Extra ‘dat’ verwijderd (PV).
HR, 17-10-2017, nr. 16/00985
ECLI:NL:HR:2017:2639
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-10-2017
- Zaaknummer
16/00985
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2639, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑10‑2017; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2015:3257, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1066, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1066, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑08‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2639, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑08‑2016
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2018/35 met annotatie van N. Rozemond
JIN 2017/201 met annotatie van C.J.A. de Bruijn
SR-Updates.nl 2017-0437 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2018/4
JIN 2017/201 met annotatie van C.J.A. de Bruijn
Uitspraak 17‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Bezit kinderporno, art. 240b Sr. Door het Hof in raadkamer bekeken fotoalbum toelaatbaar als eigen waarneming Hof? Art. 340 Sv. P-v tz. in h.b. houdt in dat het Hof de op de tz. overgelegde, klaarblijkelijk door het Hof van belang geachte, kennelijk als processtuk aangemerkte en ttz. in e.a. getoonde fotomap met afbeeldingen in raadkamer zal bekijken. P-v houdt niet in dat hiertegen bezwaar is gemaakt. P-v houdt voorts als opmerking van de raadsman in dat hij de foto's bij een eerdere gelegenheid op het politiebureau heeft bekeken. Gelet hierop kan aan de enkele opstandigheid dat de eigen waarneming van het Hof niet op de tz. is gedaan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat het Hof de desbetreffende waarneming niet voor het bewijs heeft mogen bezigen. V.zv. geklaagd wordt dat het Hof de desbetreffende waarneming ttz. ter sprake had moeten brengen, heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat dit niet nodig was omdat de procespartijen door het gebruik van de eigen waarneming voor het bewijs niet zouden worden verrast nu zij daarmee rekening hadden kunnen houden. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping.
Partij(en)
17 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 16/00985
EC/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 17 november 2015, nummer 22/002047-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte een eigen waarneming voor het bewijs heeft gebezigd die niet bij het onderzoek ter terechtzitting is gedaan en die niet aldaar ter sprake is gebracht.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 31 januari 2012 te Rotterdam, afbeeldingen in bezit heeft gehad terwijl op die afbeeldingen (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit: het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt, waarbij deze perso(o)n(en) gekleed is/zijn en/of in (een) (erotisch getinte) houding(en) poseert/poseren die niet bij haar/hun leeftijd past/passen (waarbij) de afbeelding (aldus) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling."
3.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17P0 2011365926-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 21-22):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 31 januari 2012 vond een onderzoek plaats in de woning aan [a-straat 1] te Rotterdam. Op aanbellen werd open gedaan door een man die desgevraagd mededeelde dat hij de bewoner [verdachte] was. Bij de doorzoeking werden goederen in beslag genomen. Hiervan is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
2. Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname d.d. 31 januari 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 1201311247.DZK. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 23-24):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 31 januari 2012 werd binnengetreden in pand [a-straat 1] te Rotterdam. Na de doorzoeking werden de inbeslaggenomen goederen zoals vermeld op bijgevoegde lijst A overgedragen aan het Regionaal Team Bestrijding Kinderpornografie.
Bijlage:
Beslaglijst
Adres: [a-straat 1] te Rotterdam
Goedcode Omschrijving goed Bijzonderheden Vindplaats
A.A01.17 PC zwart Cooler Master Onder i wandkast
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 31 januari 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 644/2011.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 29-31):
als de op 31 januari 2015 afgelegde verklaring van de verdachte:
V: Van wie zijn deze computer(s)?
A: Op één na van mij. Eén laptop is van de werkgever
V: Wie is/zijn de hoofdgebruiker(s) van de computer(s)?
A: Ik woon hier alleen.
4. Een proces-verbaal onderzoek in beslag genomen goed d.d. 16 juli 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 644/2011. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 54-58):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Het goed met de beslagcode: A.A01.17 is voor nader onderzoek aangeboden aan de afdeling Digitale opsporing van de politie Rotterdam-Rijnmond.
De beoordeling of een afbeelding al dan niet kinderpornografisch is, is door mij verricht met gebruikmaking van de criteria zoals opgenomen in art. 240b van het Wetboek van Strafrecht, de op dit punt geldende jurisprudentie en de Aanwijzing kinderpornografie van het College van procureurs-generaal, waarin deze criteria nader zijn uitgewerkt. De daarbij gebruikte criteria luiden onder meer:
- Heeft de afgebeelde persoon de kennelijke leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt?
