Rb. Limburg, 22-01-2018, nr. 6493543 AZ VERZ 17-151
ECLI:NL:RBLIM:2018:582
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
22-01-2018
- Zaaknummer
6493543 AZ VERZ 17-151
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2018:582, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 22‑01‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2018:3842
- Vindplaatsen
AR 2018/484
AR-Updates.nl 2018-0142
VAAN-AR-Updates.nl 2018-0142
Uitspraak 22‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Verzoek tot vernietiging opzegging. Gedragingen werknemer – managing director bij een onderneming die onder meer onderhoud verricht aan liften - die zijn komen vast te staan leveren, in onderlinge samenhang bezien, een dringende reden in de zin van art. 7:677 lid juncto 7:678 lid 1 BW op. Primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van werknemer worden afgewezen. Het tegenverzoek van werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog mocht bestaan, wordt eveneens afgewezen. Arbeidsovereenkomst tussen partijen is immers door ontslag op staande voet geëindigd.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6493543 AZ VERZ 17-151
MD
Beschikking van de kantonrechter van 22 januari 2018
in de zaak van:
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ,
wonend aan het [adres 1] ,
[woonplaats] ,
verzoekende partij, tevens verwerende partij in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,
gemachtigde mr. J. de Wit,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
mulder liftservice b.v.,
statutair gevestigd en kantoor houdend te Nuth,
verwerende partij, tevens verzoekende partij in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,
gemachtigde mr. B.D. Nollen.
Partijen zullen hierna [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] en Mulder genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het op 27 november 2017 ter griffie ontvangen verzoekschrift met producties;
- -
het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige tegenverzoek, met producties;
- de mondelinge behandeling op 9 januari 2018 en de bij die gelegenheid door beide gemachtigde overgelegde en voorgedragen pleitnota’s.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.
2. De feiten
2.1.
Mulder houdt zich bezig met de in- en verkoop alsmede het installeren, repareren, onderhouden en moderniseren van liften, roltrappen en andere hijs- en transportwerktuigen.
2.2.
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , geboren op [geboortedag] 1958, is met ingang van 1 januari 1981 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij Mulder. Met ingang van 1994 heeft ThyssenKrupp Liften B.V. 100% van de aandelen van Mulder gekocht. [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is vanaf dat moment krachtens arbeidsovereenkomst werkzaam als managing director van Mulder. Zijn laatste verdiende loon bedraagt € 6.759,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag, kerstgratificatie en bonus.
2.3.
Bij Mulder zijn thans ongeveer 40 personen werkzaam (25 monteurs en 15 op kantoor). Samen met ThyssenKrupp Liften B.V. en Skylift B.V. vormt Mulder de Nederlandse liften business van de ThyssenKrupp-groep (150.000 werknemers, waarvan ongeveer 1.000 in Nederland), daarbinnen aangeduid als “Business Field NL” (hierna: BF NL).
2.4.
In februari 2017 heeft er bij Mulder een interne audit plaatsgevonden.
2.5.
Op 20 april 2017 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen (de gemachtigde van) Mulder en [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] . Bij dit gesprek is ook de heer [naam CEO] (CEO van ThyssenKrupp Liften B.V.) aangeschoven. In dit gesprek is – ieder geval – een aantal verwijten gemaakt aan het adres van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] naar aanleiding van de uitkomsten van de interne audit uit februari 2017. Aan het einde van dit gesprek is [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op non-actief gesteld (met behoud van loon) en heeft hij zich ziek gemeld.
2.6.
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is gezien door de bedrijfsarts, die een Probleemanalyse en advies d.d. 18 mei 2017 heeft opgesteld. Op 23 juni 2017 is een Plan van Aanpak opgesteld.
2.7.
Op 26 juni 2017 is een door [naam CEO] opgesteld nieuwsbericht verzonden naar alle werknemers binnen Mulder. Daarin staat onder meer:
“Als gevolg van verschil van inzicht over hoe Mulder Liftservice B.V. verder te ontwikkelen, is besloten dat [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] de organisatie gaat verlaten. Wij willen [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] bedanken voor zijn inzet en betrokkenheid”.
