Rb. Rotterdam, 20-12-2018, nr. 10/960262-13
ECLI:NL:RBROT:2018:10937
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
20-12-2018
- Zaaknummer
10/960262-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2018:10937, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 20‑12‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor het medeplegen van gewoontewitwassen, het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener zonder vergunning, deelneming aan een organisatie met het oogmerk tot het plegen van misdrijven en het in bezit hebben van een boksbeugel en imitatiewapen. Voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener zonder vergunning ontslaat de rechtbank de verdachte van alle rechtsvervolging, nu het bestanddeel “zetel in Nederland” in de tenlastelegging ontbreekt. Voor de overige feiten is een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden opgelegd.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/960262-13
Datum uitspraak: 20 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( Irak ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
raadsman mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam.
1. Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 15, 16, 19, 20, 21, 22 november en 6 december 2018.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3. Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. R. Terpstra heeft gevorderd:
- -
bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair, 3 en 6 tenlastegelegde;
- -
vrijspraak van het onder 4 en 5 tenlastegelegde;
- -
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van het voorarrest.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Inleiding
Op grond van informatie uit een Duits onderzoek (‘Zagros’) naar witwassen van uit drugshandel afkomstig geld, is de officier van justitie op 27 februari 2013 een opsporingsonderzoek gestart onder de naam Speedino. Uit opgenomen en afgeluisterde gesprekken en verrichte observaties binnen het onderzoek Speedino is het vermoeden ontstaan dat verschillende personen, waaronder de verdachte, zich in een samenwerkingsverband bezig hielden met het in ontvangst nemen, vervoeren en overdragen van grote uit drugshandel afkomstige geldbedragen. De vermoedelijke leider van dit samenwerkingsverband is [medeverdachte 1] , eigenaar van [bedrijf 1] , een Irakees bedrijf dat handelt in vrachtwagens en bouwmachines, welk bedrijf in 2012 gefuseerd is met het in Duitsland gevestigde [bedrijf 2] . In de periode maart tot en met juli 2013 zijn in onderzoek Speedino verschillende contante geldbedragen in beslag genomen, te weten ₤ 250.000,- (Zaaksdossier, hierna: ZD, UK), € 1.151.105,- (ZD Avenger), € 497.440,- (ZD Duster) en € 204.980,- (ZD Venlo).
De beschuldigingen tegen de verdachte zijn gebaseerd op de feitencomplexen zoals gerelateerd in ZD UK en ZD Avenger en betreffen, kort gezegd: het in de periode van 27 februari 2013 tot en met 31 mei 2013 medeplegen van gewoontewitwassen van geldbedragen met een totaal van ₤ 250.000,- en€ 6.075.900,- (feit 1), het medeplegen van het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener zonder vergunning (feit 2) en het deelnemen aan een organisatie met het oogmerk tot het plegen van misdrijven (feit 3).
ZD UK
Op 20 maart 2013 is de verdachte, samen met zijn echtgenote, de medeverdachte [medeverdachte 2] , op de luchthaven Stansted in het Verenigd Koninkrijk aangehouden op verdenking van witwassen. Verdeeld over twee koffers van de verdachten werd in totaal £ 249.990 aangetroffen en in beslag genomen. De verdachten stonden op het punt om met het vliegtuig naar Boedapest in Hongarije te reizen.
ZD Avenger
Op 14 mei 2013 werd ten tijde van de doorzoeking in de woning van de verdachte,
gelegen aan het [adres] te [woonplaats] , in de garage een kluis aangetroffen. In de kluis
werd een geldbedrag van totaal € 1.152.185,- aangetroffen en in beslag genomen. Ook zijn bij de verdachte handgeschreven aantekeningen aangetroffen met daarop bedragen.
Van de afgeluisterde telefoongesprekken tussen de verdachte en de eerder genoemde [medeverdachte 1] heeft de politie twee tabellen opgesteld met een overzicht van de inkomende en uitgaande geldstromen van/naar de verdachte op verschillende data in de periode van 16 april 2013 tot en met 13 mei 2013.
4.2.
Medeplegen (gewoonte)witwassen (feit 1)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte van het (gewoonte)witwassen moet worden vrijgesproken. Van een tweetal op de tenlastelegging genoemde bedragen, namelijk de bedragen op 25 april 2013 (€ 1.900.000,- en € 675.000,-) bevat het dossier, behoudens de door de politie opgestelde tabel, geen bewijs dat de verdachte deze specifieke bedragen voorhanden heeft gehad en het bedrag van 14 mei 2013 (€ 1.151.105,-) bevat deels spaargeld van de verdachte zelf waardoor dit bedrag, wat betreft dat deel, niet van misdrijf afkomstig is. De overige in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen zijn legaal bedrijfsgeld van [bedrijf 1] en waren bestemd om (onder meer) in Nederland vrachtwagens en machines voor de bouw aan te kopen. De verdachte had met zijn bedrijf [bedrijf 3] een contract met [bedrijf 1] om voor [bedrijf 1] geldtransporten te verzorgen. Indien de rechtbank al zou aannemen dat het geld van misdrijf afkomstig is, dan blijkt in ieder geval niet dat de verdachte dat wist of redelijkerwijs had moeten weten.
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte wordt, als gezegd, verweten dat hij tezamen en in vereniging met een of meer anderen “van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt” door krachtens die gewoonte (grote) contante geldbedragen voorhanden te hebben en over te dragen. De aan de verdachte onder 1. verweten bedragen zijn gebaseerd op de inbeslagnames in ZD UK en ZD Avenger alsmede op de hiervoor genoemde tabellen van inkomende en uitgaande geldstromen naar/van de verdachte.
“Van het plegen van witwassen een gewoonte maken” heeft feitelijke betekenis (HR 30 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1770). De in de tenlastelegging genoemde, afzonderlijke bedragen zijn een nadere uitwerking van dat gewoontewitwassen. Dat brengt echter niet mee dat het gewoonte maken tot die bedragen is beperkt. Anders gezegd, “van het plegen van witwassen een gewoonte maken” enerzijds en de bedragen anderzijds zijn steeds afzonderlijke onderdelen van de tenlastelegging.
Een vrijspraak van het voorhanden hebben of overdragen van een of meer van de afzonderlijke bedragen brengt niet zonder meer een vrijspraak mee van het gewoontewitwassen.
Voorts is voor deelname aan gewoontewitwassen geen actieve handeling vereist (HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0294). Gelet op het bovenstaande brengt dit mee dat voor het bewijs van gewoontewitwassen, naast zelfstandig bewijs voor dit onderdeel, slechts behoeft te worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij het voorhanden hebben en/of overdragen van het in het bijzonder genoemde bedrag.
Een en ander brengt mee, dat de rechtbank eerst zal onderzoeken of er sprake is geweest van medeplegen van gewoontewitwassen; daarna of de verdachte een van die medeplegers is geweest, meer in het bijzonder of hij geweten heeft dat misdaadgeld werd witgewassen; en, tenslotte, of hij betrokken is geweest bij het voorhanden hebben en/of overdragen van de apart genoemde bedragen in de tenlastelegging. Van de overige onderdelen van de tenlastelegging die zien op witwashandelingen wordt de verdachte vrijgesproken.
