HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1806, NJ 2021/73 m.nt. J. Legemaate. Ook gepubliceerd in JGz 2021/3 m.nt. R.B.M. Keurentjes.
HR, 23-12-2022, nr. 22/03090
ECLI:NL:HR:2022:1932
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-12-2022
- Zaaknummer
22/03090
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1932, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑12‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1056, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2022:1056, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑11‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1932, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑08‑2022
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2022-0341
JGz 2023/19 met annotatie van Redactie
Uitspraak 23‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Wvggz. Spoed. Hoorplicht. Rb. heeft geoordeeld dat burgemeester zich onvoldoende heeft ingespannen om betrokkene te horen en vervolgens beroep ex art. 7:6 Wvggz van betrokkene tegen door burgemeester opgelegde crisismaatregel ongegrond verklaard. Tast verzuim om hoorplicht van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz na te leven, de rechtmatigheid van de crisismaatregel aan?
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/03090
Datum 23 december 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: E.F.A. Linssen-van Rossum,
tegen
DE BURGEMEESTER VAN DE GEMEENTE HILVERSUM,
zetelende te Hilversum,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de burgemeester,
niet verschenen.
1. Procesverloop in cassatie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/16/538117 / FZ RK 22-290 van de rechtbank Midden-Nederland van 25 mei 2022.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De burgemeester heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de advocaat-generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 25 mei 2022 en tot afdoening als in de conclusie onder 3.7 vermeld.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
Op 17 april 2022 heeft de burgemeester op grond van art. 7:1 Wvggz ten aanzien van betrokkene een crisismaatregel genomen.
2.2
Betrokkene heeft op de voet van art. 7:6 Wvggz beroep ingesteld tegen de crisismaatregel. Daarnaast heeft hij de rechtbank verzocht hem op de voet van art. 10:12 Wvggz schadevergoeding toe te kennen.
2.3
De rechtbank heeft het beroep tegen de crisismaatregel ongegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank de gemeente veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 75,-- als schadevergoeding aan betrokkene. De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“Vaststaat dat betrokkene niet is gehoord. In het hoorverslag is daarover opgenomen dat er drie pogingen zijn gedaan om betrokkene te horen. Bij de derde poging heeft de zus van betrokkene opgenomen en aangegeven dat betrokkene reeds is opgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat het op dat moment op de weg van de hoorservice had gelegen om de zus te vragen in welke instelling betrokkene was opgenomen, vervolgens de instelling te bellen en te proberen daar alsnog in contact te komen met betrokkene om hem te horen. Dat horen had dan eventueel nog via een psychiater kunnen plaatsvinden, niet zijnde de psychiater die betrokkene kort daarvoor had onderzocht. (…)
Dat de hoorservice geen telefoonnummers van de instellingen heeft, bevreemdt de rechtbank. Er worden immers ook wel crisismaatregelen afgegeven voor personen die al op vrijwillige basis in een instelling verblijven. De instelling waar betrokkene naartoe was overgebracht is ook geen kleine instelling waarvan het telefoonnummer moeilijk te achterhalen zou zijn. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht is geschonden doordat de inspanningsverplichting om betrokkene te horen onvoldoende is nageleefd.
Dat leidt er echter niet automatisch toe dat daarmee de rechtmatigheid van de crisismaatregel wordt aangetast.
Op grond van artikel 7:6 Wvggz kan een betrokkene beroep tegen een crisismaatregel instellen en de rechter om een oordeel vragen over de rechtmatigheid van de beslissing van de burgemeester. De rechterlijke toetsing die na afloop van de crisismaatregel plaatsvindt, nadat een verzoek is gedaan tot voortzetting van de crisismaatregel, biedt namelijk niet de beoogde rechtsbescherming van betrokkene.
Getoetst moet dus worden of de crisismaatregel rechtmatig is genomen.
Het telefonisch horen van een betrokkene dient er toe dat de beslissing zorgvuldig wordt genomen. Door de betrokkene voorafgaand aan die beslissing te horen, kan de betrokkene zijn visie geven en kan ook [de] burgemeester zelf zich een oordeel vormen over de noodzaak en de bereidheid van een betrokkene om opgenomen te worden.
Aangezien het om een crisismaatregel gaat en gelet op de criteria waaraan voldaan moet zijn voor zo’n maatregel, zal het niet steeds eenvoudig zijn om een betrokkene goed te horen. Daarom geldt er een inspanningsverplichting.
