Zie onder meer HR 19 maart 1996, NJ 1997/60 en HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3255.
HR, 02-10-2018, nr. 17/02881 P
ECLI:NL:HR:2018:1816
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-10-2018
- Zaaknummer
17/02881 P
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1816, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑10‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1102
ECLI:NL:PHR:2018:1102, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑06‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1816
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0365
Uitspraak 02‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, w.v.v. uit medeplegen passieve omkoping. Motivering schatting w.v.v. Oordeel Hof dat betrokkene - kennelijk uit het in de strafzaak bewezenverklaarde medeplegen van passieve omkoping alsmede uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door betrokkene zijn begaan - samen met zijn mededader daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een totaalbedrag van "ten minste € 4.000,-", waarvan betrokkene € 2.000,- heeft verkregen, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. CAG: uitspraak bevat niet inhoud b.m. waaraan schatting w.v.v. is ontleend. Samenhang met 17/02880 en 17/01405 (niet gepubliceerd, verdachte overleden).
Partij(en)
2 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 17/02881 P
IF/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 21 februari 2017, nummer 21/006223-15, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
De bestreden uitspraak houdt omtrent de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende in:
"De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 21 februari 2017 (parketnummer 21‑006222-15) ter zake van 1. medeplegen van valsheid in geschrift en 2. medeplegen van passieve omkoping veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het onder 2 bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan, financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 2.000,-. Het hof komt als volgt tot deze schatting.
Het hof ontleent aan de inhoud van de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen het oordeel dat veroordeelde uit het onder 2 bewezenverklaarde (medeplegen van passieve omkoping), voordeel heeft behaald. Op basis van die bewijsmiddelen schat het hof het totale voordeel op ten minste € 4.000,-.
Veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde] zijn in de hoofdzaak als medeplegers ter zake van de bewezenverklaarde feiten veroordeeld. Het hof zal de totale opbrengst daarom pondspondsgewijs over beide veroordeelden verdelen. Aanwijzingen voor een andere verdeling ontbreken.
Het hof schat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 2.000,-."
2.2.2.
De bewezenverklaring in het door het Hof bedoelde arrest in de strafzaak tegen de betrokkene steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende door het Hof van de Rechtbank overgenomen bewijsvoering:
"Op 29 juli 2013 verklaarde getuige [getuige 1] dat hem bekend was geworden dat een taakgestrafte door [medeveroordeelde] benaderd zou zijn met de vraag of hij zijn werkstraf wilde afkopen. Getuige [getuige 1] verklaarde voorts dat hij op 24 juli 2013 informatie had ontvangen dat in een schaftkeet was gesproken over een taakgestrafte, die binnenkort zijn taakstraf moest uitvoeren, waarschijnlijk wel in Maarssen geplaatst zou worden en dat hij daar wel zijn taakstraf kon afkopen.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij vóór 22 juli 2013 van [betrokkene 1] had gehoord dat hij was veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, dat hij, getuige, op 22 juli 2013 in een werkkeet in Culemborg van [betrokkene 3], die samen met [betrokkene 1] een sportschool heeft, had gehoord dat [betrokkene 1] die taakstraf wel zou afkopen. Getuige [getuige 2] heeft tevens verklaard dat hij 3 weken voor 22 juli 2013 op een vrijdag werkzaam was in Maarssen, dat een taakgestrafte [betrokkene 4] naar hem toekwam, dat [betrokkene 4] hem vertelde dat [medeveroordeelde] hem had aangesproken en hem had gevraagd of hij, [betrokkene 4], zijn taakstraf niet wilde afkopen.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij op 22 juli 2013 samen met [getuige 2] in een werkkeet te Culemborg zat, dat er twee mannen langs kwamen, dat hij één van de mannen hoorde praten over een man genaamd [betrokkene 1], dat die [betrokkene 1] een sportschool had, dat die [betrokkene 1] zijn taakstraf weer in Maarssen zou gaan doen en dat die [betrokkene 1] de taakstraf wel weer af zou kopen.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat taakgestrafte [betrokkene 2] tijdens een intakegesprek opvallend zijn voorkeur voor het project in Maarssen had uitgesproken, en dat deze taakgestrafte van 28 oktober 2013 tot en met 5 november 2013 een taakstraf van 50 uren moest uitvoeren.
De getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] zijn werkzaam bij Reclassering Nederland, regio Utrecht-Arnhem, als respectievelijk hoofd bedrijfsbureau, werkmeester en projectbeheerder.
Daarnaast werd tevens meerdere TCI informatie ontvangen inhoudende dat bij verdachte taakstraffen konden worden afgekocht.
Besloten werd een nader onderzoek in te stellen met dossiernaam 096TAAK.
(...) Urenlijst taakstraf van taakgestrafte [betrokkene 1]
Aan [betrokkene 1] is bij vonnis van 23 oktober 2012 een taakstraf van 30 uren opgelegd, waarvan na aftrek 22 uren resteerden. Volgens de Overeenkomst werkstraf diende de taakgestrafte deze werkstraf op 20 september 2013, 27 september 2013 en 4 oktober 2013 te vervullen op het groepsproject [A], waarbij [medeveroordeelde] de contactpersoon was (Rechtbank: waar hier en hierna van [medeveroordeelde] wordt gesproken is dit dezelfde persoon als medeverdachte [medeveroordeelde]).
Op vrijdag 20 september 2013 werd door de contactpersoon op het reclasseringsproject te Maarssen aanvankelijk gemeld dat de taakgestrafte [betrokkene 1] zich niet had gemeld om 08:00 uur. Omstreeks 10:03 uur werd [betrokkene 1] gezien bij zijn auto op de [b-straat] te Utrecht ter hoogte van zijn sportschool.
Omstreeks 12:40 uur werd gemeld dat werkmeester [medeveroordeelde] telefonisch aan de afdeling planning van de reclassering had doorgegeven dat [betrokkene 1] aanwezig was op het reclasseringsproject. Om 14:46 uur stond de auto van [betrokkene 1] geparkeerd ter hoogte van de [a-straat 1] te Utrecht.
Op vrijdag 27 september 2013 omstreeks 08:25 uur stond de auto van [betrokkene 1] geparkeerd op de [a-straat] te Utrecht. Om 09:00 uur werd door het observatieteam gemeld dat [betrokkene 1] naar de locatie [b-straat] was gegaan en de sportschool had geopend.
[betrokkene 1] was die dag aanvankelijk als ongeoorloofd afwezig gemeld op het project te Maarssen. Later werd gemeld dat [betrokkene 1] zich op het project had gemeld. Omstreeks 13:30 uur werd [betrokkene 1] door het observatieteam gezien achter de bar van zijn sportschool aan de [b-straat] te Utrecht.
Op vrijdag 4 oktober 2013 omstreeks 09:00 werd doorgegeven dat het observatieteam had gezien dat [betrokkene 1] die dag zijn woning had verlaten, naar zijn sportschool was gereden en daar op dat moment aan het werk was. Door de contactpersoon op het reclasseringsproject te Maarssen, [getuige 3], werd aangegeven dat [betrokkene 1] zich niet had gemeld om 08:00 uur, maar dat de dienstdoende werkmeester hem wel als aanwezig had doorgegeven. Om 10:30 uur bevond [betrokkene 1] zich achter de balie van zijn sportschool.
Volgens de urenlijst werkstraf van [betrokkene 1] heeft deze taakgestrafte op 20 september 2013, 27 september 2013 en 4 oktober 2013, respectievelijk 8, 6 en 8 uur gewerkt. Achter de data staan parafen van de taakgestrafte [betrokkene 1] en van de contactpersoon [medeveroordeelde]. [medeveroordeelde] heeft verklaard dat de betreffende urenlijst door hem en door [betrokkene], beiden werkmeester, is ondertekend. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de urenlijst is ondertekend door de werkmeesters [medeveroordeelde] en [betrokkene] en dat hij, getuige, deze handtekening van beiden herkent.
Taakgestrafte [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij op 20 september 2013, 27 september 2013 en 4 oktober 2013 niet heeft gewerkt op het project en dat hij ook niet op een andere dag heeft gewerkt.