4.2.3.
Toetsingskader
Bij de beantwoording van de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen van de in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen staat de rechtbank allereerst voor de vraag of er een rechtstreeks verband kan worden vastgesteld tussen de in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen en een concreet misdrijf. Indien dat laatste niet kan worden vastgesteld, kan (gewoonte)witwassen niettemin bewezen worden indien op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden in redelijkheid kan worden geconcludeerd dat het niet anders kan, dan dat de tenlastegelegde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Allereerst moet in zo’n geval worden vastgesteld of de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat deze zonder meer een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Voor de vaststelling dat sprake is van een dergelijk vermoeden van witwassen kan gebruik worden gemaakt van zogenoemde witwastypologieën. Dit zijn min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring heeft geleerd, duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven. Als er sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring heeft gegeven over de herkomst, dan ligt het vervolgens op de weg van de officier van justitie om hiernaar nader onderzoek te doen.
4.2.4.
Toepassing op de onderhavige zaak
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een direct brondelict, nu de tenlastegelegde geldbedragen afkomstig waren uit de handel in verdovende middelen. Uit andere opsporingsonderzoeken blijkt namelijk dat de medeverdachte [medeverdachte 3] contacten onderhield met personen die zich bezighielden met drugshandel.
De rechtbank volgt dat standpunt niet. Een rechtstreeks verband tussen de handel in verdovende middelen en de in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen is op basis van de thans bekende gegevens niet vast te stellen. Het dossier bevat onvoldoende informatie op dat punt. [medeverdachte 3] is in de door de officier van justitie aangehaalde onderzoeken (Loet, Morane, Schelp, Satsuma en Duck) ook nooit vervolgd. De door de officier van justitie uit deze onderzoeken aangedragen informatie speelt naar het oordeel van de rechtbank wel een rol bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Voornoemde onderzoeken leveren immers wel een gegronde verdenking op dat [medeverdachte 3] zich in de maanden maart tot en met juli 2013 bezig hield met het verplaatsen van geld dat afkomstig was uit drugshandel. [medeverdachte 3] ging overigens kennelijk ook zelf van die herkomst uit, gelet op zijn (primaire) reactie in zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 18 juli 2017, dat het contante geld waarover hij in Nederland de beschikking had, drugsgeld was.
Vastgesteld kan worden dat [medeverdachte 3] bovendien in elk ZD van het onderzoek Speedino als (mede)verdachte wordt aangemerkt en hij direct in contact stond met de verdachten in onderzoek Speedino. De verdachte heeft hierover zelf ook verklaard, namelijk dat hij al het geld van [medeverdachte 3] kreeg en dat [medeverdachte 3] hem belde alvorens hij geld van [medeverdachte 3] kreeg of hem geld moest geven. Gelet op deze bemoeienis van [medeverdachte 3] en zijn rol in voornoemde druggerelateerde zaken rechtvaardigt dat het vermoeden dat de geldbedragen in onderzoek Speedino van drugshandel afkomstig zijn. Dit vermoeden wordt nog versterkt doordat elke aannemelijke legale herkomst van de tenlastegelegde geldbedragen ontbreekt. Dat het geld uit legale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] afkomstig is, is niet aannemelijk geworden. Uit het dossier blijkt weliswaar dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] (bouw)voertuigen in Nederland aankochten en dat deze aankopen deels met contant geld werden betaald, maar dit ontzenuwt het vastgestelde vermoeden van witwassen van de hier tenlastegelegde geldbedragen niet, nu het als zodanig niets zegt over de herkomst van dit geld. In dit verband is van belang dat door of namens geen van de verdachten in het onderzoek Speedino gegevens zijn verstrekt die een legale herkomst van de voormelde geldbedragen aannemelijk (kunnen) maken. In het bijzonder is door of namens de verdachte geen informatie verstrekt waaruit onomstotelijk blijkt dat de hem verweten geldbedragen zijn te herleiden tot de legale bedrijfsvoering van één van eerdergenoemde bedrijven. Zo zijn geen boekhoudkundige bescheiden (kasadministratie en dergelijke) van deze bedrijven overgelegd. Daarnaast ontbreken douanepapieren betreffende de invoer van de onder hen inbeslaggenomen geldbedragen. Tot slot ontbreekt elke informatie waardoor de tenlastegelegde geldbedragen zijn terug te voeren naar identificeerbare personen en/of concrete onderliggende (commerciële) transacties die de herkomst van de geldbedragen kunnen verklaren en is er ook geen specifieke informatie omtrent de bestemming van die geldbedragen ingebracht.
Integendeel, uit het dossier komt naar voren dat de verdachte samen met medeverdachten na inbeslagneming van geldbedragen (pro forma) facturen heeft verzameld dan wel heeft samengesteld als legitimatie voor deze inbeslaggenomen contante gelden, alsmede dat door hem en/of medeverdachten geprobeerd is om personen te vinden die zich als eigenaar van het geld bij de politie zouden kunnen melden. Dit alles maakt dat geenszins aannemelijk is geworden dat de tenlastegelegde geldbedragen afkomstig zijn van de legale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] of [bedrijf 2] .
Ook indien de door de verdediging geponeerde stelling dat het banksysteem in Irak niet naar behoren werkt, waardoor het Irakese bedrijf [bedrijf 1] genoodzaakt was met cash geld te handelen, feitelijk al juist zou zijn, maakt zulks dat niet anders. Deze omstandigheid verklaart dan immers nog steeds niet waarom, zoals aan de orde in ZD’s UK, Duster en Venlo, binnen Europa transporten van contant geld zouden moeten plaatsvinden. Het argument van de verdediging, dat een bank provisie zou berekenen, treft geen doel nu de wijze van geldtransporten zoals hier aan de orde is, blijkens het dossier, eveneens gepaard ging met provisies en kosten en het niet aannemelijk is dat deze minder bedroegen dan de provisie die een bank berekent. In dit verband is van belang dat verschillende verdachten hebben verklaard over het maatschappelijk aanzien dat de directeur van [bedrijf 1] , eerdergenoemde medeverdachte [medeverdachte 1] , in Irak zou genieten en het feit dat [bedrijf 1] in Irak een miljoenenbedrijf is. Bij deze achtergrond en statuur zou het veeleer passen dat [bedrijf 1] , zo al niet in Irak, dan toch zeker in Europa, gebruik maakt van regulier bancair betalingsverkeer, in plaats van te kiezen voor de risicovolle weg van het in tassen heen en weer slepen van grote contante geldbedragen.
Naast het ontbreken van concrete aanwijzingen voor de legale herkomst van de in de tenlasteleggingen bedoelde geldbedragen, voldoen de feiten en omstandigheden waaronder de in het onderzoek Speedino inbeslaggenomen geldbedragen voorhanden van de verdachte en zijn medeverdachten zijn geweest, onmiskenbaar aan de zogenoemde typologieën van witwassen.
