achteraf valt dat het meest op. Toen hij over de liezen begon, trok hij mijn onderbroek helemaal uit. Hij begon toen de drukken en dan kom je van het één in het ander. (...)
V: Wat zei u na de behandeling?
A: Ik vroeg na aan hem of het normaal was dat ik een orgasme kreeg. Hij zei dat dit wel vaker voorkwam. Ik heb daar verder niet op gereageerd, onderweg en achteraf ging ik daar wel over nadenken. Ik vond het eigenlijk niet normaal.
V: Wat bedoel je ermee dat je een orgasme krijgt.
A; Niets anders dan bij jullie.
V: Waar kwam het sperma terecht?
A: Op mijn buik. (...)
V: Wat deed [verdachte] toen u was klaargekomen?
A: Hij maakte de buik schoon. Waar de handdoek bleef weet ik niet.
T: Hoe is het gekomen dat u klaarkwam?
A: Omdat hij aan mijn penis begon te trekken. Zoals dat gebeurd. Dat deed hij toen hij in de schaamstreek bezig, met de liezen. Dat zat volgens hem allemaal vast. Tijdens dat onderzoek begon hij aan de penis te trekken. Daar zaten ook spieren vast volgens hem. Mijn penis was slap. Ik heb wel een erectie gekregen. Dat was een stuk waar ik geen controle over had en bewust van was. Achteraf besefte ik mij pas. Daarom heb ik hem daar ook na de behandeling over gevraagd, of het normaal was dat ik een orgasme had. Het trekken was niet anders dan je zelf of mijn vrouw zou doen. Ik weet niet precies hoe hij dat deed. Met één hand of twee handen. Ik weet het niet. Hij had mijn penis vast en was ook gelijk in mijn liezen aan het drukken. Ik heb het niet gezien, want ik lag op mijn rug. Hij maakte mijn buik schoon met een handdoek. Hij zei er verder niets over.
Na de behandeling heb ik hem de vraag gesteld of het normaal was dat je een orgasme kreeg. Hij zei dat het wel vaker voorkwam. (...) Ik wist voor mijzelf niet wat ik er mee aan moest. Er kwam een vrouw van 60 de behandelkamer uit toen ik zat de wachten, en later zag ik een vrouw en een kind van een jaar of 9 zitten. (...) Ik wilde niet dat anderen iets overkwam, daarom mijn stap naar de politie. (...) ik heb alles verteld. Dat heb ik twee jaar geleden ook al verteld (...)
4. het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 7 februari 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 72 en 73):
(...) V: Gebeurt het wel eens dat de mensen een erectie krijgen?
A: Ja. Als dat gebeurt dan loop ik weg. Even wat administratie doen en dan weer verder. In de verpleging doen ze er een koud washandje er op, maar dat doe ik niet. (...) Ik behandel mensen en als het aan de rug is, kom je ook bij de bekken. Dat is een risicovolle plek. Waar de pijn zit, hoeft niet het defect te zitten.
V: Als je iemand pijn aan de rug heeft, waarom zit je dan aan de geslachtsorganen?
A: De pijn kan ook vanuit de bekken komen. De bekken zitten aan de voorkant van het lichaam.
(...) Soms zet ik dan een spier recht. (...)
V: Het gaat er om dat er mannen zijn die hun onderbroek uit moeten doen.
A: Dat vraag ik wel eens, omdat je bij strakke kleding niet goed de draaibewegingen te maken.
Als je dan met de energiebanen bezig bent lukt dat niet, door de olie kan ook het ondergoed bevuild raken ze doen zelf hun ondergoed uit. Je moet altijd in de richting van het hart masseren. In sommige gevallen moet dan de onderbroek uit.
V: Als je bij de schaamstreek komt, masseer je ook hun penis.
A : Nee. Soms ligt een piemel in de weg en die leg ik weg. Ik wil overal eerlijk antwoord op geven. Ik heb veel te verliezen. (...)