(...) Afkopen taakstraffen
[medeveroordeelde] heeft verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het afkopen van taakstraffen, dat hij daarvoor geld ontving, misschien € 200,00 of € 300,00 of € 500,00, dat hij dit samen met [betrokkene] heeft gedaan, en dat zij de bedragen zijn gaan delen. [medeveroordeelde] heeft tevens verklaard dat een Turk hen had benaderd en zijn taakstraf voor € 700,00 of € 800,00 had afgekocht, en dat [betrokkene 5] zijn taakstraf had afgekocht voor € 400,00 en dat hij dit bedrag had gedeeld met [betrokkene]. Op de vraag wanneer taakgestraften wat konden regelen met zijn collega [betrokkene] en hem, verklaarde [medeveroordeelde] dat hij dan keek naar de betrouwbaarheid van de taakgestrafte, dat de taakgestrafte niet zijn mond voorbij moest praten en naar de inlichtingendienst moest lopen om hem en [betrokkene] te verraden.
Op de vraag hoe vaak hij zich heeft laten omkopen, heeft [medeveroordeelde] verklaard dat hij dat niet meer weet, dat het tien keer zou kunnen zijn, en dat het op een gegeven moment automatisch ging en dat het gewoon werd. De taakgestrafte [betrokkene 1] heeft volgens [medeveroordeelde] € 150,00 of € 200,00 betaald voor het afkopen van zijn taakstraf."
2.3.
Het oordeel van het Hof dat de betrokkene - kennelijk uit het in de strafzaak onder 2 bewezenverklaarde handelen alsmede uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan - samen met zijn mededader daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een totaalbedrag van "ten minste € 4.000,-", waarvan de betrokkene € 2.000,- heeft verkregen, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
2.4.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2018.
Conclusie 19‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, w.v.v. uit medeplegen passieve omkoping. Motivering schatting w.v.v. Oordeel Hof dat betrokkene - kennelijk uit het in de strafzaak bewezenverklaarde medeplegen van passieve omkoping alsmede uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door betrokkene zijn begaan - samen met zijn mededader daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een totaalbedrag van "ten minste € 4.000,-", waarvan betrokkene € 2.000,- heeft verkregen, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. CAG: uitspraak bevat niet inhoud b.m. waaraan schatting w.v.v. is ontleend. Samenhang met 17/02880 en 17/01405 (niet gepubliceerd, verdachte overleden).
Nr. 17/02881 P Zitting: 19 juni 2018 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [betrokkene] |
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 21 februari 2017 onder vernietiging van het beroepen vonnis het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 2.000,- en aan de betrokkene ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 17/02880. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen. Er bestaat ook samenhang met de zaak 17/01405 ([medeveroordeelde]). In die zaak heb ik op 29 mei 2018 geconcludeerd tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van [medeveroordeelde], op grond van diens voortijdig overlijden.
3. Namens de betrokkene heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel valt uiteen in een primaire en een subsidiaire klacht. De primaire klacht houdt in dat het arrest niet de inhoud van de bewijsmiddelen bevat waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend. De subsidiaire klacht houdt in dat voornoemde schatting ondeugdelijk, althans ontoereikend is gemotiveerd.
5. Het bestreden houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
“De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 21 februari 2017 (parketnummer 21-006222-15) ter zake van 1. medeplegen van valsheid in geschrift en 2. medeplegen van passieve omkoping veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het onder 2 bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan, financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 2.000,-. Het hof komt als volgt tot deze schatting.
Het hof ontleent aan de inhoud van de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen het oordeel dat veroordeelde uit het onder 2 bewezenverklaarde (medeplegen van passieve omkoping), voordeel heeft behaald. Op basis van die bewijsmiddelen schat het hof het totale voordeel op ten minste € 4.000,-.
Veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde] zijn de hoofdzaak als medeplegers ter zake van de bewezenverklaarde feiten veroordeeld, het hof zal de totale opbrengst daarom pondspondsgewijs over beide veroordeelden verdelen. Aanwijzingen voor een andere verdeling ontbreken.
Het hof schat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 2.000.”