2.8.
Op 14 augustus 2017 is door Mulder een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend bij deze rechtbank. Aan dat verzoek tot ontbinding legt Mulder – zeer beknopt weergegeven – ten grondslag dat [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] over de periode 2008 tot en met 2016 de financiële verslaglegging van Mulder zou hebben gemanipuleerd (onder andere door zogenoemde ‘fast forward sales’). Bij de interne audit van februari 2017 zouden die manipulaties aan het licht zijn gekomen. Het verzoek is primair gebaseerd op de e-grond en subsidiair op de g-grond als bedoeld in 7:669 lid 3 BW. Nadat [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] een verweerschrift d.d. 2 oktober 2017 bij de rechtbank heeft ingediend, is het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door Mulder ingetrokken.
2.9.
Op 15 augustus 2017 heeft Mulder een evaluatierapport UWV aan Mulder toegestuurd, waarbij [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] schriftelijke opmerkingen heeft gemaakt.
2.10.
Op 4 oktober 2017 is [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] door Mulder uitgenodigd voor een gesprek. Mulder heeft daarbij aangegeven dat de aanleiding daarvoor een voorgenomen ontslag op staande voet van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is. Dit gesprek heeft ook op die 4de oktober 2017 plaatsgevonden, waarbij [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is vertegenwoordigd door zijn advocaat. Nadat de gemachtigden van beide partijen met elkaar hebben gecorrespondeerd over dit voorgenomen ontslag op staande voet, heeft Mulder [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op 6 oktober 2017 op staande voet ontslagen. In die brief worden de volgende redenen – afzonderlijk en in onderlinge samenhang – aan dat ontslag op staande voet ten grondslag gelegd:
“1. Opzegging van onderhoudscontracten door klanten
Bij het opruimen van uw bureau hebben wij een stapel opzeggingen van klanten gevonden die niet in de administratie waren doorgevoerd. Naar aanleiding daarvan is nader onderzoek gedaan en daarbij is gebleken dat u personeel van Mulder instructie heeft gegeven tot het verrichten van kunstgrepen en het verkondigen van onwaarheden om door klanten gedane opzeggingen van hun onderhoudscontracten te voorkomen. Een medewerker heeft verklaard dat zij van u bij herhaling opdracht heeft gekregen om de data op de voorbladen van 3-jarige onderhoudscontracten aan te passen, met als doel om de van dergelijke klanten ontvangen opzeggingen af te wijzen op basis van het standpunt dat de ‘prijsvaste’ contractperiode nog liep en dat alleen per het einde van die periode kon worden opgezegd. Het betrof klanten die een 3-jarig prijsvast onderhoudscontract hadden met een stilzwijgende verlenging indien niet 3 maanden voor het einde van de periode was opgezegd. Door de datum van het contract te vervroegen of te verlaten werd het einde van de lopende prijsvaste periode gemanipuleerd. In een aantal gevallen, waar het klanten met een 1-jarig contract betrof, heeft u de medeweker geïnstrueerd om ten onrechte het standpunt in te nemen dat sprake was van een 3-jarig contract en dat, gelet op het feit dat de periode nog liep, niet kon worden opgezegd. In die gevallen gaf u niet de instructie om een voorblad aan te passen, maar om eenvoudigweg in de correspondentie jegens de klant dat standpunt in te nemen. Voorbeelden van situaties waarin sprake was van een 1-jarig contract waarbij het standpunt werd ingenomen dat in feite sprake was van een 3-jarig contract zijn:
[adres 2] , [plaats 1] ; en
[adres 3] , [plaats 2] .
Voorbeelden van gevallen waarin bij een 3-jarig contract ten onrechte het standpunt werd ingenomen dat nog niet kon worden opgezegd zijn:
[adres 4] , [plaats 3] ;
[adres 5] , [plaats 4] ; en
[adres 6] , [plaats 5] .
2. Cash betalingen
Een collega heeft verklaard dat op uw instructie gedurende lange tijd contante betalingen zijn gedaan aan monteurs en anderen waarover geen belasting en sociale premies zijn ingehouden. Het ging telkens om bedragen van rond de € 30 - € 40, en een aantal betalingen van € 500.