Het gaat hier om zeer grote geldbedragen, tien- tot honderdduizenden euro’s, in contanten en (deels) kleine coupures. Deze bedragen zijn (deels) vervoerd en afgegeven maar werden ook thuis in de woningen van verschillende verdachten bewaard. Voor zover geldbedragen werden onderschept, werden deze door de geldkoeriers vervoerd in een plastic tas, sporttas of, zoals in ZD UK, in een handdoek in een koffer. Overdracht van geldbedragen vond bovendien veelal plaats op ongebruikelijke locaties, zoals in woningen, op straat of in restaurants, onder meer in restaurant
[restaurant] in [plaats 1] . Het op deze manier bewaren en vervoeren van grote hoeveelheden chartaal geld is hoogst ongebruikelijk en gaat gepaard met aanzienlijke veiligheidsrisico’s. Bovendien werd door de verdachten over de telefoon in versluierde taal over geldbedragen en het transport hiervan gesproken; kennelijk om te verhullen dat er over geld werd gesproken. Ook werd, in tegenstelling tot wat gebruikelijk is bij legale geldtransacties, geen bewijsstuk opgemaakt van een geldoverdracht of werd geld na afgifte en ontvangst nageteld.
Gelet op al deze omstandigheden is er zonder meer sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Van de verdachte is hier tegenover geen concrete, verifieerbare verklaring gesteld die de officier van justitie tot nader onderzoek had moeten nopen. Dat geldt evenzeer voor het gehele inbeslaggenomen bedrag op 14 mei 2013. Weliswaar heeft de verdachte verklaard dat een deel van dit geld van hemzelf zou zijn, maar de verdachte heeft ook die stelling slechts en daarmee onvoldoende onderbouwd door naar de omzet van zijn bedrijf te verwijzen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de tenlastegelegde geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
4.2.5.
Medeplegen verdachte
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ook wist, in termen van voorwaardelijk opzet, dat de geldbedragen die hij in de tenlastegelegde periode voorhanden heeft gehad van misdrijf afkomstig waren.
Allereerst verwijst de rechtbank in dit verband naar de feiten en omstandigheden die tot het oordeel hebben geleid dat het geld dat de verdachte voorhanden heeft gehad van misdrijf afkomstig was. Dat de verdachte niet beter wist dan dat het geld van (de legale bedrijfsvoering van) [bedrijf 1] was, acht de rechtbank gelet op die omstandigheden reeds ongeloofwaardig. Het beeld dat uit de, zich in het dossier bevindende, tapgesprekken naar voren komt, draagt verder aan dit oordeel bij. De verdachte toont zich in deze gesprekken immers van meet af aan geenszins verrast bij de voorstellen van [medeverdachte 1] om de herkomst van het inbeslaggenomen geld te construeren en toont hiertoe zelfs initiatief. Deze reactie zou niet in de rede liggen als de verdachte er, zoals hij stelt, vanuit ging met legaal geld van [bedrijf 1] van doen te hebben.
De verdachte heeft, na inbeslagname van de ₤ 249.990 op luchthaven Stansted op 20 maart 2013, verschillende telefoongesprekken gevoerd met medeverdachten waarin gesproken wordt over het terugkrijgen van dit geldbedrag door middel van het opvoeren van personen die het bedrag kunnen claimen en documenten die hiervoor moeten worden opgemaakt. In een telefoongesprek met [medeverdachte 3] van 21 maart 2013 geeft de verdachte aan dat hij is vrijgelaten en dat dat betekent dat de politie zijn verhaal heeft geloofd. De verdachte stelt vervolgens voor om bij elkaar te gaan zitten om de verklaringen op elkaar af te stemmen. In een telefoongesprek van 24 maart 2013 tussen de verdachte en [medeverdachte 1] , stelt [medeverdachte 1] aan de verdachte voor om met drie of vier personen de zaak rond te krijgen. Deze personen kunnen zeggen dat het geld van hen is en dat zij het hebben gegeven. Hierop reageert de verdachte goedkeurend. Ook in latere telefoongesprekken tussen [medeverdachte 1] en de verdachte, spreken zij over de zoektocht naar personen die zich als eigenaar van het geldbedrag kunnen melden. In een gesprek van 17 april 2013 zegt de verdachte bijvoorbeeld tegen [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 4] tegen de politie moet zeggen dat hij eigenaar is van een gedeelte van het geld, dat het geld van zijn rekening is of van zijn werk. Deze telefonische uitlatingen van de verdachte vallen niet te rijmen met de verklaring van de verdachte dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het inbeslaggenomen geld van [bedrijf 1] was. Integendeel, de inhoud van de gesprekken wijst erop dat de verdachte wist, in termen van onvoorwaardelijk opzet, dat het geld dat hij in zijn koffer bij zich had en waarmee hij wilde uitreizen naar Hongarije, niet van [bedrijf 1] was. Daar komt nog bij dat, eerst na de inbeslagname van bedoeld bedrag, een samenwerkingsovereenkomst (zogenoemde cooperation agreement) tussen de verdachte ( [bedrijf 3] ) en [bedrijf 1] is opgemaakt waarin staat dat [bedrijf 1] gebruik maakt van de diensten van [bedrijf 3] ten behoeve van het verplaatsen van bedrijfsgeld. Dat deze samenwerkingsovereenkomst, zoals de verdachte heeft gesteld, al voor de reis naar Engeland zou hebben bestaan, is niet aannemelijk geworden gelet op de zich in het dossier bevindende tapgesprekken en de in de computer van de verdachte aangetroffen digitale versie van de samenwerkingsovereenkomst met een aanmaakdatum van 27 maart 2013.
Vervolgens zijn er, na de inbeslagname van het geldbedrag in de kluis van de verdachte op 14 mei 2013, wederom telefoongesprekken gevoerd over de legitimatie van de herkomst van dit geld. In een gesprek van 14 mei 2013, direct na de inbeslagname, spreekt de verdachte met [medeverdachte 1] over personen die een deel van het geld zouden kunnen opeisen. De verdachte stelt voor om te zeggen dat één van hem is maar vraagt zich af wat hij over de rest moet zeggen. [medeverdachte 1] stelt voor dat 150 van [medeverdachte 5] (medeverdachte [medeverdachte 5] ) is en vraagt aan de verdachte of hij verder dan geen vrinden heeft. In de hierop volgende telefoongesprekken probeert de verdachte zoveel mogelijk facturen te krijgen van [bedrijf 1] om aan te kunnen tonen dat [bedrijf 1] handel drijft en hiervoor cash betaald krijgt. Uit de gesprekken blijkt dat de facturen nog moeten worden opgemaakt en dat de verdachte meedenkt over wat en welke datum hierop moet komen te staan. Ook deze telefoongesprekken maken zonneklaar dat de verdachte wist dat de tenlastegelegde geldbedragen niet uit de legale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] kwamen. De reactie van de verdachte in de afgeluisterde gesprekken, zowel na de inbeslagname op 20 maart 2013 als na 14 mei 2013, spreekt immers boekdelen. De verdachte heeft, gezien de hiervoor beschreven van toepassing zijnde witwastypologieën, bovendien duidelijk willens en wetens rekening gehouden met de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het geld van misdrijf afkomstig was (HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:718).