Uit het dossier van de voortzetting crisismaatregel, met name het zich daarin bevindende Informatierapport Wvggz, blijkt dat rapporteurs een melding kregen over betrokkene. Ter plaatse constateerden zij dat hij op hen ‘zeer nerveus en verward’ overkwam, ‘hij stond te trillen en had wijd opengesperde ogen met kleine pupillen’. Betrokkene wilde weg naar Amsterdam en vond dat degenen die hem daarvan weerhielden ‘gek’ geworden waren. Rapporteurs hebben vervolgens de crisisdienst gebeld. Daarop is de psychiater gekomen die betrokkene heeft onderzocht. Daarvan is een summiere medische verklaring opgemaakt. Daaruit blijkt dat betrokkene ‘met praten (…) niet goed uit zijn woorden’ kwam en dat hij ‘met dubbele tong’ praatte.
Op grond van het verweerschrift en de overige stukken is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester op grond van alle feiten en omstandigheden redelijkerwijs tot de crisismaatregel heeft kunnen besluiten. Ook kan redelijkerwijs worden aangenomen dat het horen van betrokkene de burgemeester niet tot een ander oordeel zou hebben geleid. Dat betekent dat de crisismaatregel ook zou zijn verstrekt als betrokkene wel was gehoord.
Dat de inspanningsverplichting om betrokkene te horen daarbij onvoldoende is nageleefd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daarmee moet worden geconcludeerd dat er sprake is geweest van een rechtmatig besluit.
De rechtbank verwerpt de beroepsgrond. De rechtbank zal derhalve het beroep tegen de crisismaatregel ongegrond verklaren.”
3. Beoordeling van het middel
3.1
Het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester ook zonder betrokkene te horen, op grond van alle feiten en omstandigheden, tot de crisismaatregel heeft kunnen besluiten. Immers, de niet-naleving van de hoorplicht tast de rechtmatigheid van de crisismaatregel aan, aldus de klacht.
3.2
Gegeven de in cassatie onbestreden vaststelling van de rechtbank dat de hoorplicht is geschonden, voert het middel terecht aan dat de rechtbank niet kon oordelen dat sprake is geweest van een rechtmatig besluit op de grond dat de burgemeester redelijkerwijs tot de crisismaatregel heeft kunnen besluiten en dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het horen van betrokkene de burgemeester niet tot een ander oordeel zou hebben geleid. Het verzuim om de hoorplicht van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz na te leven, tast de rechtmatigheid van de crisismaatregel aan. De bestreden beschikking kan voor zover daarin het beroep tegen de crisismaatregel ongegrond is verklaard, niet in stand blijven.
3.3
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door de beschikking van de rechtbank te vernietigen voor zover daarin het beroep tegen de crisismaatregel ongegrond is verklaard, en dat beroep alsnog gegrond te verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 25 mei 2022, voor zover daarin het beroep tegen de crisismaatregel van 17 april 2022 ongegrond is verklaard;
- verklaart het beroep tegen de crisismaatregel van 17 april 2022 gegrond.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 23 december 2022.
Conclusie 11‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Wvggz. Hoorplicht burgemeester. Rechtmatigheid crisismaatregel als hoorplicht niet is nagekomen.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/03090
Zitting 11 november 2022
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
[betrokkene] ,verzoeker tot cassatie,advocaat: mr. E.F.A. Linssen-van Rossum,
tegen
De burgemeester van de gemeente Hilversum,verweerder in cassatie,niet verschenen.
Partijen worden hierna verkort aangeduid als betrokkene respectievelijk burgemeester.
1. Inleiding en samenvatting
1.1
In deze Wvggz-zaak heeft betrokkene op grond van art. 7:6 Wvggz beroep ingesteld tegen de crisismaatregel, omdat de burgemeester betrokkene voordat de crisismaatregel werd genomen niet heeft gehoord. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester zijn inspanningsverplichting om betrokkene te horen onvoldoende heeft nageleefd, maar desondanks het beroep ongegrond verklaard, omdat de rechtbank van oordeel is dat de burgemeester op grond van alle feiten en omstandigheden redelijkerwijs tot de crisismaatregel heeft kunnen besluiten en dat het horen van betrokkene niet tot een andere beslissing zou hebben geleid. Hiertegen richt zich het cassatieberoep.
