zie gerechtshof Amsterdam ECLI:NL:GHAMS:2021:1217
Rb. Amsterdam, 30-11-2021, nr. RK 21/3297 en 21/3298
ECLI:NL:RBAMS:2021:7909
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
30-11-2021
- Zaaknummer
RK 21/3297 en 21/3298
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2021:7909, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 30‑11‑2021; (Beschikking)
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Verzoek schadevergoeding ex art 533 Sv afgewezen. VH i.v.m. psychische problematiek, zorgmachtiging o.g.v. art 2.3 eerste lid Wfz verleend (vervanging art 37 Sr) daarom aan te merken als een tot vrijheidsbenemende strekkende maatregel ex art 67a lid 3 Sv.
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/197065-20 (A) en 13/276159-20 (B)
RK: 21/3297 en 21/3298
Beschikking op de verzoeken ex artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw,
mr. M.S. Gerson, [adres] ,
verzoeker.
De procesgang
Het verzoekschrift is op 10 juni 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 15 juli 2021 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 30 november 2021 de raadsvrouw van verzoeker en de officier van justitie, mr. R.C.G. van den Ancker, in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
De inhoud van het verzoekschrift
Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 16.120,- voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis stelt te hebben geleden.
Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 680,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsvrouw ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd. De zorgmachtiging is verleend met ingang van de dag dat de voorlopige hechtenis is opgeheven. Er is echter geen uitvoering gegeven aan de zorgmachtiging. Verzoeker is direct naar de daklozenopvang gegaan en hij krijgt geen zorg. De raadsvrouw is van mening dat het aan behandelaars is om de noodzakelijke zorg in te zetten. De raadsvrouw was er niet van op de hoogte dat inmiddels aansluitend een zorgmachtiging tot 1 september 2022 is verleend. Verzoeker heeft in afwachting van een behandeling of een gesloten plaatsing ten onrechte en onnodig lang in voorlopige hechtenis verbleven en daarom meent de raadsvrouw dan ook dat een schadevergoeding op zijn plaats is.
De raadsvrouw verzoekt een schadevergoeding op grond van de nieuwe tarieven en sluit zich voor wat betreft het aantal dagen voorlopige hechtenis aan bij wat de officier van justitie hierover heeft aangevoerd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van de standaardschadevergoeding.
De periode van voorlopige hechtenis was noodzakelijk in verband met onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van verzoeker en de juiste wijze om hem te begeleiden naar zorg. Tijdens de behandeling van de zaak heeft het Openbaar Ministerie verzocht verzoeker te laten onderzoeken door een psychiater. Er is vervolgens onderzoek gedaan, ook naar de mogelijkheid voor een zorgmachtiging, en verzoeker heeft een aanzienlijke tijd in de Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) op de bijzondere afdeling verbleven. Dit heeft uiteindelijk ook geleid tot opname in de zorg, in de vorm van een zorgmachtiging.
De door de strafrechter afgegeven zorgmachtiging in de zin van artikel 2.3 Wet Forensische Zorg (Wfz) valt aan te merken als een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel in de zin van artikel 67a lid 3 Sv. Verzoeker heeft daarom geen recht op een vergoeding voor de schade die hij ten gevolge van de ondergane voorlopige hechtenis heeft geleden.
De beoordeling
Verzoeker is op 29 juli 2020 aangehouden en dezelfde dag in verzekering gesteld op verdenking van opzettelijke vernieling.
Op 31 juli 2020 is de bewaring bevolen en op 8 april 2021 is de voorlopige hechtenis opgeheven.
Verzoeker is op 8 april 2021 door de meervoudige kamer van deze rechtbank ontslagen van alle rechtsvervolging. Per gelijke datum is een zorgmachtiging verleend tot en met 5 oktober 2021. Bij beschikking van 1 september 2021 heeft de rechtbank Den Haag aansluitend een zorgmachtiging verleend tot 1 september 2022.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of als wel een straf en/of maatregel is opgelegd, maar op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan de rechtbank op grond van artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 22 april 2021 onherroepelijk geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Het verzoek is tijdig ingediend.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, geen gronden van billijkheid aanwezig een schadevergoeding toe te kennen en overweegt daartoe als volgt.