V: Raak je wel eens een penis aan?
A: (...) Bij een bekken- of liesbehandeling en als iemand groot geschapen is, dan kan het zo zijn dat je er tegen aankomt. (…)”
6. In aanvulling daarop heeft het hof twee bewijsmiddelen toegevoegd, te weten:
“Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0600-2016318005-20, gesloten en getekend op 22 maart 2018 door [verbalisant 1], brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 3]:
Op een gegeven moment kwam ik erachter dat ik ziekelijk was. Ik ben het in het alternatieve gaan zoeken en zo kwam ik uit bij [verdachte] in [plaats]. Dat was in de jaren tachtig. In de periode 1995/1996 had ik last van eczeem op mijn rug en in mijn schaamstreek. Ik vertelde hem van het eczeem en hij zei dat ik op de behandeltafel moest gaan liggen. Ik moest mijn broek naar beneden doen en toen heeft hij mij in de schaamstreek geholpen.
Hij kwam overal aan. Daar bedoel ik mee dat hij mijn ballen vast hield en dat hij mijn piemel in zijn hand hield en mij aftrok. Mijn piemel werd stijf maar ik ben niet klaargekomen. Het voelde heel raar, het was een gevoel van opwinding, tegenstrijdigheden in mijn hoofd, dat het niet hoorde om mij zo te behandelen en van afschuw. Ik ben wel vaker naar hem toe gegaan. Ik denk een stuk of tien keer.
En elke keer deed hij hetzelfde, hij trok mij elke keer af. Ik ging er telkens met een rot gevoel weg.
Ik heb hem ook gebeld. Ik heb hem gezegd dat het allemaal niet goed voelde wat hij heeft gedaan bij mij en dat ik af zag van verdere behandeling. Ik weet dat hij zei dat wat hij deed heel normaal was en bij de behandeling hoorde.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0600-2018097188-1, gesloten en getekend op 5 maart 2018 door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], respectievelijk brigadier en inspecteur van politie Eenheid Oost-Nederland, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 4]:
[verdachte] was bij ons in de familie al een begrip. Ik had al jaren last van mijn nek. Omdat wij goede ervaringen hadden met hem, ben ik er ook naartoe gegaan.
Dat was ergens in 2009 of 2010. Ik moest mij uitkleden en in mijn onderbroek voor hem gaan staan. Daarna moest ik op de behandelbank gaan liggen. Hij begon mij te masseren. Hij ging naar de eerste chakra, die bij mijn schaambeen zou zijn. Hij begon mij daar te masseren. Mijn onderbroek moest naar beneden. Hij legde er wel een handdoek over heen. Dit was over mijn penis. Hij bleef maar over mijn eerste chakra wrijven. Als je daar lang genoeg wrijft, komt de penis wel overeind.
Op een gegeven moment ging de handdoek weg en begon hij mijn penis vast te pakken. Hij begon mij af te trekken. Ik zei tegen hem dat dit mij te ver ging en ik wilde dat hij stopte. Hij stopte ermee. Hij gaf mij ook een verklaring voor het aftrekken. Volgens hem had het met energiestromen te maken. Ik ging heel ongemakkelijk daar weg.”
7. Voorts heeft het hof de volgende nadere bewijsoverweging in zijn arrest opgenomen:
“Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de eerst na de behandeling in eerste aanleg aan het dossier toegevoegde verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zijn en niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
Het hof ziet geen reden om - in onderling verband en samenhang bezien - aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van beide verklaringen te twijfelen. Net als aangever [slachtoffer] en de getuige [betrokkene 2] verklaren ook zij - onafhankelijk van elkaar - dat verdachte tijdens behandelingen aan hun geslachtsdelen heeft gezeten. Nu zowel de verklaring van [betrokkene 2] als die van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] de verklaring van aangever [slachtoffer] op essentiële punten ondersteunen, is van enige schending van art. 342, tweede lid, van het wetboek van Strafvordering geen sprake.”