Dat de verdachte zich, in enkele telefoongesprekken na inbeslagname van het geld op 14 mei 2013, ook wel verontwaardigd zou hebben getoond naar [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , leidt niet tot een ander oordeel. Uit de inhoud van de door de raadsman aangehaalde gesprekken kan, mede gezien het hiervoor overwogene, niet de conclusie worden getrokken dat die verontwaardiging, zoals de verdachte stelt, veroorzaakt werd doordat hij door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] onwetend was gehouden over de illegale herkomst van de geldbedragen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De verdachte heeft geldbedragen voorhanden gehad en overgedragen. Zoals hiervoor beschreven, heeft hij hiertoe samengewerkt met in ieder geval [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . Uit de afgeluisterde telefoongesprekken is daarnaast gebleken dat de verdachte eveneens in dit verband nauw heeft samengewerkt met de medeverdachte [medeverdachte 5] [medeverdachte 2] . De verdachte heeft aan [medeverdachte 2] onkosten uitgekeerd als deze geldbedragen ontving of wegbracht en zij pleegden overleg met elkaar over welke bedragen aan wie waren uitgekeerd. Het onderdeel “tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte maken” door samen met anderen “krachtens die gewoonte grote contante geldbedragen voorhanden te hebben en over te dragen” is derhalve bewezen.
4.2.6.
De bedragen op 25 april 2013 (€ 675.000,- en € 1.900.000,-)
Door de raadsman is betwist dat de verdachte deze specifieke geldbedragen voorhanden heeft gehad.
Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
Beide bedragen staan genoemd op de zich in het dossier bevindende tabel met mutaties A tot en met TT. Deze tabel geeft de in-en uitkomende geldstromen vanuit de verdachte weer in de periode van 16 april 2013 tot en met 7 mei 2013. Bij mutatie L staat het uitgaande geldbedrag van € 675.000. Dit bedrag wordt door de verdachte genoemd in zijn telefoongesprek met [medeverdachte 1] op 7 mei 2013 als uitgaand bedrag naar [medeverdachte 3] (bijnaam van [medeverdachte 3] ). In de tabel staat bij mutatie K het inkomende geldbedrag van € 1.900.000. Dat bedrag wordt letterlijk door de verdachte genoemd in een telefoongesprek met [medeverdachte 1] op 25 april 2013.
De bevestiging van de juistheid van de tenlastegelegde bedragen vindt de rechtbank tot slot in de resultaatsberekening van de tabel. Het eindsaldo, zoals uitgerekend in genoemde tabel bij transactie TT is op € 10 na het door de verdachte genoemde bedrag aan het eind van het tapgesprek van 7 mei 2013. Om die reden verwerpt de rechtbank het verweer dat het dossier onvoldoende bewijs biedt voor deze bedragen en acht de rechtbank bewezen dat de verdachte ook deze geldbedragen voorhanden heeft gehad.
4.2.7.
Conclusie
Het tenlastegelegde onder 1 is bewezen. De verweren worden verworpen.
4.3.
Medeplegen van het zonder vergunning uitoefenen van bedrijf van betaaldienstverlener
Met betrekking tot het medeplegen van het zonder vergunning uitoefenen van bedrijf van betaaldienstverlener is vrijspraak bepleit. Aangevoerd is dat de verdachte geen bedrijf heeft gemaakt van het verlenen van betaaldiensten.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
Onder 2. is, kort gezegd, ten laste gelegd het medeplegen van het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener zonder vergunning van de Nederlandse Bank, door samen met zijn mededaders betalingsdiensten, te weten geldtransfers te verrichten. De tenlastelegging is toegesneden op artikel 2.3a van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft). Daarom dienen de in de tenlastelegging voorkomende onderdelen “bedrijf van betaaldienstverlener”, “betaaldienst” en “geldtransfer” geacht te worden te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in de desbetreffende wet.
4.3.1.
Bedrijf van betaaldienstverlener, betaaldienst en geldtransfers: over de wet
Artikel 1.1 Wft definieert betaaldienstverlener als degene die zijn bedrijf maakt van het verlenen van betaaldiensten. Wat betreft betaaldienst verwijst artikel 1.1 Wft naar de definitie van betaaldiensten in de Richtlijn 2007/64/EG van het Europese Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten (hierna: de Richtlijn betalingsdiensten). Volgens de bijlage bij deze richtlijn zijn geldtransfers betalingsdiensten. Een geldtransfer wordt in artikel 4 onder 13 van de Richtlijn betalingsdiensten gedefinieerd als“ een betalingsdienst waarbij, zonder opening van betaalrekeningen op naam van de betaler of de begunstigde, van een betaler geldmiddelen worden ontvangen met als enig doel het daarmee corresponderende bedrag over te maken aan een begunstigde of aan een andere, voor rekening van de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder en/of waarbij de geldmiddelen voor rekening van de begunstigde worden ontvangen en aan de begunstigde beschikbaar worden gesteld”. In de preambule van de richtlijn wordt onder 7 opgemerkt dat een geldtransfer een eenvoudige betalingsdienst is, doorgaans op basis van contanten welke door een betaler worden verstrekt aan een betalingsdienstaanbieder die het overeenkomstige bedrag, bijvoorbeeld via een communicatienetwerk, overmaakt aan een begunstigde of aan een andere, voor rekening van de begunstigde handelende, betalingsdienstaanbieder.
Om van geldtransfer te kunnen spreken is niet vereist dat het geld van de ene betaaldienstaanbieder naar de andere wordt overgemaakt, gelet op de preambule van de Richtlijn betalingsdiensten, waar onder 17 wordt opgemerkt dat tot de betalingssystemen behoren geldtransferdiensten waarbij de exploitant van het systeem de betalingsdienstaanbieder is van zowel de betaler als de begunstigde.
Evenmin is vereist dat de betaler en de begunstigde twee verschillende personen zijn. Dit blijkt uit het volgende.
De Wft is de juridische opvolger van de Wet geldtransactiekantoren (Wgt). In de memorie van toelichting bij de Wft heeft de regering opgemerkt dat “de geldtransfer bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 3°, van de Wgt, een betaaldienst is in de zin van artikel 1:1 van de Wft” (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 892, nr. 3, p. 46). Artikel 1, onderdeel c, onder 3°, van de inmiddels vervallen Wgt gebruikte de term “geldtransactie” en omschreef dit als (kort gezegd) een geldelijke overmaking. In de memorie van toelichting bij de oorspronkelijke Wgt heeft de regering opgemerkt dat de geldelijke overmaking naar een derde bewerkstelligd wordt doordat het geldtransactiekantoor dat de transactie uitvoert een betalingsinstructie doet toekomen aan het kantoor dat de uitbetaling aan de begunstigde zal uitvoeren. “De begunstigde, zijnde degene aan wie de gelden of geldswaarden worden betaald of betaalbaar worden gesteld, kan een ander zijn, maar ook dezelfde persoon als de opdrachtgever (curs./de rechtbank)”. (Kamerstukken II 2001-2002, 28 229, nr. 3, memorie van toelichting, p. 7).