3. Onterechte kostendeclaraties
Uit onderzoek is gebleken dat u ten onrechte in privé gemaakte onkosten heeft gedeclareerd als bedrijfsgerelateerde kosten. Op basis van het onderzoek tot nu toe gaat het om de volgende vijf gevallen:
- -
[naam restaurant] , 18 juni 2016, € 212. Op dit bonnetje heeft u aangegeven: “Kantoorpersoneel ( [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam administratief medewerkster] ) I.v.m. extra werk / Overwerk nieuw systeem”. Twee van de genoemde werknemers hebben verklaard hier niet bij aanwezig te zijn geweest.
- -
Op 12 en 15 augustus 2016 is in het totaal voor een bedrag van € 260 gedeclareerd. Op de bonnetjes heeft u geschreven: “Relaties + T.B.V. Personeel.” Gedurende deze periode was u met vakantie.
- -
[naam restaurant] , 19 november 2016, € 198. Op dit bonnetje heeft u aangegeven dat u daar was met uw collega [naam operationeel leidinggevende] . De heer [naam operationeel leidinggevende] heeft verklaard daar niet aanwezig te zijn geweest.
- -
[naam café] , 17 juli 2016, € 130. Op dit bonnetje heeft u aangegeven dat u daar was met [naam tussenpersoon] en [naam werknermer Mulder] . De heer [naam werknermer Mulder] heeft verklaard daar niet aanwezig te zijn geweest.
- -
[naam hotel] , 31 maart 2017. Op dit bonnetje heeft u aangegeven dat u daar was met [naam operationeel leidinggevende] met de omschrijving “Teambuilding weekend’. De heer [naam operationeel leidinggevende] heeft verklaard hier niet aanwezig te zijn geweest. In totaal zijn er zeven bonnen van dat weekend die zijn gemarkeerd als “teambuilding” met een totaalbedrag van € 813. Het betrof de volgende gelegenheden: [naam gelegenheid 1] , [naam gelegenheid 2] , [naam gelegenheid 3] , [naam gelegenheid 4] en [naam gelegenheid 5] .
4. Overfactureren uren
Tenslotte is uit onderzoek gebleken dat Mulder op structurele basis meer uren heeft gefactureerd aan klanten dan de uren die daadwerkelijk door monteurs waren gemaakt. Tijdens het gesprek op 4 oktober heeft uw gemachtigde bevestigd dat de uren inderdaad op regelmatige basis en over een lange periode zijn aangepast en ook dat u deze aanpassingen persoonlijk verrichtte. De uren werden door de administratie in het systeem gezet en vervolgens door u zonder medeweten van de betreffende medewerkers door u verhoogd.
De totale omvang va de overfacturering wordt op dit moment nog onderzocht maar het lijkt te gaan om aanzienlijk bedragen. Bijvoorbeeld voor de maand augustus 2016 vermoedt men dat het gaat om ongeveer 200 uren waarmee een bedrag van rond de € 12.000 gemoeid is.
(…)”
3. Het geschil
3.1.
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] verzoekt, om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair:
om vernietiging van het ontslag op staande voet, doorbetaling van zijn loon van € 6.759,00 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag en emolumenten en – zodra [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] volledig hersteld is – hem te toe laten tot de overeengekomen werkzaamheden;
II. Subsidiair:
Tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst over te gaan en Mulder te veroordelen tot:
a. a) betaling aan [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] van een transitievergoeding van € 106.728,60 bruto;
b) betaling aan [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] van een vergoeding van € 62.259,26 wegens onregelmatige opzegging gelijk aan het loon (inclusief vakantiebijslag en emolumenten) over de contractuele zesmaandelijkse opzegtermijn;
c) betaling aan [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] van een contractuele bonus van € 17.000,-- bruto;
d) betaling aan [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] van een billijke vergoeding ad € 600.000,-- bruto, alsmede een vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 25.000,--;
III. Meer subsidiair:
Voor het geval de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd door het ontslag op staande voet, aan [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] een transitievergoeding toe te kennen van € 106.728,60 bruto;
IV. Primair, subsidiair en meer subsidiair:
Mulder te veroordelen tot betaling aan [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] van:
a. a) de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
b) een bijdrage naar redelijkheid in de kosten van de rechtsbijstand (niet in de onderhavige procedure, maar inzake het ingetrokken ontbindingsverzoek van Mulder), thans begroot op€ 15.000,-- exclusief btw;
c) de kosten van dit geding.