- Is een in titel XIV van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde gedraging afgebeeld?
- Past de afgebeelde (seksuele) gedraging bij de leeftijd van de afgebeelde persoon?
- Is de gedraging verricht in een omgeving/context waarin een persoon van die leeftijd normaal verkeerd?
- Is de persoon in een (voor de leeftijd) natuurlijk pose afgebeeld?
- Is de persoon in een duidelijk seksueel getinte pose afgebeeld?
- Wordt de nadruk op de geslachtsdelen gelegd?
- Wordt uit het totaalbeeld duidelijk dat het om geslachtsdelen gaat?
- Zijn er voorwerpen of attributen met een seksueel karakter afgebeeld?
Ik heb vastgesteld dat het op een aantal afbeeldingen (foto's) voorkwam dat volgens bovengenoemde criteria kinderpornografisch is. De afbeeldingen zijn alle afkomstig uit de bestanden die normaal en zonder speciale software door de gebruiker te benaderen en zichtbaar zijn. Deze afbeeldingen zijn afkomstig uit A.A01.17 (Personal Computer).
Over de afbeeldingen merk ik nog het volgende op: De aangetroffen collectie betreft alleen poseerfoto's. Op de foto's zijn meisjes zichtbaar in de leeftijd van ongeveer 5 jaar tot ongeveer 16 jaar. Deze meisjes poseren naakt of deels naakt. Deels naakt houdt in dat alleen de borsten ontbloot zijn. De foto's zijn gemaakt in diverse omgevingen zoals bos, strand en huiselijke sfeer. Tevens zijn foto's genomen in een studioachtige omgeving. In de collectie komt een vijftal foto's voor waarop een naakt jongetje zichtbaar is. De jongens zijn in de leeftijd van ongeveer 4 jaar tot ongeveer 14 jaar.
Uit de bijgevoegde collectiescan (bijlage II), zijnde een inhoudelijke beoordeling van het aangetroffen kinderpornografisch materiaal, heb ik een representatieve doorsnee van 16 afbeeldingen samengesteld. Deze afbeeldingen zijn alle afkomstig uit de bestanden die normaal en zonder speciale software door de gebruiker te benaderen en zichtbaar zijn. Deze afbeeldingen zijn afkomstig uit A.A01.17 (Personal Computer).
5. Een geschrift, met als opschrift "collectiescan, bijlage II", gevoegd als bijlage bij het onder 4 genoemde proces-verbaal (blz. 61-63) voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
X. Poseren door minderjarige met nadruk op geslachtsdelen/borsten en billen (ongeveer 100%):
X. geheel naakt
X. gedeeltelijk naakt
X. niet bij leeftijd passende kleding (lingerie etc.)
X. onnatuurlijke houding
X Overige gegevens
X. leeftijd 12 tot 16 jaar (ongeveer 35%)
X. leeftijd jonger dan 12 jaar (ongeveer 65%)
6. De eigen waarneming van het hof (gedaan na kennisname van de door de advocaat-generaal ter terechtzitting overgelegde map met afbeeldingen), voor zover inhoudende:
- dat het steeds afbeeldingen betreft van (kennelijk) minderjarigen, overwegend meisjes en incidenteel jongens;
- dat op de overgrote meerderheid van deze afbeeldingen de minderjarigen frontaal in beeld zijn gebracht en de geslachtsdelen duidelijk zichtbaar zijn;
- dat een substantieel deel van de afbeeldingen minderjarigen betreft die poseren;
- dat op enkele foto's het naakte lichaam en duidelijk zichtbaar ook de geslachtsdelen te zien zijn, maar niet het hoofd van de minderjarige;
- dat op diverse foto's van poserende minderjarige meisjes zichtbaar is dat door de wijze van poseren en door omgeving, lichtinval en/of het centraal in beeld brengen van de geslachtdelen, de naaktheid van de minderjarige centraal is gesteld;
- dat op een aantal van de afbeeldingen een minderjarig meisje te zien is in kleding of lingerie en/of met make-up, die niet passen bij haar leeftijd."