Al met al is de kern – al is het daartoe niet beperkt – van de geldtransfer het overmaken van geld dat doorgaans contant wordt aangeboden aan de betaaldienstverlener. Dat overmaken kan geschieden door een girale overboeking, door een systeem van vereffening of anderszins. Alleen de overdracht van geldmiddelen van de betaler aan de begunstigde of het transport ervan dat uitsluitend in de vorm van bankbiljetten en munten plaatsvindt is, gelet op het gestelde onder 6. van de preambule van de Richtlijn betaaldiensten, uitgezonderd.
4.3.2.
Over de feiten: Hawala-bankieren als betaaldienst
Op 17 juli 2017 heeft de eerder genoemde [medeverdachte 1] tegenover de rechter-commissaris verklaard: “Het geld dat in mijn opdracht van Nederland naar Duitsland werd gebracht, was afkomstig van Hawala-bankieren” (p. 4 van de Nederlandse vertaling). Hawala-bankieren wordt omschreven als een informele vorm van het verrichten van geldtransacties die berust op het principe van verrekening, binnen een vaak grensoverschrijdende kring van vertrouwenspersonen, die allen hun eigen rol vervullen. Kort gezegd komt het systeem erop neer, dat tegen verrekening van de geldende wisselkoers, zonder gebruik te maken van een betaalrekening, door een “bankier” en met behulp van een of meer tussenpersonen een geldbedrag betaalbaar wordt gesteld, dat op een eerder moment elders is ingebracht. De hierdoor ontstane schuld bij de uitkerende bankier wordt voldaan door (latere) onderlinge verrekening tussen de bankiers. Het systeem minimaliseert de noodzaak van de fysieke verplaatsing van geld, maar uiteindelijk wordt bij de daadwerkelijke uitbetaling wel vaak gebruik gemaakt van geldkoeriers (aldus vaste jurisprudentie van het Hof Amsterdam, onder andere 30 januari 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:250)).
Het is overigens de vraag of in het Speedino-onderzoek sprake is van een dergelijke vorm van Hawala-bankieren. In het bijzonder worden veel contante bedragen verplaatst en verder is niet zichtbaar dat er sprake is van vereffening tussen verschillende “bankiers”, zijnde betaaldienstverleners in de zin van de Wft. In het Nederlandse onderzoek is wel zicht gekomen op een aantal betalers (personen uit de onderzoeken Loet, Morane, Schelp, Satsuma en Duck), maar niet op begunstigden van die betalingen. Maar, als gezegd, om van geldtransfers te kunnen spreken is het niet nodig dat verschillende betaaldienstenaanbieders betrokken zijn of dat de begunstigde iemand anders is dan de betaler. Het kan dus in het midden blijven of de overmaking is geschied door vereffening tussen verschillende betaaldienstaanbieders en of de begunstigde een ander is dan de betaler. Kern is de overmaking anders dan door een geldtransport. Dat daarvan sprake is geweest lijdt geen twijfel. De van misdaad afkomstige gelden werden onder meer ingebracht via [medeverdachte 3] . Voor het overmaken diende een provisie te worden betaald. Zo heeft de eerder genoemde [medeverdachte 3] op 18 juli 2017 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij samen werkte met [medeverdachte 1] (p. 8 van de Nederlandse vertaling) en dat zij (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ) geld verdienden aan de provisie bij het Hawala-bankieren (p. 13 van de Nederlandse vertaling). Hieruit leidt de rechtbank af dat de gelden die in Nederland werden ingebracht via een systeem van vereffening binnen de organisatie van [medeverdachte 1] c.s. elders konden worden opgenomen. Gesteld noch gebleken is dat er ten aanzien van de aangetroffen contante gelden of de gelden waarvan een boekhouding is gevonden alleen maar sprake is geweest van een geldtransport.
De conclusie is, dat de groep rond [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] geldtransfers heeft verricht. Nu onder het uitoefenen van bedrijf van betaaldienstverlener dient te worden gerekend het meer dan incidenteel uitvoeren van geldtransfers (vergelijk HR 18 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO4054) en daarvan in het Speedino-onderzoek zonder twijfel sprake is geweest, rijst de vraag of ook de verdachte heeft deelgenomen aan de uitoefening van het bedrijf van betaaldienstverlener.
4.3.3.
Het (medeplegen van het) uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener
Om te beginnen heeft de rechtbank de vraag onder ogen gezien of de medeverdachten gezamenlijk een bedrijf hebben gevoerd of dat één persoon, in het bijzonder [medeverdachte 1] , het bedrijf heeft uitgeoefend, waar de medeverdachten aan hebben deelgenomen als bedoeld in Titel V van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht. Het antwoord op die vraag is van meer dan academisch belang. In het eerste geval kunnen, gelijk de deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 140 Sr, ook hand-en-spandiensten tot de uitoefening van het bedrijf worden gerekend. In laatste geval zouden hand-en-spandiensten wellicht slechts een niet ten laste gelegde vorm van medeplichtigheid kunnen inhouden.
De rechtbank komt, analoog aan de uitleg van het bepaalde in artikel 140 Sr, tot het oordeel dat onder het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener dient te worden verstaan de samenwerking van allen die betrokken zijn bij de desbetreffende betaaldiensten. In casu betekent dit: allen die betrokken zijn bij de geldtransfers als bedoeld in het Speedino-onderzoek hebben gezamenlijk het bedrijf van betaaldienstverlener uitgeoefend. Dit is alleen anders als die betrokkenheid incidenteel is en min of meer toevallig tot stand is gekomen. Het maakt voor de bewijsbaarheid van het feit onder 2. derhalve niet uit of de verdachte geld heeft opgehaald, geld heeft bewaard, verplaatsingen van geld heeft georganiseerd, die verplaatsingen heeft uitgevoerd of hoe vaak hij of zij dit heeft gedaan. In alle gevallen is er sprake van het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener, tenzij de betrokkenheid van de verdachte, als gezegd, incidenteel is geweest en min of meer toevallig tot stand in gekomen.
4.4.4.
Conclusie
Onduidelijk is of de in de tenlastelegging onder 2. genoemde bedragen betrekking hebben op de geldtransfers zelf; met name of deze op de een of andere wijze betrekking hebben op een vereffening en aldus onderdeel zijn van niet nader te concretiseren geldtransfers of dat de gelden in kwestie slechts werden bewaard ten behoeve van later uit te voeren geldtransfers. De rechtbank zal om die reden van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Gelet op de bewijsoverwegingen onder 4.2.4. en 4.2.5. met betrekking tot het witwassen komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte, met in elk geval [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] [medeverdachte 2] het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend. Hij noch zijn mededaders hadden daarvoor een vergunning.