3.2.
Mulder voert verweer.
3.3.
Bij wijze van zelfstandig tegenverzoek verzoekt Mulder om, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad de arbeidsovereenkomst met [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , voor zover die nog mocht bestaan, op de kortst mogelijke termijn en zonder inachtneming van de opzegtermijn te ontbinden op grond van art. 7:671b lid 1, onderdeel a, BW in verbinding met art. 7:669 lid 3, onderdelen e (primair) en g (subsidiair) BW, zonder toekenning van een transitievergoeding aan [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , kosten rechtens.
3.4.
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] voert verweer tegen dit tegenverzoek.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.
4. De beoordeling
Vernietiging van het ontslag op staande voet
4.1.
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft de onderliggende verzoeken tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door Mulder is beëindigd (art. 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
4.2.
Het geschil van partijen betreft de vraag of het door Mulder aan [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] gegeven ontslag op staande voet moet worden vernietigd. Op grond van art. 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge art. 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke
beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
Onverwijldheid
4.3.
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft bepleit dat de opzegging niet onverwijld is geschied. Dat verweer faalt.
De beweerde manipulatie door [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in de financiële verslaglegging van Mulder over de periode 2008 tot en met mei 2016 vormde de grondslag voor het (ingetrokken) ontbindingsverzoek. Vastgesteld wordt dat deze grondslag niet als dringende reden is opgevoerd, zodat het tijdsverloop tussen de non-actiefstelling van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op 20 april 2017 en het indienen van het (ingetrokken) ontbindingsverzoek in deze procedure niet tot de conclusie kan leiden dat niet onverwijld is opgezegd. Mulder heeft ter zitting genoegzaam toegelicht dat het intrekken van dat ontbindingsverzoek op 3 oktober 2017 was gelegen in het feit dat er door intern onderzoek nieuwe omstandigheden aan het licht kwamen die daartoe aanleiding vormden. Gelet op de omvang en de aard van de verdenkingen, is het niet verwonderlijk dat dit onderzoek pas op 28 september 2017 kon worden afgerond. Waar het om draait is of Mulder onverwijld heeft gehandeld nadat de resultaten van dat interne onderzoek bekend zijn geworden. Niet in geschil is dat het onderzoek (zoals gezegd) op 28 september 2017 is afgerond, dat Mulder daarop de raadsman van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft uitgenodigd om die bevindingen te bespreken en dat deze bespreking vervolgens op 4 oktober 2017 heeft plaatsgevonden, dat de raadsman van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] gelegenheid heeft gekregen (en daarvan ook gebruik heeft gemaakt) om bij e-mail van 5 oktober 2017 zijn reactie op het voorgenomen ontslag te geven en dat Mulder vervolgens op 6 oktober 2017 tot het ontslag op staande voet is overgegaan. Hieruit volgt dat Mulder, na het bekend raken van de eindresultaten van het onderzoek op 28 september 2017, voldoende voortvarend heeft gehandeld. Dat de dringende redenen onverwijld zijn meegedeeld staat niet ter discussie.
4.4.
Die dringende redenen, die zijn vervat in de brief van 6 oktober 2017 en die in dit geschil moeten worden beoordeeld, zijn hiervoor in rechtsoverweging 2.10. weergegeven. Hierna worden die achtereenvolgens beoordeeld.
4.5.
Voor de goede orde merkt de kantonrechter nog op dat de discussie over de fiscale toelaatbaarheid van de ‘fast forward sales’ en de rol van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] daarin, niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd. Weliswaar heeft de kantonrechter door de toelichting daarop een goed inzicht verkregen over de voorgeschiedenis en de beslissing van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om een ‘reset’ te doen (te stoppen met fast forward sales in oktober 2016), maar voor de beoordeling van de dringende redenen als zodanig is dat verder niet van belang.
