HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1799
Rb. Amsterdam, 22-04-2020, nr. 13/223512-19 + 13/153792-17 (TUL)
ECLI:NL:RBAMS:2020:2431
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
22-04-2020
- Zaaknummer
13/223512-19 + 13/153792-17 (TUL)
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2020:2431, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 22‑04‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 22‑04‑2020
Inhoudsindicatie
bedreiging van politieagenten met enig misdrijf tegen het leven gericht, geheel ontoerekeningsvatbaar, OVAR, zorgmachtiging verleend
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/223512-19 + 13/153792-17 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 22 april 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het PPC in het Justitieel Complex [locatie] te [plaats].
1. Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 april 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.N. Refos, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K. Cras, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 16 september 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 1] (brigadier van de Politie Eenheid Amsterdam) en/of [persoon 2] (hoofdagent van de Politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] dreigend de woorden toe te voegen: "I'm gonna kill you, I kill you all", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich aan de hand van zijn op schrift gestelde requisitoir op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Agenten [persoon 1] en [persoon 2] hebben beiden gerelateerd dat zij verdachte de in de tenlastelegging opgenomen bedreigende teksten hoorden uiten. Net als de later gearriveerde agenten [persoon 3] en [persoon 4]. Gelet op de bevindingen van deze agenten kan worden vastgesteld dat verdachte de in de tenlastelegging opgenomen teksten heeft geuit richting (in ieder geval) agenten [persoon 1] en [persoon 2]. Hiermee is ook sprake geweest van een reële en daadwerkelijke bedreiging. In dit verband is van belang dat verdachte in een agressieve/opgefokte toestand verkeerde toen hij de betreffende teksten uitte en dat de agenten waren afgekomen op een melding dat verdachte een prostituee had bedreigd met een injectienaald. Gelet op deze context kon bij de agenten ook de redelijke vrees ontstaan dat verdachte zijn dreigementen waar zou gaan maken. Agenten [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3] hebben ook alle drie gerelateerd dat zij de bedreiging serieus namen. De omstandigheid dat enkel agent [persoon 1] nog een proces-verbaal van aangifte heeft laten opmaken doet aan deze gezamenlijke beleving niet af.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aan de hand van haar pleitaantekeningen betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Gezien de gegeven omstandigheden en context kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad om de agenten vrees aan te jagen. Er wordt op geen enkel moment in het dossier melding gemaakt van agressief gedrag of handelingen richting de agenten. Daarnaast heeft alleen agent [persoon 1] aangifte gedaan van bedreiging. Bij de andere agenten is kennelijk niet de vrees ontstaan en hebben zij geen noodzaak gezien aangifte te doen. Daarbij komt dat agent [persoon 1] verder niet nader onderbouwd heeft waarom specifiek hij vreesde voor zijn leven en zijn collega’s niet. Verder blijkt evenmin uit andere omstandigheden of gedragingen van verdachte dat hij dreigend overkwam. De bewoordingen van verdachte kunnen hooguit aangemerkt worden als een emotionele ontlading.
De raadsvrouw heeft ook aangevoerd dat de rechtbank zich af dient te vragen of het zuiver is om aan het proces-verbaal bijzondere bewijswaarde, ex. artikel 344 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, toe te kennen, nu de agent die aangifte heeft gedaan, direct betrokkene is in deze zaak.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de agenten [persoon 1] en [persoon 2] heeft bedreigd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Bij de politie kwam een melding binnen dat een man een prostituee zou hebben bedreigd met een injectienaald op 16 september 2019 in de Trompettersteeg te Amsterdam. Verbalisanten [persoon 1] en [persoon 2] kwamen ter plaatse en troffen daar verdachte aan. De agenten spraken verdachte aan en verdachte begon meteen te schreeuwen. De agenten wilden verdachte een gebiedsverbod geven. Toen zij verdachte wilden boeien begon hij weer te schreeuwen en hoorden [persoon 1] en [persoon 2] dat verdachte schreeuwde: “I am gonna kill you all”. Verbalisant [persoon 4], die ter plaatse was gegaan om verdachte naar het cellencomplex over te brengen, hoorde verdachte met luide stem ook “I am gonna kill you all” zeggen tegen zijn collega’s. Verdachte heeft ter terechtzitting ook bekend dat hij deze bewoordingen richting de agenten heeft geuit. Naar zijn zeggen heeft hij deze bewoordingen geuit als gevolg van de pijn die de agenten hem zouden hebben toegebracht.
De rechtbank acht de ten laste gelegde uitlatingen van verdachte op zichzelf genomen van dien aard dat zij als bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden aangemerkt. Gelet op de gegeven omstandigheden, bezien in de context waarin de uitlatingen zijn gedaan, te weten net nadat de politie een melding had gekregen dat verdachte een prostituee zou hebben bedreigd met een injectienaald en dat verdachte direct begon te schreeuwen toen de agenten hem aanspraken en hij op hen onberekenbaar en dreigend overkwam, is de rechtbank van oordeel dat daardoor bij [persoon 1] en [persoon 2] ook redelijkerwijs vrees voor hun leven kon ontstaan. Daar komt bij dat verdachte bij de politie ook heeft verklaard dat hij deze bewoordingen heeft geuit, omdat hij ‘hem’ zou willen vermoorden.
Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouw over de bijzondere bewijswaarde ten aanzien van het proces-verbaal van bevindingen, die mede is opgemaakt door de agent die aangifte heeft gedaan en direct betrokkene is in deze zaak, overweegt de rechtbank als volgt. Ook in situaties waarin de opsporingsambtenaar zelf het slachtoffer is van het strafbare feit waarover hij in het proces-verbaal relateert, geldt dat het bewijs dat de verdachte het ten last gelegde feit heeft gepleegd door de rechter kan worden aangenomen op basis van een enkel, op ambtseed opgemaakt proces-verbaal.1.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat naast de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt door aangever [persoon 1] en zijn collega’s [persoon 2] en [persoon 3], er ook een proces-verbaal van bevindingen van agent [persoon 4] over de bedreiging ligt. Ook heeft verdachte ter zitting bekend dat hij de bedreigende bewoordingen heeft geuit. Er is gelet op het voorgaande ruim voldoende wettig en overtuigend bewijs.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het ten laste gelegde:
op 16 september 2019 te Amsterdam [persoon 1] (brigadier van de Politie Eenheid Amsterdam) en [persoon 2] (hoofdagent van de Politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door voornoemde [persoon 1] en [persoon 2] dreigend de woorden toe te voegen: "I'm gonna kill you, I kill you all".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. Strafbaarheid van verdachte
6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren ten aanzien van het bewezen verklaarde feit en hem te ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde feit volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren en verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Ontslag van alle rechtsvervolging
Verdachte is niet strafbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft allereerst kennisgenomen van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 11 december 2019, opgemaakt door J. van der Meer, psychiater, en van de Pro Justitia rapportage van 9 december 2019, opgemaakt door R.S. Turk, psycholoog.
In beide Pro Justitia-rapportages is geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ernstige ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Uit het psychiatrisch rapport volgt – kort gezegd – onder meer dat er bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornissen en een matig ernstige stoornis in het gebruik van cannabis. Uit het psychologisch rapport volgt – kort gezegd – onder meer dat verdachte lijdt aan schizofrenie en dat er sprake is van een stoornis in het gebruik van cannabis. Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat de vastgestelde ziekelijke stoornis van de geestvermogens de gedragskeuzen en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde heeft beïnvloed. In het rapport van Van der Meer is hierover opgenomen dat door de psychose verdachte de gevolgen van zijn handelen niet goed kon overzien. Bovendien zorgden zijn grootheidswanen ervoor dat verdachte in conflict kwam met de politieagenten die hem aanhielden.
Psychiater van der Meer heeft verder in zijn rapport opgenomen dat het recidiverisico hoog wordt ingeschat en dat het van groot belang is dat de psychose in remissie gaat en ook blijft. Hij heeft opgemerkt dat het zorgelijk is dat de psychose nog steeds aanwezig is, hoewel hij al langere tijd in behandeling is in het PPC en medicatie gebruikt. Het is daarom aangewezen om verdachte langere tijd te behandelen en pas te repatriëren als de psychose volledig in remissie is en ambulante zorg voldoende effectief is opgezet. Hij heeft geadviseerd aan verdachte een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wet forensische zorg (Wfz), te verlenen.
Psycholoog Turk schat de kans op recidive ook hoog in, en meent dat opname via een zorgmachtiging tot de mogelijkheden behoort.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 10 januari 2020, opgemaakt door J. Versteeg, waaruit blijkt dat zij zich conformeren aan het advies van de psychiater dat aan verdachte een zorgmachtiging moet worden verleend.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemde rapporten en stukken wat betreft de vaststelling van een psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis over en maakt deze tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat verdachte het ten laste gelegde feit in het geheel niet kan worden toegerekend. Hij heeft volledig vanuit zijn stoornis de bedreigingen geuit. Verdachte moet daarom dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Tbs-maatregel
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw van verdachte hebben aangevoerd dat wat betreft het advies van de psycholoog om verdachte in het kader van een Tbs-maatregel te behandelen dit gelet op de persoon van verdachte en het bewezen verklaarde feit niet aan de orde is. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
Zorgmachtiging
De rechtbank heeft aan verdachte in de zaak met rekestnummer 20-1985, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz voor de duur van zes maanden verleend.
7. Vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 24 oktober 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/153792-17 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 19 maart 2018 van de politierechter in deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor 3 maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering af te wijzen.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Gelet op het feit dat de rechtbank verdachte ontslaat van alle rechtsvervolging en aan verdachte een zorgmachtiging heeft verleend, acht de rechtbank de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun en zal zij de vordering afwijzen.
8. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het ten laste gelegde
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte [verdachte] voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, die voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 19 maart 2018 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/153792-17.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte. Dit bevel is apart opgemaakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A.J. Hübel voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en S. Djebali rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2020.
[...]
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑04‑2020