2. Feiten en procesverloop
2.1
Op 17 april 2022 om 16:11 uur heeft de burgemeester van de gemeente Hilversum op grond van art. 7:1 Wvggz een crisismaatregel genomen. Met de uitvoering van de crisismaatregel is zorgaanbieder [verblijfplaats] belast. In zijn beschikking verwijst de burgemeester naar een op dezelfde dag uitgebrachte medische verklaring van [de psychiater] . De burgemeester vermeldt, in overeenstemming met rubriek 4.d in die verklaring, als zorg die noodzakelijk is om de crisissituatie af te wenden:- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;- beperken van de bewegingsvrijheid;- insluiten;- uitoefenen van toezicht op betrokkene;- onderzoek aan kleding of lichaam;- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beinvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;- controleren op de aanwezigheid van gedrag-beinvloedende middelen;- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;- opnemen in een accommodatie.
2.2
Bij verzoekschrift, bij de griffie van de rechtbank Midden-Nederland ingekomen op 25 april 2022, heeft betrokkene beroep ingesteld tegen de door de burgemeester van Hilversum opgelegde crisismaatregel van 17 april 2022 en heeft betrokkene op grond van art. 10:12 Wvggz verzocht om een schadevergoeding.
2.3
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 20 mei 2022. Gehoord zijn: betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, de vader van betrokkene, en een vertegenwoordiger van de gemeente Hilversum.
2.4
Bij beschikking van 25 mei 2022, schriftelijk vastgelegd op 21 juni 2022, heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen de crisismaatregel ongegrond verklaard en het beroep om schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 75,-. De rechtbank heeft overwogen dat de hoorplicht is geschonden doordat de inspanningsverplichting om betrokkene te horen onvoldoende is nageleefd. De hoorservice had volgens de rechtbank nadat de zus van betrokkene had aangegeven dat betrokkene opgenomen was, bij de zus moeten nagaan in welke instelling betrokkene was opgenomen en vervolgens naar de instelling moeten bellen om te proberen in contact te komen met betrokkene om hem te horen. Dat dit niet is gebeurd, leidt er volgens de rechtbank niet toe dat daarmee de rechtmatigheid van de crisismaatregel wordt aangetast. Op grond van het verweerschrift en de overige stukken is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester op grond van alle feiten en omstandigheden redelijkerwijs tot de crisismaatregel heeft kunnen besluiten. Volgens de rechtbank kan redelijkerwijs worden aangenomen dat het horen van betrokkene de burgemeester niet tot een ander oordeel zou hebben geleid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de crisismaatregel ook zou zijn verstrekt als betrokkene wel was gehoord.
2.5
Namens betrokkene is – tijdig – beroep in cassatie ingesteld. Namens de burgemeester is geen verweerschrift ingediend.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bestaat uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel betoogt dat het oordeel van de rechtbank dat uit het verweer van de burgemeester en de overige stukken voortvloeit dat ook zonder betrokkene te horen op grond van alle feiten en omstandigheden tot de crisismaatregel besloten had kunnen worden, zodat de crisismaatregel rechtmatig is, onjuist en onbegrijpelijk is aangezien de niet-naleving van de hoorplicht de rechtmatigheid van de crisismaatregel aantast. Ook mist het oordeel feitelijke en juridische grondslag doordat niet vastgesteld kon worden of sprake was van verzet of vrijwilligheid. Het tweede onderdeel klaagt dat de rechtbank het verschil miskent tussen enerzijds het feit dat betrokkene niet kan of wil worden gehoord en anderzijds dat de burgemeester zich door een derde heeft laten informeren om vervolgens, met inachtneming van de verkregen informatie, alsnog tot de crisismaatregel te kunnen besluiten. Zowel de informatie van de rapporteurs als de informatie uit de medische verklaring voldoet volgens het onderdeel niet aan hetgeen daarover is geoordeeld in de uitspraak van de Hoge Raad van 20 november 20201.. Volgens het onderdeel geeft de rechtbank met een verwijzing naar hetgeen de rapporteurs hebben waargenomen en de medische verklaring van de psychiater, blijk van een verkeerde maatstaf bij het oordeel dat de burgemeester, ook als betrokkene wel voldoende in de gelegenheid zou zijn gesteld om te worden gehoord, tot dezelfde beslissing was gekomen en dat er daarom sprake is van een rechtmatig besluit. De onderdelen lenen zich voor gezamenlijk bespreking.