Opzegging van onderhoudscontracten door klanten (I)
4.6.
Tussen partijen staat vast dat Mulder werkt met éénjarige en driejarige prijsvaste onderhoudscontracten. Deze onderhoudscontracten kunnen alleen per het einde van de contractperiode worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. Verder staat vast dat bij een geïndexeerde prijs sprake is van een eenjarig contract en bij een niet geïndexeerde prijs van een driejarig contract.
4.7.
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft aangevoerd dat zijn medewerkers naar eigen inzicht problemen rond opzeggingen door klanten mochten oplossen, maar dat de klant hoe dan ook koning is. Uit de als productie 6 tot en met 10 bij verweerschrift overgelegde producties blijkt genoegzaam dat door Mulder [ [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ] bij klanten die wensten op te zeggen, schriftelijk het standpunt werd ingenomen dat:
a. a) een driejarig contract was afgesloten, terwijl het in werkelijkheid om een eenjarig onderhoudscontract ging ( [adres 2] te [plaats 1] en [adres 3] te [plaats 2] ); ofwel dat:
b) bij driejarige onderhoudscontracten aan de klant werd bericht dat een opzegging geen effect sorteerde, terwijl die opzegging in feite wel geldig was ( [adres 4] te [plaats 3] , [adres 5] te [plaats 4] en [adres 6] te [plaats 5] ).
Deze handelswijze door of namens [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , getuigt bepaald niet van een klantvriendelijke aanpak waarbij de klant koning is, zoals [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] wil doen geloven. Integendeel. Met de stelling dat medewerkers naar eigen inzicht problemen mochten oplossen, miskent [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zijn leidinggevende functie als managing director (feitelijk: algemeen directeur zonder statutaire titel) van Mulder in Nuth. Van iemand in zo’n functie mag worden verwacht dat hij erop toeziet dat ondergeschikte werknemers in het geval van opzeggingen correct handelen. In dat verband heeft [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , na herhaalde vragen van de kantonrechter, ter zitting toegegeven dat – in ieder geval – opzeggingen uiteindelijk altijd op zijn bureau terecht kwamen. Daarom kan de wijze waarop die opzeggingen door of namens hem werden afgehandeld, aan hem worden toegerekend.
4.8.
Geconcludeerd moet worden dat [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , vanwege zijn voorbeeld- en leidinggevende functie als managing director bij de in de vorige rechtsoverweging aangehaalde opzeggingen, ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door evident onjuiste standpunten ten aanzien van opzeggingen door klanten van Mulder in te (laten) nemen. Dit handelen kan aan hem worden toegerekend. De kantonrechter kan niet vaststellen of [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] voorbladen van contacten heeft (laten) vervalsen om er zo voor te zorgen dat een opzegging geen effect zou hebben.
Cash betalingen (II)
4.9.
De omstandigheden die Mulder op dit punt aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd zijn naar het oordeel van de kantonrechter niet komen vast te staan. De enkele als productie 11 bij verweerschrift overgelegde verklaring van dhr. [naam chef monteur] (chef monteur bij Mulder) is, bezien in het licht van de gemotiveerde betwisting door [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , een onvoldoende onderbouwing. Temeer nu [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft gesteld dat, nadat hij erachter kwam dat [naam chef monteur] vanaf zijn privérekening betalingen deed aan monteurs voor overgenomen storingsdiensten, hij die betalingen direct heeft beëindigd.
Onterechte kostendeclaraties (III)
4.10.