8. Het als bewijsmiddel 4 tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van verhoor houdt als verklaring van de verdachte in dat “bij een bekken- of liesbehandeling en als iemand groot geschapen is, het zo [kan] zijn dat je er tegen aankomt”. Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat uit het (niet als bewijsmiddel gebruikte, A-G) proces-verbaal van bevindingen van de auditieve verhoorregistratie “helemaal niet volgt” dat de verdachte “stelt dat als iemand groot geschapen is, het zo kan zijn dat hij dan tegen de penis aankomt”, maar enkel “stelt dat hij dan misschien dichter in de buurt komt”. De steller van het middel voert aan dat de woorden “dan kan het zo zijn dat je er tegen aankomt” een volstrekt andere lading heeft dan de opmerking dat het dan misschien zo kan zijn dat hij dan dichter in de buurt komt; het een impliceert dat de penis wordt aangeraakt, terwijl het ander dit nu juist niet inhoudt.
9. Als ik de steller van het middel goed begrijp gaat het nu niet om het geval dat een verklaring van de verdachte door de feitenrechter in de bewijsvoering anders wordt weergeven dan in het proces-verbaal van verhoor is opgenomen, maar keert de klacht zich vooral ook tegen de wijze waarop het proces-verbaal van verhoor (bewijsmiddel 4) is opgemaakt, en over hetgeen daarin ten onrechte wel of niet is opgenomen, in relatie tot het proces-verbaal van bevindingen van de auditieve verhoorregistratie.
10. Voor zover het de steller van het middel mede daarom te doen is, leidt de klacht tot niets. Over de inhoud van het proces-verbaal van verhoor ten opzichte van de registratie van het verhoor in het proces-verbaal van bevindingen kan in cassatie niet met vrucht worden geklaagd, aangezien daarmee niet wordt opgekomen tegen een beslissing als bedoeld in art. 78, eerste lid, RO.1.
11. Voor het overige merk ik het volgende op. De klacht lijkt te willen inhouden dat het hof dit onderdeel van verdachtes verklaring niet voor het bewijs had mogen gebruiken, nu na kennisneming van de auditieve verhoorregistratie klaarblijkelijk was gebleken dat het aanraken van de penis uitdrukkelijk werd betwist door de verdachte.
12. Voor zover ik heb kunnen nagaan, maakt het proces-verbaal van bevindingen van de auditieve verhoorregistratie geen deel uit van de gedingstukken die in cassatie voorhanden zijn. Daarnaast is mij is niet gebleken dat de raadsman heeft bevonden dat de processtukken onvolledig zijn en zich overeenkomstig art. 4.8.2 van het Procesreglement van de Hoge Raad der Nederlanden heeft gewend tot de rolraadsheer met het verzoek om aanvulling in de vorenbedoelde zin. Dat betekent dat de klacht tot waarderingen van feitelijke aard noopt die tot het domein van de feitenrechter behoren en zich niet lenen voor een beoordeling in cassatie. Ik heb daarbij in aanmerking genomen dat het middel geen klacht bevat die inhoudt dat ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging op dit punt een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv is ingenomen waarvan het hof is afgeweken zonder dat het daarvoor de redenen heeft opgegeven.
13. Ten slotte nog dit. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de aangever een patiënt van de verdachte was in verband met onder meer liesklachten en dat een patiënt tijdens de behandeling soms ontkleed tot het boxershort en soms volledig naakt op de behandeltafel lag. Het als bewijsmiddel 4 voor het bewijs gebruikte proces-verbaal van verhoor houdt óók de – in cassatie niet bestreden – verklaring van de verdachte in dat hij soms een piemel weglegt. Daarmee heeft de verdachte reeds verklaard dat hij weleens de penis van een patiënt aanraakt. En dát is de essentie waarom het hier gaat en daaraan wordt door gebruikmaking van het proces-verbaal van verhoor als bewijsmiddel 4 geen geweld gedaan. Dat betekent dat het hof niet iets ten laste van de verdachte voor het bewijs heeft gebruikt dat door de verdachte uitdrukkelijk is betwist.