4.4.
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (feit 3)
De verdachte wordt, kort gezegd, verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met het oogmerk tot het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener zonder vergunning, het gewoontewitwassen en het plegen van valsheid in geschrift/gebruiken van een vals of vervalst geschrift.
4.4.1.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat partiële vrijspraak moet volgen van het tenlastegelegde oogmerk van het plegen van valsheid in geschrift en/of het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
4.4.2.
Het zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener
In de tenlastelegging is het oogmerk tot het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener zonder vergunning omschreven als het opzettelijk overtreden van het voorschrift gesteld bij artikel 2:3a, eerste lid van de Wft. Behalve de onder 4.3. besproken bestanddelen, bevat deze wettelijke bepaling ook als bestanddeel dat het bedrijf zijn zetel in Nederland heeft. Eerder is reeds bewezen dat de verdachte zonder vergunning het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend. De vraag of het bedrijf van betaaldienstverlener dan zijn zetel in Nederland heeft gehad is onbeantwoord gebleven, omdat dit onderdeel niet is opgenomen in de tenlastelegging onder 2. De rechtbank beantwoordt die vraag, anders dan de officier van justitie die van oordeel is dat het bedrijf zijn zetel in het buitenland heeft, thans bevestigend.
Artikel 1:1 van de Wft bepaalt dat de zetel de plaats is waar een onderneming volgens haar statuten of reglementen is gevestigd of, indien zij geen rechtspersoon is, de plaats waar die onderneming haar hoofdvestiging heeft. De memorie van toelichting bij de oorspronkelijke Wft merkt in dit verband het volgende op:
“(E)en rechtspersoon (heeft) zijn zetel daar (…) waar deze volgens zijn statuten of reglementen is gevestigd. Het is – voor zover het om EU-ondernemingen gaat – van belang in welke lidstaat de zetel zich bevindt, omdat de lidstaat van de zetel toezicht moet houden op bepaalde activiteiten die de rechtspersoon binnen de Unie verricht. Een rechtspersoon kan immers slechts één zetel hebben, maar wel meer vestigingen. Eenzelfde duidelijkheid moet bestaan ten aanzien van de activiteiten verricht door niet-rechtspersonen. Zij zullen veelal geen zetel hebben. Toch moet ook in zo’n geval eenduidig worden vastgesteld welke lidstaat toezicht moet houden op de activiteiten. Daarom is bij niet-rechtspersonen bepalend de plaats waar de financiële onderneming haar hoofdvestiging heeft. Dit zal kunnen blijken uit het handelsregister” (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 708, nr. 3, p. 27/28).
Bovenstaande toelichting is geschreven met legale bedrijven, met zichtbare activiteiten voor ogen. Het toezicht ziet voor een belangrijk deel op vergunningverlening en toezien op naleving van de vergunningsvoorwaarden. Als het gaat om ondergronds bankieren zal het niet gaan om bovenbedoeld toezicht maar om strafrechtelijk onderzoek. Het zal niet gaan om een bedrijf met zichtbare activiteiten maar om lieden die zich juist aan het zicht willen onttrekken. Het gaat in deze context niet aan van een ander land van de Europese Unie (hierna: EU) te verwachten dat deze in Nederland toezicht komt houden op de naleving van de Richtlijn betalingsdiensten. Voor de beoordeling van de plaats van de zetel zal in zaken als de onderhavige niet moeten worden gekeken naar statuten of een inschrijving in de kamer van koophandel. Gekeken moet worden naar de plaats waar de werkzaamheden feitelijk plaatsvinden.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij drie gelduitgiftepunten had. Het derde en belangrijkste gelduitgiftepunt was de medeverdachte [medeverdachte 6] in Nederland, bij wie hij steeds grotere geldbedragen contant zou hebben vergaard en bewaard. Dit betekent dat de kern van de bedrijvigheid van de betaaldiensten in Nederland is uitgevoerd. Gelet daarop dient te worden aangenomen dat het onderhavige bedrijf van betaaldiensten (zelfs) de “hoofdvestiging” en alleen al daarom zijn zetel in Nederland heeft gehad. Tezamen met de overwegingen onder 4.2. en 4.3. is het onderdeel van het opzettelijk overtreden van het voorschrift gesteld bij artikel 2:3a, eerste lid van de Wft daarmee bewezen.
4.4.3.
Opzet: onvoorwaardelijk weten
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven voorwaardelijk opzettelijk geschieden maar de verdachte dient wel te weten, in termen van onvoorwaardelijk opzet, dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Voorwaardelijk opzet volstaat niet (HR 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651). Gelet op de bewijsoverwegingen onder 4.2.5. met betrekking tot het witwassen en onder 4.3. met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener zonder vergunning, komt de rechtbank tot het oordeel dat dit onvoorwaardelijk weten wel is bewezen wat betreft het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener, maar niet wat betreft het gewoontewitwassen, nu de rechtbank wat dat feit betreft voorwaardelijk opzet heeft bewezen.
4.4.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Aan deze criminele organisatie hebben, behalve de al genoemde [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en de verdachte, deelgenomen de personen tegen wie de rechtbank heden vonnis heeft gewezen en in wier zaken een veroordeling is gevolgd voor deelname aan deze criminele organisatie: [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7] .
4.5
Vrijspraak zonder nadere motivering (feiten 4 en 5)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 4. en 5. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.6
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (feit 6)
Het onder 6. ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.7
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 6 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij,
in de periode van 27 februari 2013 tot en met 31 mei 2013,
te [plaats 2] en [plaats 1] en Duitsland en het Verenigd Koninkrijk,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders (krachtens die gewoonte) (telkens) meerdere contante geldbedragen,
voorhanden gehad en/of overgedragen
te weten:
- -
op 20 maart 2013 een bedrag ad. 250.000 ponden, althans enig geldbedrag en
- -
op of omstreeks 16 april 2013 een bedrag ad. 1.194.000 Euro en
- -
op of omstreeks 19 april 2013 een bedrag ad. 200.000 Euro en
- -
op of omstreeks 21 april 2013 een bedrag ad. 200.000 Euro en
- -
op of omstreeks 24 april 2013 een bedrag ad. 200.000 Euro en
- -
op of omstreeks 25 april 2013 een bedrag ad. 1.900.000 Euro en 675.000 Euro, en
- -
op of omstreeks 27 april 2013 een bedrag ad. 150.000 Euro en
- -
op of omstreeks 29 april 2013 een bedrag ad. 102.000 Euro en/of 160.000 Euro en
- -
op of omstreeks 30 april 2013 een bedrag ad. 199.900 Euro, enop of omstreeks 01 mei 2013 een bedrag ad. 150.000 Euro en
- -
op of omstreeks 02 mei 2013 een bedrag ad. 155.000 Euro en 1.000.000 Euro, en
- -
op of omstreeks 03 mei 2013 een bedrag ad. 149.000 Euro, en
- -
op of omstreeks 06 mei 2013 een bedrag ad. 260.000 Euro, en
- -
op of omstreeks 08 mei 2013 een bedrag ad. 150.000 Euro, en
- -
op of omstreeks 13 mei 2013 een bedrag ad. 115.000 Euro, en
- -
op 14 mei 2013 een bedrag ad. 1.151.105 Euro,
terwijl hij wist dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
op tijdstippen omstreeks de periode van 27 februari 2013 tot en met 31 mei 2013,
te [plaats 2] en/of [plaats 1] en/of Duitsland enhet Verenigd Koninkrijk,
opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht,
immers hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) betalingsdiensten, te weten geldtransfers, uitgevoerd
3.