Ter zitting zijn de bonnetjes die als producties 12a tot en met 12j bij verweerschrift zijn overgelegd met partijen doorgenomen. Aan de hand daarvan is genoegzaam komen vast te staan dat:
- op het bonnetje van de [naam restaurant] d.d. 18 juni 2016 twee namen staan vermeld van werknemers van Mulder ( [naam administratief medewerkster] en [naam 3] ), terwijl zij niet bij dat diner aanwezig waren;
- op het bonnetje van de [naam restaurant] d.d. 19 november 2016 waarop staat vermeld dat naast [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ook [naam operationeel leidinggevende] daarbij aanwezig was, terwijl die laatste helemaal niet aanwezig was;
- op het bonnetje van [naam café] d.d. 17 juli 2016 staat vermeld dat [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in die pub met [naam tussenpersoon] (tussenpersoon die voor Mulder had bemiddeld met Meander) en met [naam werknermer Mulder] (werknemer Mulder) heeft gedineerd, terwijl [naam werknermer Mulder] daarbij helemaal niet aanwezig was;
- op het bonnetje van [naam hotel] d.d. 31 maart 2017, waarop vermeld staat dat bij dat “Teambuilding weekend” [naam operationeel leidinggevende] (operationele leidinggevende Mulder) en zijn partner aanwezig waren, maar dat in werkelijkheid een (niet nader door [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] te noemen medewerker van Mulder en zijn partner) vanwege ziekte van [naam operationeel leidinggevende] zijn meegegaan;
- [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] (die een vergoeding voor kosten van internet en telefoon op zijn huisadres met zijn werkgever was overeengekomen) onterecht ook kosten voor aanvullende zenderpakketten (Plus Pakket, Fox Sports en Duits pakket) op zijn huisadres bij zijn werkgever heeft gedeclareerd.
4.11.
Dat de (handgeschreven) namen en specificaties op voormelde bonnetjes in sommige gevallen door [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zelf geplaatst en geparafeerd zijn en in sommige gevallen door administratief medewerkster [naam administratief medewerkster] acht de kantonrechter niet relevant. Waar het om gaat is dat, net als bij het verwijt inzake de afwikkeling van opzeggingen door klanten, [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] door onzorgvuldig te zijn met het verantwoorden van die declaraties onvoldoende rekenschap heeft gegeven van zijn voorbeeldfunctie als managing director van Mulder. Juist van iemand in die positie mag worden verwacht dat bonnetjes nauwkeurig worden verantwoord, zeker als die bonnetjes door een ondergeschikte administratief medewerker worden ‘geaccordeerd’ en uitbetaald. De omstandigheid dat [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] maandelijks wel tien à vijftien bonnetjes declareerde, maakt dat niet anders. Zijn drukke werkzaamheden als managing director en lange werkdagen kunnen evenmin een rechtvaardiging voor die onzorgvuldige - en op het punt van aanvullende zenderabonnementen aantoonbaar onjuiste - declaraties.
4.12.
De conclusie is dat niet vast is komen te staan dat [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] valse declaraties - want niet werk gerelateerd - heeft ingestuurd. Zijn declaratiegedrag kan afgezien daarvan wel worden gekwalificeerd als onzorgvuldig.
Overfactureren uren (IV)
4.13.
Illustratief voor het hier bedoelde verwijt aan [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is het in de pleitnota (en het nadien met iets andere bedragen ter zitting herhaalde) voorbeeld van de gemachtigde van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] : de klant gaf aan dat er een storing was die moest worden verholpen binnen een budget van € 500,--. Een monteur van Mulder ging ter plekke en kon de storing verhelpen binnen zes uur, waardoor alleen maar deze zes uren (totaal: € 360,--) aan de klant gefactureerd behoorden te worden. [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] pluste die factuur dan op naar, bijvoorbeeld,€ 450,--. [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] noemt dat ‘factureren in de klantperceptie’.
4.14.
Ofschoon partijen van mening verschillen over de exacte omvang van dit overfactureren door [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , is niet betwist dat [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zich aan dit overfactureren schuldig heeft gemaakt. Het is evident dat het in rekening brengen van kosten bij klanten van werkzaamheden die in werkelijkheid niet zijn verricht, niet toelaatbaar is.