14. Het middel faalt.
15. Het tweede middel valt in twee klachten uiteen. De eerste klacht houdt in dat de bewijsmiddelen, in het bijzonder het schakelbewijs dat de aangifteverklaring zou moeten ondersteunen, de bewezenverklaring niet kunnen dragen. Volgens de tweede klacht zou het hof in strijd met het bepaalde in art. 359, tweede lid, Sv niet in het bijzonder de redenen hebben opgegeven op grond waarvan het is afgeweken van het uitdrukkelijk door de verdediging onderbouwde standpunt dat er in dit geval voor het bewijs geen gebruik zou mogen worden gemaakt van het bewijshulpmiddel schakelbewijs omdat de te schakelen verklaringen op essentiële punten niet overeenkomen
16. Over de eerste klacht het volgende. Op het schakelbewijs ben ik nader ingegaan in mijn conclusie vóór HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118. In dat verband gaat het kort gezegd om de vraag of de feitelijke gang van zaken, de ‘modus operandi’, die aan elk van de feiten ten grondslag ligt ten opzichte van elkaar op essentiële punten zulke belangrijke overeenkomsten vertoont, dat het vanwege deze specifieke elementen een samenstellend deel kan vormen van de bewijsconstructie.2.
17. In de toelichting op het middel wordt door de raadsman aangevoerd dat de modus operandi geen overeenkomst kent omdat uit de verklaring van de aangever nadrukkelijk blijkt dat er geen aftrekkende bewegingen zijn gemaakt die hebben geleid tot een ejaculatie, terwijl uit het gebezigde steunbewijs juist volgt dat hiervan bij de getuigen [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] wel sprake is.
18. Hoewel behoedzaamheid geboden is bij het gebruik van schakelbewijs, laat de constellatie van feiten in de onderhavige zaak mijns inziens geen twijfel bestaan over de overeenkomsten tussen de verklaringen van de aangever en die van de hierboven genoemde getuigen. Men ligt op de behandeltafel, tot het boxershort of naakt, er worden drukkende, masserende bewegingen gemaakt rondom de liezen en het geslachtsdeel, de patiënt komt klaar en er wordt met een handdoek schoongemaakt. Of het nu gaat om ‘het maken van een aftrekkende beweging’, ‘het masseren van de balzak’, ‘het blijven wrijven over het eerste chakra’, ‘het onder de schacht pakken van de penis in slappe toestand en maken van een soort van draaiende beweging met zijn duim, wijs- en ringvinger’, ‘het vastpakken van de penis en het maken van niet een aftrekkende maar meer een trillende beweging’ of ‘het drukken en dan kom je van het één in het ander’: de modus operandi is daarmee telkens dezelfde. Het hof kon dan ook de constructie van het schakelbewijs toepassen, zoals het heeft gedaan, om tot een bewezenverklaring te komen.
19. De tweede klacht mist feitelijke grondslag, nu niet alleen in de gebezigde bewijsmiddelen maar ook in de bewijsoverweging van het hof wel degelijk tot uitdrukking komt dat de belastende verklaringen, die de aangever en de getuigen [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] onafhankelijk van elkaar hebben afgelegd, op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertonen. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat het geen reden ziet om aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] te twijfelen.
20. Ook het tweede middel faalt.
21. Het derde middel klaagt dat het hof in strijd met het bepaalde in art. 359, tweede lid, Sv niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven op grond waarvan het is afgeweken van het uitdrukkelijk door de verdediging onderbouwde standpunt dat de verklaring van de aangever niet betrouwbaar is (en daarom niet tot het bewijs mag worden gebruikt), omdat er sprake is van zogenoemde ‘hervonden herinneringen’.
22. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2020 is overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota door de raadsman het volgende naar voren gebracht (hier met weglating van de voetnoten):
“Overtuigend bewijs
Mocht u van oordeel zijn, dat er wel voldoende steunbewijs is, dan stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat er geen overtuigend bewijs is oftewel er kan in redelijkheid worden getwijfeld aan het verwijt dat [verdachte] door aangever wordt gemaakt.
In mijn fax aan uw hof van 16 januari jl. heeft de verdediging al aangegeven dat er concrete aanwijzingen zijn dat de aangifte gebaseerd is op zgn. hervonden herinneringen. De verdediging onderbouwt dat op basis van het navolgende feitencomplex:
Blijkens de overlegde patiëntenkaart van [verdachte] zouden de vermeende feiten hebben plaatsgevonden in de periode van 20 december 2012 tot met 31 mei 2013 (zie bijlage 1).
Vanaf ongeveer maart 2013 is aangever onder behandeling bij een psycholoog voor zijn problemen (zie blz. 3 van het pv van verhoor getuige d.d. 28 juni 2019).
Opvallend is dat tot het moment van het openbaar maken van zijn beschuldigingen omstreeks juni 2016, aangever zijn ervaringen nooit met zijn psycholoog heeft besproken. Dit terwijl hij vanaf de vermeende ontuchtige handelingen tot aan de openbaarmaking, onder behandeling stond. De raadsheer-commissaris bevraagt aangever hierover dan ook specifiek en stelt (zie blz. 7 van het pv van verhoor getuige d.d. 28 juni 2019):
"U raadsheer-commissaris vraagt of de aanleiding van het opnieuw hulp zoeken bij de psycholoog was dat u het zich weer herinnerde. Ja. Voordat ik bij [verdachte] was geweest had ik overspannen klachten. In mij perceptie voelde ik me al heel slecht voordat ik bij [verdachte] was geweest. Ik ben met de psycholoog aan de slag gegaan met dezelfde overspannen klachten. (..) Dat ging zo erg over dat stuk, dat ik de ervaringen bij [verdachte] niet ter sprake heb gebracht. U raadsheer-commissaris vraagt mij naar de reden dat ik dat niet ter sprake heb gebracht. Ik zag dat niet als reden waarom ik niet goed in mijn vel zat. Ik ben op een ongezonde manier met werk omgegaan.
U houdt mij voor dat ik heb gezegd dat ik er ondersteboven was van wat er bij [verdachte] was gebeurd en dat ik het later bij de psycholoog niet ter sprake heb gebracht. Ik was helemaal in de war toen ik me meldde bij [verdachte]. Toen ik voor de eerste keer bij de psycholoog kwam kwamen negenennegentig procent van de klachten van het werk af. Althans dat dacht ik toen. Alles wat bij [verdachte] is gebeurd heb ik een tijd lang niet toegelaten."
Als je hele hebben en houden bloot legt bij de psycholoog, is het opvallend dat z'n vermeende traumatische ervaring, waarvan aangever stelt dat hij ondersteboven was, niet is gedeeld bij de psycholoog. Pas ruim drie jaar later, omstreeks 27 juni 2016, vertelt aangever aan zijn vrouw voor het eerst over zijn vermeende ervaringen bij [verdachte] (zie blz. 20 en blz. 43 van het dossier).
Over de reden om het toen pas te vertellen verklaart aangever volgens het pv van bevindingen d.d. 21 januari 2020:
"uh dacht gadverdamme, het kwam eigenlijk letterlijk kwam het naar boven ik heb er ook echt maanden, misschien wel jaren niet aan gedacht dat ik het echt niet meer weet maar het kwam, op dat soort momenten kwam het naar boven en dat maakte me angstig en paniekerig, mijn eerste reactie was uh een hele normaal gesproken he? Oprotten en terug naar binnen en, maar ik merkte dat dat lastig was en ik merkte dat ik vaker dromen kreeg,"
Tegenover de raadsheer-commissaris verduidelijkt aangever deze periode (zie blz. 6 van het pv van verhoor getuige d.d. 28 juni 2019):
"Ik merkte dat ik er twee jaar lang niet aan had gedacht. Ik had het er ook niet met de psycholoog over gehad."