3.2
Art. 5 lid 1 EVRM bepaalt dat aan niemand de vrijheid mag worden ontnomen, behalve in de daar genoemde gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure. Tot de daar genoemde gevallen behoort de rechtmatige detentie van geesteszieken. Als de betrokkene het niet eens is met de door de burgemeester getroffen crisismaatregel kan betrokkene binnen drie weken na de dag waarop de burgemeester de crisismaatregel heeft genomen, hiertegen beroep instellen bij de rechter (art. 7:6 Wvggz). De rechterlijke toetsing bij de voortzetting van de crisismaatregel biedt niet de beoogde rechtsbescherming van betrokkene. Bij die toets wordt alleen de rechtmatigheid van de voortzetting van de verplichte zorg getoetst, maar niet de rechtmatigheid van de crisismaatregel.2.
3.3
In de onderhavige zaak heeft betrokkene zich op het standpunt gesteld dat hij bij het opleggen van de crisismaatregel ten onrechte niet is gehoord door de burgemeester, zoals voorgeschreven door art. 7:1 lid 3 sub b Wvggz. Dit artikel regelt dat de burgemeester voordat een crisismaatregel wordt genomen betrokkene zo mogelijk in de gelegenheid stelt om te worden gehoord. De uitkomst van het horen moet worden meegewogen in de beslissing.3.De burgemeester dient moeite te doen om de betrokkene te horen en mag niet te licht ervan uitgaan dat dit niet mogelijk is. Als het horen niet plaatsvindt, zal de burgemeester moeten kunnen motiveren waarom niet en wordt dat in het besluit met redenen omkleed. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 20 november 20204.volgt dat de burgmeester zowel het horen als het vaststellen of een betrokkene niet wil worden gehoord kan overlaten aan anderen. De Hoge Raad overwoog:
“4.2.1. Op grond van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz neemt de burgemeester niet eerder een crisismaatregel dan nadat hij de betrokkene, zo mogelijk, in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord.
De aanduiding “zo mogelijk” is in de totstandkomingsgeschiedenis van genoemde bepaling als volgt toegelicht. Deze aanduiding ziet op de situatie dat de betrokkene niet wil worden gehoord of niet aanspreekbaar is. De burgemeester dient moeite te doen om de betrokkene te horen en mag niet te licht ervan uitgaan dat dit niet mogelijk is. Als het horen niet plaatsvindt, zal de burgemeester moeten kunnen motiveren waarom niet en wordt dat in het besluit met redenen omkleed.
Een en ander komt er dus op neer dat de betrokkene over de te nemen crisismaatregel moet worden gehoord, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is of de betrokkene niet wil worden gehoord, en dat indien de betrokkene niet wordt gehoord, de burgemeester daarover verantwoording moet afleggen (zie ook hierna in 4.2.5, slot).
4.2.2.
In de totstandkomingsgeschiedenis van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz is verder vermeld dat het horen niet door de burgemeester zelf hoeft plaats te vinden, maar om praktische redenen ook kan plaatsvinden in opdracht van de burgemeester door de instantie waar de betrokkene zich in de gegeven situatie bevindt. Daarnaast kan de burgemeester iemand die werkzaam is onder zijn verantwoordelijkheid, opdracht geven tot het uitvoeren van de in art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz bedoelde verplichting.
4.2.3.
Voor het antwoord op de vraag aan welke derden de burgemeester de uitvoering van zijn verplichtingen uit hoofde van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz kan opdragen, dient onderscheid te worden gemaakt tussen (i) de vaststelling of de betrokkene kan en wil worden gehoord en, indien dit het geval is: (ii) het horen zelf.
4.2.4.
Wat betreft het horen zelf blijkt uit de hiervoor in 4.2.2 genoemde totstandkomingsgeschiedenis dat de wetgever het niet bezwaarlijk acht dat het horen in opdracht van de burgemeester gebeurt door een derde. Dat strookt met de tekst van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz, die immers inhoudt dat de burgemeester de betrokkene in de gelegenheid moet hebben gesteld “om te worden gehoord”, en met de aard van een crisismaatregel, die meebrengt dat steeds sprake is van spoed, zodat het horen in voorkomend geval op elk uur van de dag of nacht moet kunnen plaatsvinden. Wel dient, ter waarborging van een effectieve uitoefening van het recht van de betrokkene om te worden gehoord, de eis te worden gesteld dat de door de burgemeester ingeschakelde derde (a) op die taak is berekend en (b) niet inhoudelijk bij de beslissing tot de aanvraag van een crisismaatregel betrokken is. Beide vereisten gelden zowel voor derden die behoren tot de ambtelijke organisatie van de burgemeester als voor derden buiten die organisatie.