hij
in de periode van 1 december 2012 tot en met 31 oktober 2013
te [plaats 2] en/of [plaats 1] en/of elders in Nederland en/ofin Duitslanden/of het Verenigd Koninkrijk
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die bestond uit hem, verdachte, en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] enen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
het opzettelijk overtreden van het voorschrift gesteld bij artikel 2:3a, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht en
6.
hij,
op 14 mei 2013,
te [plaats 2] ,
wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie I van de Wet wapens en munitie,
te weten:
- -
een boksbeugel en
- -
veerdrukwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een (echt) vuurwapen (merk Baretta, model M92)
voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie
5.1.
Het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener zonder vergunning (feit 2)
De Richtlijn betaaldiensten heeft, kort gezegd, tot doel harmonisatie van de betaaldienstverlening binnen de Europese Unie (hierna: EU). Vestiging in een van lidstaten geeft enerzijds toegang tot de interne markt van de EU en belast anderzijds de staat van vestiging met toezicht en handhaving. Heeft een bedrijf zijn zetel in een ander land van de EU, dan is het verlenen van betaaldiensten in Nederland toegestaan onder de voorwaarden van artikel 2:3e Wft. Heeft een bedrijf zijn zetel buiten de EU, dan is het verlenen van betaaldiensten binnen de EU verboden op grond van artikel 2:3f Wft.
Tegen bovenstaande achtergrond kent het delict van artikel 2:3a Wft het bestanddeel “zetel in Nederland”. Dit bestanddeel ontbreekt in de tenlastelegging. Voor zover bij de rechtbank bekend, is in geen van de gepubliceerde strafzaken over artikel 2:3a Wft dit bestanddeel expliciet ten laste gelegd. Toch heeft het ontbreken van dit bestanddeel er in geen van die zaken toe geleid dat een bewezenverklaring niet werd gekwalificeerd. De rechtbank is, na ampel beraad, desalniettemin van oordeel dat dit bestanddeel niet in de tenlastelegging en bewezenverklaring kan worden ingelezen.
De conclusie is dat de verdachte wat dit feit betreft dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.
Kwalificatie feiten 1, 3 en 6
De bewezen feiten 1, 3 en 6 leveren op:
Feit 1
Het medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Feit 3
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Feit 6
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van deze feiten zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
6. Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering straffen
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een langere periode samen met anderen schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen, aan het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener zonder vergunning en aan deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Hij heeft hiermee bijgedragen aan de maatschappelijk ongewenste vermenging van de “bovenwereld” met de “onderwereld” doordat opbrengsten van misdrijven aan het zicht worden onttrokken en dat daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten vergemakkelijkt, bevorderd en in stand gehouden. Daarnaast vormt het witwassen van criminele gelden een bedreiging van de legale economie en een aantasting van de integriteit van het financiële en economische verkeer.
De verdachte heeft in zijn verklaringen weliswaar gesproken over zijn rol in het samenwerkingsverband met de medeverdachten, maar hij heeft zich daarbij steeds op het standpunt gesteld dat het geld dat hij onder zich had van [bedrijf 1] was. Hij heeft ontkend dat hij wist dat het van misdrijf afkomstig was. Uit de bewijsoverwegingen onder 4.2. blijkt dat hij wel degelijk wist dat het geld niet van [bedrijf 1] was. De rechtbank rekent het de verdachte daarbij zwaar aan dat zijn aanhouding op 20 maart 2013 hem kennelijk geen aanleiding heeft gegeven om te stoppen met het plegen van witwassen. Integendeel, de verdachte heeft geprobeerd met valse documenten en op elkaar afgestemde verklaringen het geld terug te krijgen en fungeerde daarna nogmaals meerdere keren als geldkoerier, was bewaarder van geld en trad op als tussenpersoon voor de uitgifte en ontvangst van grote contante geldbedragen.
Ook bleek, bij de doorzoeking van de woning van de verdachte op 14 mei 2013, dat hij twee hennepkweektenten op zolder had. Weliswaar was deze kwekerij op dat moment niet (meer) in bedrijf, maar de rechtbank leidt hier wel uit af dat de verdachte kennelijk ook via deze (illegale) weg probeerde extra geld te verdienen.
De verdachte heeft zich tot slot schuldig gemaakt aan het overtreden van de Wet wapens en munitie, namelijk door een boksbeugel en een imitatiewapen in bezit te hebben.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 september 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van de feiten kan, uit oogpunt van zowel speciale en generale preventie als uit het oogpunt van vergelding, niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals door hem ter zitting naar voren gebracht. Door de verdenking in deze zaak hebben klanten van zijn (beveiligings)bedrijf zich teruggetrokken en heeft hij zijn bedrijf moeten opdoeken. Hij heeft zijn leven echter opgepakt en is een eigen eethuisje gestart waarin hij zeven dagen per week werkt. De verdachte heeft een jonge dochter en is kostwinnaar van zijn gezin. De rechtbank ziet in deze omstandigheden aanleiding enigszins in het voordeel van de verdachte af te wijken van de door de officier van justitie gevorderde straf.
Daarnaast heeft de verdachte geruime tijd in onzekerheid verkeerd over de afdoening van deze strafzaak. Dit heeft de verdachte veel stress opgeleverd waardoor hij momenteel kampt met psychische klachten. Dit leidt tot vermindering van de op te leggen straf. De verdachte heeft immers recht op een berechting binnen redelijke termijn. De aanvang van die termijn is 29 oktober 2013 toen de verdachte in verzekering werd gesteld. Tussen 29 oktober 2013 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim vijf jaar. In deze zaak gaat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, uit van een redelijke termijn van twee jaar. Er is dus in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim drie jaar. Deze overschrijding is niet toe te rekenen aan de verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
8. In beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft gevorderd, het in de tenlastelegging onder 1. genoemde, in beslag genomen geldbedrag van € 1.149.885,00 verbeurd te verklaren. De, in de tenlastelegging onder 4. genoemde [auto 1] (met kenteken [kenteken 1] ), kan terug naar de verdachte.