Vervolgens vindt op 12 juli 2016 het informatieve gesprek plaats (zie blz. 8 van het dossier), waarna aangever op 15 november 2016 aangifte heeft gedaan (zie blz. 11 van het dossier). In de tussengelegen periode is aangever ook nog eens psychologisch behandeld voor PTSS (zie blz. 26 van het dossier).
Op basis van het voorgaande concludeert de verdediging, dat gezien de omstandigheid dat aangever stelt dat hij zo lang niet aan de feiten heeft gedacht, dat hij het zelfs niet meer wist én de omstandigheid dat aangever zijn ervaringen destijds niet heeft gedeeld met zijn psycholoog, terwijl hij aangeeft dat hij er erg van ondersteboven was en al die tijd onder behandeling van zijn psycholoog stond, maakt dat de verdediging het aannemelijk acht dat er sprake is van hervonden herinneringen.
En wat voor consequenties moet dat dan hebben?
Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik.
Tot 1 mei 2016 was het Openbaar Ministerie verplicht in dit soort zaken het LEBZ dwingend te consulteren. Oftewel indien een zaak aspecten vertoonde van hervonden herinneringen werd het LEBZ dwingend geconsulteerd, alvorens beslissingen in het opsporingsonderzoek mochten worden genomen. Over wat hervonden herinneringen zijn wordt ook uitgebreid ingegaan in die aanwijzing:
"Hervonden herinneringen 'We spreken van een hervonden herinnering als iemand aangeeft dat hij in het verleden een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt met een belangrijke persoonlijke betekenis, dat hij zich dit enkele jaren in het geheel niet heeft kunnen herinneren, maar dat de herinnering daarna geheel of gedeeltelijk toegankelijk is geworden en (nu) door hem als authentiek en betrouwbaar wordt ervaren' (Gezondheidsraad, 2004). Het hervinden van de herinneringen kan plaatsvinden in therapie, maar ook daarbuiten. De Gezondheidsraad plaatst kanttekeningen bij het fenomeen hervonden herinneringen en wijst er op dat traumatische gebeurtenissen in het algemeen juist beter worden herinnerd. De hervonden herinneringen zouden eerder fictieve herinneringen zijn, 'autobiografische herinneringen aan gebeurtenissen die men niet heeft meegemaakt' (Gezondheidsraad, 2004). Fictieve herinneringen kunnen makkelijker ontstaan wanneer sprake is van een combinatie van persoonlijkheidskenmerken c.q. psychische stoornissen en suggestieve beïnvloeding door een belangrijk persoon (bijvoorbeeld een therapeut of andere vertrouwenspersoon).
Feit is dat sinds de nieuwe Aanwijzing Zeden, die sinds 1 mei 2016 inwerking is getreden, de verplichte consultatie is verdwenen. En dat is naar mijn mening opmerkelijk, want in de periode 2012 - 2014 legden officieren van justitie 31 zaken, waarbij vermoedelijk sprake was van hervonden herinneringen aan de LEBZ voor. Van alle 31 zaken werd door het LEBZ geadviseerd om het opsporingsonderzoek te stoppen (bron: P.J. van Koppen e.a., Routers van het Recht, Over de rechtspsychologie, Den Haag 2017, blz. 567).
Of misschien toch niet zo opmerkelijk. Hoe dan ook voorzichtigheid met een dikke vette hoofletter V is hier geboden nu het aannemelijk is, dat hier sprake is van hervonden herinneringen! (…)
Samenvattend;
Zoals ook onderbouwd zijn er in de zaak van aangever [slachtoffer] serieuze aanwijzingen, dat hier sprake is van zgn. hervonden herinneringen. Aangever stelt zelfs, dat hij er zelfs zo lang niet meer aan heeft gedacht, dat hij het echt niet meer wist, aldus aangever:
"misschien wel jaren niet aan gedacht, dat ik het echt niet meer weet."