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft aangevoerd dat dit al vanaf 1981 bij Mulder gebeurde en dat de diverse directeuren die in de loop der jaren de revue passeerden hiervan op de hoogte waren en deze werkwijze toestonden. Mulder heeft deze stelling gemotiveerd weersproken en heeft aan de hand van verklaringen van voormalig CEO van BF-NL [naam voormalig CEO] en voormalig lid van het management team van BF-NL [naam voormalig lid management team] onderbouwd dat zij geen wetenschap had van deze praktijken. Vast is komen te staan dat [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] onder druk stond van zijn hoger geplaatste directeuren om met Mulder ambitieuze omzetdoelstellingen te realiseren, maar daarin kan geen rechtvaardiging voor het factureren van niet gewerkte uren worden gevonden. Nu [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zijn stelling dat het tot de bedrijfscultuur van Mulder behoorde om te ‘factureren in de klantperceptie’ op geen enkele wijze heeft onderbouwd, is die door hem geschetste bestendige en door hoger geschikten aanvaarde praktijk niet komen vast te staan. Evenmin heeft [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] aangevoerd dat hij getracht heeft binnen het bedrijf aan te kaarten dat deze handelswijze niet door de beugel kon, zo die al van hogerhand aan hem zou zijn opgedragen.
4.15.
De gedragingen van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op dit punt geven blijk van een volstrekt onjuiste taakopvatting en vormen op zichzelf genomen een dringende reden voor onverwijlde opzegging.
Conclusie
4.16.
De hiervoor besproken gedragingen van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] die zijn komen vast te staan leveren, in onderlinge samenhang bezien, een dringende reden in de zin van art. 7:677 lid juncto 7:678 lid 1 BW op. De persoonlijke omstandigheden van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , zijn jarenlange goede functioneren, de duur van zijn dienstverband, zijn huidige arbeidsongeschiktheid en de ingrijpende gevolgen van het ontslag op staande voet, leggen onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen; de ernst van de gedragingen en tekortkomingen van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zijn daarvoor te groot. [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , die als managing director een voorbeeldfunctie had en eindverantwoordelijke was, heeft door zijn handelen het vertrouwen van Mulder ook ernstig geschaad.
Primaire vorderingen
4.17.
Uit art. 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met art. 7:671 BW. Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en dit ontslag op staande voet aldus heeft geleid tot een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zal het primaire verzoek van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] om vernietiging van dat ontslag worden afgewezen. Er is immers geen sprake van een opzegging in strijd met art. 7:671 BW, zodat er ook geen grond is om toepassing te geven aan art. 7:681 lid 1 BW. De vorderingen tot wedertewerkstelling, betaling van het loon, de vakantiebijslag en emolumenten, de wettelijke verhoging, de wettelijke rente treffen hetzelfde lot en zullen eveneens worden afgewezen.
Subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen
4.18.
Strikt genomen zijn de subsidiaire vorderingen van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in zijn petitum zo geformuleerd dat die pas kunnen worden beoordeeld wanneer de arbeidsovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden (en dus niet, zoals in het lichaam van het verzoekschrift is aangevoerd, wordt berust in de opzegging). Van een ontbinding van de arbeidsovereenkomst is immers geen sprake. Desalniettemin overweegt de kantonrechter ten aanzien van die subsidiaire vorderingen als volgt.
4.19.
De gevorderde billijke vergoeding, de vergoeding van immateriële schade en de vergoeding wegens beweerd onregelmatige opzegging missen gelet op het voorgaande een grondslag en worden afgewezen. Omdat in casu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , kan ook geen transitievergoeding aan hem ten laste van Mulder worden toegekend, zodat deze subsidiair en meer subsidiair ingestelde vordering moet worden afgewezen. Hetgeen [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] over die meer subsidiaire vordering heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien de dringende reden die is komen vast te staan in dit geval samenvalt met het ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] .
4.20.
Wat resteert is de beoordeling van de bonus over het boekjaar 2015/2016 ( [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] vordert in zijn petitum € 17.000,-- bruto, terwijl hij in het lichaam van zijn verzoekschrift onder punt 21 spreekt over een bonus van € 17.500,-- bruto). Mulder heeft gemotiveerd weersproken dat [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , gelet op de toepasselijk bonusregeling, over het boekjaar 2015/2016 aanspraak kan maken op een bonus over dat boekjaar. Zelfs indien deze vordering correct zou zijn geformuleerd en op de juiste wijze zijn ingesteld, had dit tot een afwijzing geleid.
Primair, subsidiair en meer subsidiair ingestelde vorderingen
4.21.
Nu de daaraan ten grondslag liggende bedragen zijn afgewezen, is ook de daarover gevorderde wettelijke rente niet toewijsbaar.