Het tweede vereiste heeft vooral betekenis voor het in de wetsgeschiedenis genoemde geval dat het horen plaatsvindt door de instelling waar de betrokkene verblijft, in het bijzonder indien het de accommodatie betreft die bij de aanvraag van de crisismaatregel betrokken is geweest; in dat geval mag de burgemeester een derde die werkzaam is in de accommodatie waar de betrokkene verblijft, slechts dan opdragen de betrokkene namens hem te horen, indien deze derde niet inhoudelijk bij de aanvraag betrokken is geweest. Daarnaast brengt dat vereiste mee dat het horen niet mag worden overgelaten aan de onafhankelijke psychiater die de medische verklaring ten behoeve van de beoogde crisismaatregel heeft opgesteld, ongeacht of deze is verbonden aan de accommodatie waar de betrokkene verblijft. Deze heeft de betrokkene immers onderzocht en al geadviseerd om de maatregel te nemen.”
3.4
In deze uitspraak kwam de Hoge Raad overigens tot het oordeel dat de rechtbank te hoge eisen had gesteld aan de hoorplicht van de burgemeester. In de onderhavige zaak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de hoorplicht is geschonden doordat de inspanningsverplichting onvoldoende is nageleefd. Naar het oordeel van de rechtbank had de hoorservice na de zus van betrokkene gesproken te hebben, moeten nagaan waar betrokkene was opgenomen en de instelling moeten bellen om alsnog in contact te komen met betrokkene. Het middel komt hiertegen niet op, zodat in cassatie moet worden uitgegaan van een schending van de hoorplicht.
3.5
De steller van het middel voert m.i. terecht aan dat niet-naleving van de hoorplicht de rechtmatigheid van de crisismaatregel aantast. Zoals vastgesteld door de rechtbank heeft de burgemeester de inspanningsplicht om betrokkene te horen onvoldoende nageleefd. De Hoge Raad oordeelde in de uitspraak 18 september 20155.waarin de burgemeester een inbewaringstelling had gelast zonder dat een psychiater of een arts, niet psychiater zijnde, overeenkomstig de eisen van art. 21 Wet Bopz een schriftelijke verklaring heeft verstrekt dat:
“(…) de burgemeester “in urgent cases” een last tot inbewaringstelling [kan] geven zonder een dergelijk voorafgaand onderzoek, maar deze vrijheidsontneming voldoet alleen aan de eisen van art. 5 lid 1 EVRM indien “immediately after the arrest” alsnog een onderzoek door een (niet bij de behandeling betrokken) psychiater plaatsvindt. Gelet daarop dient een zonder voorafgaand onderzoek door een psychiater gegeven last als onrechtmatig in de zin van art. 28 lid 1 Wet Bopz te worden aangemerkt indien de betrokkene niet ‘immediately after the arrest’ is onderzocht door een (niet bij de behandeling betrokken) psychiater.”
3.6
Het niet horen van betrokkene zelf kan niet achteraf worden hersteld. Wel heeft de Hoge Raad in de uitspraak van 20 november 2020 overwogen dat de burgemeester zal moeten uitleggen op grond waarvan is afgezien van het in staat stellen van betrokkene te worden gehoord. Verzuimt de burgemeester dit, dan kan dit verzuim nog worden hersteld in de procedure, waarbij de betrokkene beroep heeft ingesteld tegen de crisismaatregel. Dat is echter iets anders dan hetgeen de rechtbank in de onderhavige zaak heeft gedaan. De rechtbank oordeelt immers dat de crisismaatregel ook gegeven zou zijn als betrokkene wel was gehoord op basis van de informatie van de rapporteurs en de medische verklaring. Dit is m.i. onjuist.
3.7
Het onderdeel slaagt dan ook. Ik geef de Hoge Raad in overweging om de zaak zelf af te doen door – na vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre – het beroep tegen de crisismaatregel gegrond te verklaren.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 25 mei 2022 en tot afdoening als hiervoor onder 3.7 vermeld.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑11‑2022
Zie R.H. Zuijderhoudt, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, art. 7:1, aant. 5.
ECLI:NL:HR:2020:1806, NJ 2021/73 m.nt. J. Legemaate. Ook gepubliceerd in JGz 2021/3 m.nt. R.B.M. Keurentjes.