En daarnaast is het ook opmerkelijk dat aangever in de periode na de vermeende incidenten er ook met niemand over heeft gesproken, terwijl hij stelt er ondersteboven van zijn geweest. Zelfs niet met zijn psycholoog heeft hij erover gesproken.
Dit alles maakt dat er in redelijkheid kan worden getwijfeld aan de verwijten, die [verdachte] worden gemaakt. Reden waarom ik u hem verzoek vrij te spreken van het tenlastegelegde.”
23. Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv is sprake wanneer de verdachte of zijn raadsman dan wel het openbaar ministerie, wil het ingenomen standpunt de – uiteindelijk in cassatie te toetsen – verplichting tot beantwoording scheppen, zijn standpunt duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren heeft gebracht.3.Wat betreft de stelplicht gelden betrekkelijk zware eisen.4.Van Dorst wijst er daarbij op, dat het aan de orde gestelde onderwerp alsmede de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten belangrijke factoren zijn die in het concrete geval invulling geven aan de omvang van de motiveringsplicht van de rechter.5.De nadere motivering kan al besloten liggen in de door de rechter gebruikte, voor de verwerping van het standpunt relevante bewijsmiddelen en/of de aanvullende bewijsmotivering, met dien verstande dat bij niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt niet op ieder detail van de argumenten behoeft te worden ingegaan.
24. Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever is in de kern een herhaling van hetgeen de verdediging tegenover de rechtbank heeft aangevoerd, en kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het hof naar voren is gebracht. Het hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door deze verklaring wel voor het bewijs te bezigen.
25. De raadsman van de verdachte gaat er kennelijk van uit dat het hof in het door de verdediging naar voren gebrachte geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft gezien. Ik meen dat deze kennelijke uitleg op een verkeerde lezing van het arrest berust.
26. Het hof overweegt namelijk in het bestreden arrest expliciet dat het van oordeel is dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist en dat het hof het vonnis dan ook zal bevestigen. In eerste aanleg is door de verdediging vrijspraak bepleit; de raadsman van de verdachte plaatste ten overstaan van de rechtbank – in de woorden van de rechtbank – “kanttekeningen bij de juistheid en betrouwbaarheid van de aangifte, waarbij hij mede heeft gewezen op het aanzienlijke tijdsverloop tussen de verweten ontuchtige handelingen en het moment van aangifte”. Op dat verweer heeft de rechtbank nadrukkelijk gerespondeerd in haar vonnis. Die gemotiveerde overweging, waarin het verweer door de rechtbank wordt weerlegd, heeft het hof bevestigd en daarmee tot de zijne gemaakt. Door het vonnis in zoverre te bevestigen, heeft het hof in het bijzonder de redenen opgegeven die hebben geleid tot afwijking van het – als gezegd, ten opzichte van het verweer in eerste aanleg in de kern gelijkluidende – uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging in hoger beroep. Het middel dat klaagt dat het hof heeft verzuimd op dit standpunt te responderen, mist dan ook feitelijke grondslag.
27. Het middel faalt.
28. Het vierde middel komt op tegen de vervangende hechtenis die aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregel is verbonden.
29. Gelet op wat de Hoge Raad in zijn arrest van 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914, NJ 2020/409, m.nt. Ten Voorde ten aanzien van deze vervangende hechtenis heeft overwogen, is het middel terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan met toepassing van art. 6:4:20 Sv bepalen dat in plaats van vervangende hechtenis gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
30. Het middel slaagt.
31. Het eerste, het tweede en het derde middel falen en lenen zich mijns inziens alle voor afdoening met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het vierde middel slaagt.
32. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
33. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat bij de schadevergoedingsmaatregel gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑04‑2021
HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496, NJ 2007/345 (rov. 6.3.2).
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Buruma.
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Wolters Kluwer: Deventer 2018, p. 194.
Van Dorst, a.w., p. 195.