4.22.
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] maakt verder nog aanspraak op vergoeding van kosten van rechtsbijstand(€ 15.000,-- exclusief btw) die hij heeft moeten maken in de procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Mulder heeft dat verzoekschrift ingetrokken (nadat [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] een verweerschrift had ingediend). [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] verzoekt op grond van het bepaalde in art. 6:96 BW en art. 7:686a lid 3 BW om vergoeding van die kosten.
4.23.
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ontleent deze grondslag kennelijk aan rechtsoverweging 3.5.2 van de Hoge Raad in zijn beschikking van 30 juni 2017 (New Hairstyle, ECLI:NL:HR:2017:1187). Daarin heeft de Hoge Raad echter overwogen dat “een aanspraak op vergoeding van deze kosten [advocaatkosten] zou wel kunnen worden ontleend aan schending door de werkgever van diens verplichting om zich als een goed werkgever te gedragen”. Van een dergelijke schending door Mulder om zich als een goed werkgever te gedragen is in het onderhavige geval geen sprake, zodat deze grondslag niet kan leiden tot toewijzing van deze vordering.
4.24.
Ten overvloede geldt dat vergoeding van werkelijke proceskosten alleen maar aan de orde kan zijn bij ‘buitengewone omstandigheden’, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Daarvan is pas sprake als de indiening van het verzoekschrift, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als verzoekster of eiseres haar verzoek of vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM (HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360). Uit hetgeen [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft aangevoerd volgt niet dat er sprake is van evidente ongegrondheid van dat verzoekschrift. Dat was immers gebaseerd op manipulaties van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in de financiële verslaglegging en dat verzoek was onderbouwd met producties. Voorts heeft Mulder een plausibele verklaring kunnen geven voor het feit dat dat verzoek werd ingetrokken (verwezen wordt naar rechtsoverweging 4.3.). Ook om deze reden behoort dit verzoek van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] te worden afgewezen.
4.25.
De op basis van het reguliere liquidatarief te begroten proceskosten worden hierna, nadat ook het tegenverzoek van Mulder is beoordeeld, in één allesomvattende beslissing neergelegd.
Tegenverzoek tot voorwaardelijke ontbinding arbeidsovereenkomst
4.26.
Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog mocht bestaan, wordt afgewezen. Hiervoor is immers het verzoek van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tot vernietiging van het op 6 oktober 2017 door Mulder gegeven ontslag op staande voet afgewezen, waardoor de arbeidsovereenkomst tussen partijen door het ontslag op staande voet is geëindigd (en er simpel gezegd dus niets meer te ontbinden valt).
Gefixeerde schadevergoeding
4.27.
In punt 65 van het lichaam van haar verzoekschrift heeft Mulder verzocht om [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding gelijk aan het loon van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] over de voor hem geldende opzegtermijn van zes maanden, te vermeerderen met de wettelijke rente. Vastgesteld wordt dat noch het petitum van het verzoekschrift (onder punt 71) in de “ontslag op staande voet-zaak”, noch in het petitum in het zelfstandig tegenverzoek van Mulder (na punt 88, “redenen waarom…”) daarom is verzocht. Nu deze gefixeerde schadevergoeding niet in het petitum is verzocht, behoeft daarop ook niet te worden beslist.
Inzake de verzoeken van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] en het tegenverzoek tot voorwaardelijke ontbinding
4.28.
[verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] dient als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van Mulder te worden verwezen. De aan de zijde van Mulder gerezen proceskosten worden – in zowel de verzoeken van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] als het tegenverzoek tot voorwaardelijke ontbinding – tot op heden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
5. De beslissing
De kantonrechter:
inzake de verzoeken van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] :
5.1.
wijst de verzoeken af;
inzake het tegenverzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst:
5.2.
wijst dat verzoek af;
inzake de verzoeken van [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] en het tegenverzoek tot voorwaardelijke ontbinding:
5.3.
veroordeelt [verzoeker, tevens verweerder in het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van Mulder tot op heden worden begroot op € 400,00 en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.Y.H.G. Erkens en is in het openbaar uitgesproken.