3.4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 november 2015 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Met instemming van de advocaat-generaal en de verdachte hervat het hof - ondanks zijn gewijzigde samenstelling - het bij tussenarrest van 21 oktober 2014 heropende en geschorste onderzoek van de terechtzitting van 7 oktober 2014 in de stand waarin het zich op het tijdstip der schorsing bevond.
De voorzitter deelt mede dat het hof bij voornoemd tussenarrest het noodzakelijk heeft geacht om in de gelegenheid te worden gesteld ter terechtzitting kennis te nemen van de in eerste aanleg ter terechtzitting getoonde stukken van overtuiging (i.c. een map met afbeeldingen).
De advocaat-generaal legt de betreffende map met afbeeldingen ter kennisname over aan het hof.
De voorzitter deelt mede dat het hof de foto's in raadkamer zal bekijken en daarna de map zal retourneren aan de advocaat-generaal.
De raadsman merkt desgevraagd op dat hij de foto's bij een eerdere gelegenheid op het politiebureau heeft bekeken.
(...)
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten (...)"
3.5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 november 2015 houdt als mededeling van de voorzitter in dat het Hof de op die terechtzitting overgelegde en klaarblijkelijk door het Hof voor zijn te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang geachte en kennelijk als processtuk aangemerkte, in eerste aanleg ter terechtzitting getoonde, stukken van overtuiging, te weten een fotomap met afbeeldingen, in raadkamer zal bekijken. Het proces-verbaal houdt niet in dat de verdediging of de Advocaat-Generaal tegen deze gang van zaken bezwaar heeft gemaakt, zodat het ervoor moet worden gehouden dat dit niet is geschied. Het proces-verbaal houdt voorts als opmerking van de raadsman in dat hij de foto's bij een eerdere gelegenheid op het politiebureau heeft bekeken.
Het vorenstaande in aanmerking genomen, kan aan de enkele omstandigheid dat de hiervoor in 3.3 als bewijsmiddel 6 weergegeven eigen waarneming van het Hof niet op de terechtzitting is gedaan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat het Hof de desbetreffende waarneming niet voor het bewijs heeft mogen bezigen.
In zoverre kan het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, niet tot cassatie leiden.
3.6.
Voor zover het middel de klacht bevat dat het Hof de desbetreffende waarneming ter terechtzitting ter sprake had moeten brengen, heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat dit niet nodig was omdat de procespartijen door het gebruik van de eigen waarneming voor het bewijs niet zouden worden verrast nu zij daarmee rekening hadden kunnen houden. Dat oordeel is, mede gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, niet onbegrijpelijk.
3.7.
Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2017.
Conclusie 29‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Bezit kinderporno, art. 240b Sr. Door het Hof in raadkamer bekeken fotoalbum toelaatbaar als eigen waarneming Hof? Art. 340 Sv. P-v tz. in h.b. houdt in dat het Hof de op de tz. overgelegde, klaarblijkelijk door het Hof van belang geachte, kennelijk als processtuk aangemerkte en ttz. in e.a. getoonde fotomap met afbeeldingen in raadkamer zal bekijken. P-v houdt niet in dat hiertegen bezwaar is gemaakt. P-v houdt voorts als opmerking van de raadsman in dat hij de foto's bij een eerdere gelegenheid op het politiebureau heeft bekeken. Gelet hierop kan aan de enkele opstandigheid dat de eigen waarneming van het Hof niet op de tz. is gedaan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat het Hof de desbetreffende waarneming niet voor het bewijs heeft mogen bezigen. V.zv. geklaagd wordt dat het Hof de desbetreffende waarneming ttz. ter sprake had moeten brengen, heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat dit niet nodig was omdat de procespartijen door het gebruik van de eigen waarneming voor het bewijs niet zouden worden verrast nu zij daarmee rekening hadden kunnen houden. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping.
Nr. 16/00985 Zitting: 29 augustus 2017 (bij vervroeging) | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 17 november 2015 door het hof Den Haag wegens “een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
Alvorens de middelen te bespreken geef ik eerst de inhoud van het bewezenverklaarde en de door het hof gebezigde bewijsmiddelen weer.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 31 januari 2012 te Rotterdam, afbeeldingen in bezit heeft gehad terwijl op die afbeeldingen (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken,
welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit:
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt, waarbij deze perso(o)n(en) gekleed is/zijn en/of in (een) (erotisch getinte) houding(en) poseert/poseren die niet bij haar/hun leeftijd past/passen (waarbij) de afbeelding (aldus) onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling.”