ECLI:NL:HR:2015:2747, JVGGZ 2015/38 m.nt. W.J.A.M. Dijkers.
Beroepschrift 18‑08‑2022
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Procesinleiding in een Wvggz zaak.
Verzoeker tot cassatie is [betrokkene], verder te noemen ‘betrokkene’, geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] en wonende te [woonplaats], [postcode], aan de [adres] en verblijvende bij het [verblijfplaats], [postcode], [a-plaats] aan de [adres], ten deze in cassatie vertegenwoordigd door en woonplaats kiezende bij zijn advocaat mr. E.F.A. Linssen- van Rossum, kantoorhoudende te Den Haag aan het Lange Voorhout no. 15, correspondentieadres: Postbus 13353, 2518 EJ, te Den Haag, die voor hem als advocaat bij de Hoge Raad zal optreden en dit verzoekschrift zal ondertekenen en indienen.
Verzoeker stelt hierbij beroep in cassatie in tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, afdeling familierecht, van 25 mei 2022, onder zaaknummer C/16/538117 FZ RK 22- 290, houdende een ongegrondverklaring van het beroep van betrokkene d.d. 24 april 2022 tegen een door de burgemeester verleende crisismaatregel d.d. 17 april jl…
Verweerder ten deze is de burgemeester van de gemeente Hilversum. Postadres van de gemeente Hilversum : Postbus 9900, 1201 GM Hilversum.
Met het hierna volgende cassatiemiddel stelt betrokkene beroep in cassatie in tegen voormelde beschikking wegens schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming in de overwegingen en beslissingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, zoals vervat in diens beschikking van 25 mei 2022 en gewezen onder zaak-/rekestnummer C/16/538117 FZ RK 22-290 nietigheid met zich brengt om de in het cassatiemiddel gegeven redenen, bestaande uit verschillende in hun onderlinge verband en samenhang te lezen rechts- en motiveringsklachten.
Essentie van deze zaak :
Dit beroep in cassatie gaat over het niet horen van betrokkene voorafgaand aan het verlenen van de bestreden crisismaatregel. De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht is geschonden1., omdat de burgemeester zijn inspanningsverplichting om betrokkene te horen onvoldoende heeft nageleefd. Met die vaststelling, die erop neerkomt dat de burgemeester zich niet voldoende heeft ingespannen om van betrokkene te horen wat hij van de crisismaatregel vond, is er geen grond voor de daarop volgende aanname van de rechtbank dat ook al zou betrokkene wel zijn gehoord, dat niet tot een ander oordeel over de crisismaatregel zou hebben geleid2.. De rechtbank neemt die aanname als basis voor diens conclusie dat het besluit rechtmatig is geweest, hetgeen rechtens onjuist en tevens onbegrijpelijk is. De rechtbank baseert zich daarbij op waarnemingen van niet medisch geschoolde rapporteurs en een summiere verklaring van de psychiater, die bij de aanvrage van de crisismaatregel betrokken is geweest.
Eerste klachtonderdeel: Rechts- en motiveringsklacht:
Onjuiste toepassing van Artikel 7:1, lid 3 aanhef en b):
Met de vaststelling door de rechtbank aan het slot van de tweede alinea van rechtsoverweging 6.2 (blz. 4) :
‘dat de hoorplicht is geschonden doordat de inspanningsverplichting om betrokkene te horen onvoldoende is nageleefd.’
is er sprake van een schending van grondrechten. Die schending kan niet achteraf worden hersteld, zoals de rechtbank aan het slot van rechtsoverweging 6.2 (blz. 5 bovenaan) doet om alsnog tot een rechtmatig gegeven crisismaatregel te komen. Die voor het oordeel dragende overweging, inhoudende dat uit het verweer van de burgemeester en de overige stukken voortvloeit dat ook zonder betrokkene te horen op grond van alle feiten en omstandigheden tot de crisismaatregel besloten had kunnen worden, is onjuist en tevens onbegrijpelijk aangezien de niet-naleving van de hoorplicht de rechtmatigheid van de crisismaatregel aantast.
De burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen en voldoende geëquipeerde persoon had aan betrokkene de gelegenheid dienen te geven om te reageren op de voorgenomen crisismaatregel, zodat de resultaten daarvan kunnen worden meegenomen bij het verlenen van de crisismaatregel… Het beroepschrift vermeldt expliciet in randnummer 3 dat als er per se een opname zou moeten volgen, betrokkene daar ook vrijwillig mee zou hebben ingestemd. Daarmee zou hem de stress en de dreiging van de zeer verstrekkende vormen van gedwongen zorg bespaard zijn gebleven3.. Die stelling van betrokkene had de rechter kenbaar bij de overwegingen en het oordeel over de gegrondheid van het beroep dienen te betrekken.
Uit de aantekeningen van de griffier van mondelinge behandeling blijkt dat betrokkene gehoord wilde worden en dat hij erover klaagt dat hem niets is uitgelegd over de keuzes, die hij had. Het gevolg daarvan is dat ook niet vastgesteld kón worden of er sprake was van verzet of vrijwilligheid4.. Daarmee mist het oordeel van de rechtbank, dat er sprake is geweest van een rechtmatig genomen crisismaatregel, een juiste feitelijke en juridische grondslag.
Tweede klachtonderdeel: rechts- en motiveringsklacht.
Voorts miskent de rechtbank met voormelde slotoverwegingen in 6.2 het essentiële verschil tussen het enerzijds niet voldoen aan het wettelijk vereiste om betrokkene in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord ten gevolge van een onvoldoende inspanning van de burgemeester en de twee vereisten ten aanzien van het horen anderzijds, waarbij :
- 1.
is vastgesteld dat betrokkene niet kan of wil worden gehoord.
óf
- 2.
de burgemeester zich door een derde heeft laten informeren om vervolgens, met inachtneming van de verkregen informatie, alsnog tot de crisismaatregel te kunnen besluiten.
Ad 1: Dat aan het eerste vereiste niet is voldaan, heeft de rechtbank zelf vastgesteld met de verwijzing naar de onvoldoende inspanningen van de burgemeester. Deze gang van zaken rondom het afzien van het horen van betrokkene wordt ook bevestigd in het na de mondelinge behandeling nog ingebrachte verweer van de burgemeester onder randnummers 2 tot en met 7, waarin zonder verdere toelichting wordt gesteld dat:
‘Er is dus niet voor gekozen om cliënt buiten het ter beschikking gestelde nummer om te horen. De inzet van de hoorservice, in combinatie met de bevindingen uit de medische verklaring en het contact met de psychiater 5., maakten voor de burgemeester dat hij in staat was om een weloverwogen besluit te nemen om de crisismaatregel op te leggen.’
Ad 2 : Dat aan het tweede vereiste niet is voldaan blijkt aan het slot van blz. 4 van de bestreden beschikking, waar wordt verwezen naar het informatierapport Wvvgz uit het dossier van de Voortzetting Crisismaatregel. Daaruit zou, aldus de rechtbank, blijken dat op de dag van de verlening van de CM is afgegaan op de mededelingen van de rapporteurs6., die werden opgeroepen voor een persoon, die uit een dakraam zou hangen.
Over die rapporteurs, die naar alle waarschijnlijkheid tot een politie-eenheid behoorden, wordt in de stukken niets vermeld waaruit kan worden afgeleid dat zij geëquipeerd zijn om een medisch oordeel te geven over de staat waarin zij betrokkene hebben aangetroffen.
Vervolgens wordt er een summiere medische verklaring opgemaakt. Ook die onafhankelijke medische verklaring, conform het model dat is voorgeschreven voor de aanvrage van een crisismaatregel als bedoeld in artikel 7 , sub1 van de Wvggz van dokter [de psychiater]7. d.d. 17 april 2020, die daarmee als psychiater betrokken is geweest bij de aanvrage, voldoet niet aan hetgeen daarover is geoordeeld in de uitspraak van uw Raad van 20 november 20208., waarin is overwogen dat:
‘Wel dient, ter waarborging van een effectieve uitoefening van het recht van de betrokkene om te worden gehoord, de eis te worden gesteld dat de door de burgemeester ingeschakelde derde (a) op die taak is berekend en (b) niet inhoudelijk bij de beslissing tot de aanvraag van een crisismaatregel betrokken is. Beide vereisten gelden zowel voor derden die behoren tot de ambtelijke organisatie van de burgemeester als voor derden buiten die organisatie.