De verdediging heeft aangevoerd het in beslag genomen geldbedrag terug te geven aan de verdachte, nu het geldbedrag deels ook uit het spaargeld van de verdachte bestaat.
Het in beslag genomen geldbedrag van € 1.149.885,00 zal worden verbeurd verklaard. De strafbare feiten zijn met betrekking tot dit geld begaan. Niet kan worden vastgesteld aan wie dit geld toebehoort.
Met betrekking tot de [auto 1] (met kenteken [kenteken 1] ) zal, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, een last tot teruggaaf aan de verdachte worden gegeven.
Het beslag op de [auto 2] kan onbesproken blijven, nu door de rechtbank bij beschikking van 12 juni 2014 reeds een last tot teruggaaf is gegeven.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
10. Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
11. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 primair, 3 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het onder 2 primair bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
stelt vast dat het bewezenverklaarde onder 1, 3 en 6 oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1:
€ 1.149.885,00.- gelast teruggave aan de verdachte van de [auto 1] (met kenteken [kenteken 1] ).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. J.J. van den Berg en A. van Luijck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Ihataren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 december 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 februari 2013 tot en met 31 mei 2013,
te [plaats 2] en/of [plaats 1] en/of 's-Hertogenbosch, althans in Nederland en/of Duitsland en/of het Verenigd Koninkrijk,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (krachtens die gewoonte) (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere (grote) contant(e) geldbedrag(en), althans een geldbedrag
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
en/of daarvan de herkomst en/of de verplaatsing en/of de rechthebbende op die/dat geldbedrag(en) verborgen en/of verhuld,
te weten:
- -
op of omstreeks 20 maart 2013 een bedrag ad. 250.000 Britse ponden, althans enig geldbedrag (United Kingdom) en/of
- -
op of omstreeks 16 april 2013 een bedrag ad. 1.194.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 19 april 2013 een bedrag ad. 200.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 21 april 2013 een bedrag ad. 200.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 24 april 2013 een bedrag ad. 200.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 25 april 2013 een bedrag ad. 1.900.000 Euro en/of 675.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 27 april 2013 een bedrag ad. 150.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 29 april 2013 een bedrag ad. 102.000 Euro en/of 160.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 30 april 2013 een bedrag ad. 199.900 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 01 mei 2013 een bedrag ad. 150.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 02 mei 2013 een bedrag ad. 155.000 Euro en/of 1.000.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 03 mei 2013 een bedrag ad. 149.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 06 mei 2013 een bedrag ad. 260.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 08 mei 2013 een bedrag ad. 150.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 13 mei 2013 een bedrag ad. 115.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 14 mei 2013 een bedrag ad. 1.151.105 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit/deze geldbedrag (en) - onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
primair
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 februari 2013 tot en met 31 mei 2013,
te [plaats 2] en/of [plaats 1] en/of ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, en/of Duitsland en/of het Verenigd Koninkrijk,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op verzoek van (een) (onbekend gebleven) betaler(s) en/of ten behoeve van (een) (onbekend gebleven) begunstigde(n) en/of één of meer anderen betalingsdiensten, te weten geldtransfers, uitgevoerd door
van een of meer van de voornoemde betalers geldmiddelen te ontvangen en/of
door voor rekening van een of meer van de voornoemde betalers ten behoeve van de voornoemde begunstigde(n) geldmiddelen over te dragen en/of
door aan een of meer van de voornoemde begunstigden en/of anderen geldmiddelen beschikbaar/betaalbaar te stellen en/of
door voor een of meer van de voornoemde betalers geldmiddelen te houden/bewaren (met als doel een latere betalingsdienst uit te voeren),
te weten:
- -
op of omstreeks 20 maart 2013 een bedrag ad. 250.000 Britse ponden, althans enig geldbedrag (United Kingdom) en/of
- -
op of omstreeks 16 april 2013 een bedrag ad. 1.194.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 19 april 2013 een bedrag ad. 200.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 21 april 2013 een bedrag ad. 200.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 24 april 2013 een bedrag ad. 200.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 25 april 2013 een bedrag ad. 1.900.000 Euro en/of 675.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 27 april 2013 een bedrag ad. 150.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 29 april 2013 een bedrag ad. 102.000 Euro en/of 160.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 30 april 2013 een bedrag ad. 199.900 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 01 mei 2013 een bedrag ad. 150.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 02 mei 2013 een bedrag ad. 155.000 Euro en/of 1.000.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 03 mei 2013 een bedrag ad. 149.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 06 mei 2013 een bedrag ad. 260.000 Euro en/of 50.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 08 mei 2013 een bedrag ad. 150.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 13 mei 2013 een bedrag ad. 115.000 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
- -
op of omstreeks 14 mei 2013 een bedrag ad. 1.151.105 Euro, althans enig geldbedrag (Avenger) en/of
subsidiair, indien en voor zover bovenstaande feiten niet bewezen verklaard worden,
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 maart 2013 tot en met 26 april 2013,
te [plaats 2] en/of [plaats 1] en/of ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, en/of Duitsland en/of het Verenigd Koninkrijk,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht uit te oefenen, als volgt heeft gehandeld
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op verzoek van (een) (onbekend gebleven) betaler(s) en/of ten behoeve van (een) (onbekend gebleven) begunstigde(n) en/of één of meer anderen (ongeveer) 250.000 Britse ponden, althans een som geld, uitgeteld en/of verpakt (in twee koffers) en/of vervoerd (naar het vliegveld Londen Stansted) (met bestemming Hongarije),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij
in of omstreeks de periode van 1 december 2012 tot en met 31 oktober 2013
te [plaats 2] en/of [plaats 1] en/of ’s-Hertogenbosch en/of elders in Nederland en/of te Essen en/of elders in Duitsland en/of in België en/of het Verenigd Koninkrijk en/of te Erbil en/of elders in Irak (“Koerdistan”) en/of in Turkije
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die bestond uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 16] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- -
het opzettelijk overtreden van het voorschrift gesteld bij artikel 2:3a, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht en/of
- -
van het plegen van witwassen een gewoonte maken en/of
- -
het plegen van valsheid in geschrift en/of het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
4.
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 augustus 2010 tot en met 29 oktober 2013, te [plaats 2] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft hij, verdachte, (een) voorwerp(en), te weten:
- -
een [auto 2] (met kenteken [kenteken 2] ) en/of
- -
een [auto 1] (met kenteken [kenteken 1] ),
althans een of meer voertuigen,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
althans de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft hij verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een of meer voertuigen, was of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit/deze geldbedrag (en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
5.
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 december 2012 tot en met 14 mei 2013,
te [plaats 2] , althans in Nederland,
tezamen in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid/heden stroom, in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten delen toebehorende aan Stedin Netbeheer BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
6.
hij,
op of omstreeks 14 mei 2013,
te [plaats 2] ,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een of meer wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie I van de Wet wapens en munitie,
te weten:
- -
een boksbeugel en/of
- -
veerdrukwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een (echt) vuurwapen (merk Baretta, model M92)
voorhanden heeft gehad.