RvdW 2020/654:Beleggingsfraude in concernverband. Onderdeel van de bewezenverklaring is ontoereikend gemotiveerd. HR ambtshalve: onderzoek naar verjaring als grond voor verval van recht tot strafvordering en deswege n-o OM in vervolging. HR herhaalt relevante overwegingen uit NJ 2018/475 ambtshalve toetsing van de verjaring in cassatie. De in de tll. opgenomen feiten zijn bij art. 321 Sr strafbaar gesteld als misdrijf waarop een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren is gesteld. De feiten zijn volgens de tll. begaan in de periode van 1 januari 2005 t/m 21 november 2010. O.g.v. art. 70 lid 1 aanhef onder 2 jo. art. 72 lid 2 Sr beloopt de verjaringstermijn in dit geval ten hoogste twee maal zes jaren. Het hof heeft geoordeeld dat het recht tot strafvervolging is verjaard voor de periode van 1 januari 2005 t/m 19 augustus 2006. De cassatieschriftuur die op 22 juli 2019 namens verdachte is ingediend, bevat geen klacht m.b.t. verjaring in de periode nadat hof de bestreden uitspraak heeft gewezen. De HR volstaat daarom met het oordeel dat wat betreft het onder 1 meer subs. tlgd. het recht tot strafvordering wegens verjaring is vervallen wat betreft de periode van 22 juli 2007 t/m 12 mei 2008. Deze verjaring brengt mee dat de uitspraak van het hof niet in stand kan blijven. Volgt (partiƫle) vernietiging en terugwijzing.