Voorlopige hechtenis
Verzoeker heeft in de strafzaak met parketnummers 13/197065-20 (A) en 13/276159-20 (B) in voorlopige hechtenis gezeten, op grond van de kans op herhaling omdat de psychiatrische problematiek die tot het strafbare feit had geleid onverminderd bij verzoeker aanwezig was. Tijdens de behandeling van de strafzaak is onderzoek gedaan naar de psychische gesteldheid van verzoeker en de mogelijkheid voor plaatsing in een ISD-maatregel. Verzoeker is hiertoe geplaatst in de PPC Vught. Tijdens de voorlopige hechtenis is tegelijkertijd ook de mogelijkheid voor het afgeven van een zorgmachtiging onderzocht. De geplande behandeling van de strafzaak is vervolgens aangehouden in verband met de aanvraag voor een zorgmachtiging.
Op 1 januari 2020 is artikel 37 Sr komen te vervallen. Met ingang van diezelfde datum is de Wfz in werking getreden. Met het afgeven van een zorgmachtiging door de strafrechter wordt in een geval als het onderhavige hetzelfde doel nagestreefd als met de maatregel van een opname in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in het vervallen artikel 37 Sr, namelijk er voor zorgen dat de verdachte verplichte zorg krijgt, waardoor het risico van gevaar voor de (algemene) veiligheid van personen of goederen wordt afgewend. Artikel 2.3, eerste lid, Wfz bepaalt ook uitdrukkelijk dat de machtiging krachtens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, zoals die ook aan verzoeker bij aparte beslissing is afgegeven, een bevoegdheid betreft in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde1..
Vonnis strafzaak en beschikking op verzoek zorgmachtiging
De rechtbank Amsterdam heeft op 8 april 2021 vonnis gewezen en de ten laste gelegde strafbare feiten bewezen geacht maar geconcludeerd dat de verzoeker ten tijde van de bewezenverklaarde feiten wegens een ziekelijke stoornis ontoerekeningsvatbaar moest worden geacht. Verzoeker is dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging.
Wel heeft de rechtbank aan verdachte in de zaak met rekestnummer 21/2245, welk rekest tegelijkertijd met de strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz voor de duur van zes maanden (tot 5 oktober 2021) verleend. Daarmee is onder meer machtiging verleend voor een gedwongen opname van verzoeker.
Weliswaar is de strafzaak van verzoeker uiteindelijk geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel in de zin van het Wetboek van Strafrecht, maar tegelijkertijd is door de rechtbank een (civiele) zorgmachtiging voor de duur van 6 maanden afgegeven, in welk kader de vrijheid van verzoeker wordt ontnomen. De zorgmachtiging in de zin van artikel 2.3 Wfz valt aan te merken als een vervanging van het oude artikel 37 Sr en derhalve als een tot vrijheidsbenemende strekkende maatregel in de zin van artikel 67a lid 3 Sv2..
De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze feiten en omstandigheden geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor schadevergoeding voor de dagen, doorgebracht in detentie. Het verzoek om vergoeding van deze dagen zal dan ook worden afgewezen.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en nader toelichten van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De beslissing
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv:
De rechtbank wijst het verzoek af.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 680,- (tweehonderdtachtig euro) voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. W.M.C. van den Berg, rechter,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen
en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 680,- (zeshonderdtachtig euro) op [rekeningnummer]
t.n.v. [naam] , onder vermelding van vergoeding 533 en 530 Sv, inzake: Schaling/schadevergoeding.
Aldus gedaan op 30 november 2021
door mr. W.M.C. van den Berg, rechter.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑11‑2021