Het tweede vereiste heeft vooral betekenis voor het in de wetsgeschiedenis genoemde geval dat het horen plaatsvindt door de instelling waar de betrokkene verblijft, in het bijzonder indien het de accommodatie betreft die bij de aanvraag van de crisismaatregel betrokken is geweest; in dat geval mag de burgemeester een derde die werkzaam is in de accommodatie waar de betrokkene verblijft, slechts dan opdragen de betrokkene namens hem te horen, indien deze derde niet inhoudelijk bij de aanvraag betrokken is geweest. Daarnaast brengt dat vereiste mee dat het horen niet mag worden overgelaten aan de onafhankelijke psychiater die de medische verklaring ten behoeve van de beoogde crisismaatregel heeft opgesteld, ongeacht of deze is verbonden aan de accommodatie waar de betrokkene verblijft. Deze heeft de betrokkene immers onderzocht en al geadviseerd om de maatregel te nemen.’
Met de verwijzing naar hetgeen de rapporteurs hebben waargenomen en de summiere medische verklaring van dr [de psychiater], geeft de rechtbank blijk van een verkeerde maatstaf9. bij diens oordeel dat de burgemeester, ook als hij betrokkene wel voldoende in de gelegenheid zou hebben gesteld om te worden gehoord, tot dezelfde beslissing was gekomen en dat er daarom sprake is van een rechtmatig besluit.
Betrokkene voegt tot slot nog aan het middel toe dat de vraag van de rechter, zoals die is opgetekend door de griffier in diens aantekeningen10. : ‘Wat is nou het nadeel van het niet horen’ de noodzaak onderstreept van de evaluatie van de uitvoering van de Wvggz11.en de aandacht uit academische kring voor deze kwetsbare groep mensen, zoals uitgevoerd onder leiding van professor mr. Dr.M.Buijsen12..
Redenen waarom verzoeker tot cassatie van mening is dat de rechtbank op rechtens onjuiste, althans onbegrijpelijke gronden zijn beroep tegen de crisismaatregel d.d. 17 april 2022 ongegrond heeft verklaard en uw Raad verzoekt op grond van voormelde klachtonderdelen van het middel de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 25 mei 2022 met zaaknummer C/16/538117 FZ RK 22-290 te vernietigen en de beslissing te nemen, die uw Raad juist en geraden acht.
Den Haag, 18 augustus 2022
Advocaat,
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 18‑08‑2022
Zie rechtsoverweging 6.2 , blz. 4 tweede alinea , laatste regel.
Zie het slot van rechtsoverweging 6.2 bovenaan blz. 5.
Zoals blijkt uit randnummer 3 van het beroepschrift van betrokkene van 24 april 2022.
Zie de laatste opmerking van betrokkene aan het slot van de schriftelijke aantekeningen van de griffier, die op 17 augustus zijn toegevoegd aan het verkort proces-verbaal.
Dezelfde psychiater [de psychiater], die de verklaring opstelde, die nodig was voor de aanvrage van de CM.
Zie de voorlaatste rechtsoverweging van 6.2 aan het einde van blz. 4 van de bestreden beschikking.
In de medische verklaring wordt onder 2. vermeld dat het om een verklaring gaat van een niet behandelend psychiater.
Zie in ECLI:NL:HR:2020:1806 : r.o. 4.2.1:Op grond van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder b, Wvggz neemt de burgemeester niet eerder een crisismaatregel dan nadat hij de betrokkene, zo mogelijk, in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord.De aanduiding ‘zo mogelijk’ is in de totstandkomingsgeschiedenis van genoemde bepaling als volgt toegelicht.3 Deze aanduiding ziet op de situatie dat de betrokkene niet wil worden gehoord of niet aanspreekbaar is. De burgemeester dient moeite te doen om de betrokkene te horen en mag niet te licht ervan uitgaan dat dit niet mogelijk is. Als het horen niet plaatsvindt, zal de burgemeester moeten kunnen motiveren waarom niet en wordt dat in het besluit met redenen omkleed.Een en ander komt er dus op neer dat de betrokkene over de te nemen crisismaatregel moet worden gehoord, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is of de betrokkene niet wil worden gehoord, en dat indien de betrokkene niet wordt gehoord, de burgemeester daarover verantwoording moet afleggen (zie ook hierna in 4.2.5, slot).
Zie de tweede vraag van de rechter in de schriftelijke aantekeningen bij het verkorte Proces-verbaal van 17 augustus 2022.
Eerste-evaluatie-Wet-verplichte-geestelijke-gezondheidszorg-en-Wet-zorg-en-dwang.pdf
DE HOORPLICHT VAN BURGEMEESTERS, Een fundamenteel recht of een wassen neus?