6. Bij de bespreking van de eerste klacht moet het volgende worden vooropgesteld. Ingevolge art. 511f, tweede lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv en art. 359, derde lid, Sv, dient de uitspraak van de rechter op een vordering als bedoeld in art. 36e Sr op straffe van nietigheid de inhoud te bevatten van de bewijsmiddelen waaraan zijn schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend.1.Ingeval de bewijsmiddelen in de hoofdzaak tevens als bewijsmiddelen gelden in de ontnemingszaak, kan echter worden volstaan met een verwijzing naar de bewijsmiddelen zoals die zijn opgenomen in het vonnis of arrest in de hoofdzaak. Daarbij geldt wel als vereiste dat de rechter in zijn uitspraak moet aanwijzen wélke van die bewijsmiddelen, en zo nodig welke onderdelen daarvan, hij voor de schatting van het wederrechtelijk voordeel relevant heeft geacht.2.Anders gezegd: de berekening van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het arrest moet helder zijn. Het mag geen zoekplaatje opleveren. Hoe de rechter tot het eindbedrag van de betalingsverplichting is gekomen, moet (betrekkelijk eenvoudig) kunnen worden nagegaan aan de hand van de bewijsvoering.
7. De steller van het middel klaagt terecht dat het ontnemingsarrest niet de inhoud van de bewijsmiddelen bevat waaraan het hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ontleend. Uit het bovenstaande volgt echter dat dit niet direct tot problemen behoeft te leiden indien wordt verwezen naar een vonnis of arrest in de hoofdzaak en daarbij (met voldoende mate van nauwkeurigheid) wordt aangeduid aan welke bewijsmiddelen de rechter zijn schatting heeft ontleend.
8. In het onderhavige geval is de wijze waarop het hof te werk is gegaan echter wel problematisch. Het hof heeft immers slechts overwogen dat de schatting is ontleend aan de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen. Blijkens het arrest in de hoofdzaak heeft het hof het Promis-vonnis van de rechtbank Midden-Nederland bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging. Voornoemd vonnis is niet aangehecht aan het ontnemingsarrest en maakt evenmin anderszins onderdeel uit van het ontnemingsdossier. Het is dat de hoofdzaak gelijktijdig aanhangig is bij de Hoge Raad en dat daarvan op die wijze kennis kan worden genomen, doch indien de betrokkene alleen in de ontnemingszaak beroep in cassatie had ingesteld, viel er in cassatie onmogelijk iets te controleren. De bewijsconstructie die is opgenomen in het in de hoofdzaak gewezen vonnis bevat maar liefst 35 voetnoten, waarin wordt verwezen naar een behoorlijk aantal bewijsmiddelen. Daarmee voldoet het ontnemingsarrest niet aan de onder punt 6 genoemde vereisten, aangezien het hof heeft nagelaten om aan te geven op welke (specifieke) bewijsmiddelen het zijn ontnemingsbeslissing heeft gebaseerd. Ten slotte merk ik nog op dat het hof blijkens het arrest het wederrechtelijk verkregen voordeel ook heeft gebaseerd op “andere strafbare feiten, waarvoor voldoende aanwijzingen bestaan”. Hoe dit zich verhoudt met een verwijzing naar enkel en alleen de bewijsmiddelen in de hoofdzaak waarvoor vanzelfsprekend enkel bewijsmiddelen zijn opgenomen voor de in die zaak bewezenverklaarde feiten is mij niet geheel duidelijk.
9. De primaire klacht is terecht voorgesteld, zodat de subsidiaire klacht, behoudens het navolgende, geen nadere bespreking behoeft.
10. In de schriftuur heeft de steller van het middel gewezen op een (kennelijke) passage uit het vonnis in de hoofdzaak, waaruit de berekening van het hof, anders dan de steller wil, kan worden gedestilleerd. Het hof is kennelijk uitgegaan van de verklaring van de medebetrokkene [medeveroordeelde], die kort gezegd heeft verklaard dat er ongeveer tien gevallen zijn geweest waarbij taakgestraften hun werkstraf bij hem en de betrokkene hebben afgekocht en welke bedragen daarmee zijn gemoeid. Daaruit heeft het hof kennelijk een gemiddelde genomen en zo is het uitgekomen op een voordeel van € 4.000,-, welk voordeel door deze [medeveroordeelde] en de betrokkene eerlijk is verdeeld. Maar het voert mij te ver om daarmee het middel te laten falen.
11. Het middel slaagt.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑06‑2018
HR 19 maart 1996, NJ 1997/60, HR 5 juli 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5797 en HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087, NJ 2013/544.