5. De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17P0 2011365926-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 21-22):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 31 januari 2012 vond een onderzoek plaats in de woning aan [a-straat 1] te Rotterdam. Op aanbellen werd open gedaan door een man die desgevraagd mededeelde dat hij de bewoner [verdachte] was. Bij de doorzoeking werden goederen in beslag genomen. Hiervan is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
2. Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname d.d. 31 januari 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 1201311247.DZK. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 23-24):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 31 januari 2012 werd binnengetreden in pand [a-straat 1] te Rotterdam. Na de doorzoeking werden de inbeslaggenomen goederen zoals vermeld op bijgevoegde lijst A overgedragen aan het Regionaal Team Bestrijding Kinderpornografie.
Bijlage:
Beslaglijst
Adres: [a-straat 1] te Rotterdam
Goedcode | Omschrijving goed | Bijzonderheden | Vindplaats |
A.A01.17 | PC zwart | Cooler Master | Onder in wandkast |
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 31 januari 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 644/2011.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 29-31):
als de op 31 januari 2015 afgelegde verklaring van de verdachte:
V: Van wie zijn deze computer(s)?
A: Op één na van mij. Eén laptop is van de werkgever
V: Wie is/zijn de hoofdgebruiker(s) van de computer(s)?
A: Ik woon hier alleen.
4. Een proces-verbaal onderzoek in beslag genomen goed d.d. 16 juli 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 644/2011. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 54-58):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Het goed met de beslagcode: A.A01.17 is voor nader onderzoek aangeboden aan de afdeling Digitale opsporing van de politie Rotterdam-Rijnmond.
De beoordeling of een afbeelding al dan niet kinderpornografisch is, is door mij verricht met gebruikmaking van de criteria zoals opgenomen in art. 240b van het Wetboek van Strafrecht, de op dit punt geldende jurisprudentie en de Aanwijzing kinderpornografie van het College van procureurs-generaal, waarin deze criteria nader zijn uitgewerkt. De daarbij gebruikte criteria luiden onder meer:
- Heeft de afgebeelde persoon de kennelijke leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt?
- Is een in titel XIV van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde gedraging afgebeeld?
- Past de afgebeelde (seksuele) gedraging bij de leeftijd van de afgebeelde persoon?
- Is de gedraging verricht in een omgeving/context waarin een persoon van die leeftijd normaal verkeerd (verkeert – PV)?
- Is de persoon in een (voor de leeftijd) natuurlijk pose afgebeeld?
- Is de persoon in een duidelijk seksueel getinte pose afgebeeld?
- Wordt de nadruk op de geslachtsdelen gelegd?
- Wordt uit het totaalbeeld duidelijk dat het om geslachtsdelen gaat?
- Zijn er voorwerpen of attributen met een seksueel karakter afgebeeld?
Ik heb vastgesteld dat een aantal afbeeldingen (foto's) voorkwam dat volgens bovengenoemde criteria kinderpornografisch is. De afbeeldingen zijn alle afkomstig uit de bestanden die normaal en zonder speciale software door de gebruiker te benaderen en zichtbaar zijn. Deze afbeeldingen zijn afkomstig uit A.A01.17 (Personal Computer).
Over de afbeeldingen merk ik nog het volgende op: De aangetroffen collectie betreft alleen poseerfoto's. Op de foto's zijn meisjes zichtbaar in de leeftijd van ongeveer 5 jaar tot ongeveer 16 jaar. Deze meisjes poseren naakt of deels naakt. Deels naakt houdt in dat alleen de borsten ontbloot zijn. De foto's zijn gemaakt in diverse omgevingen zoals bos, strand en huiselijke sfeer. Tevens zijn foto's genomen in een studioachtige omgeving. In de collectie komt een vijftal foto's voor waarop een naakt jongetje zichtbaar is. De jongens zijn in de leeftijd van ongeveer 4 jaar tot ongeveer 14 jaar.
Uit de bijgevoegde collectiescan (bijlage II), zijnde een inhoudelijke beoordeling van het aangetroffen kinderpornografisch materiaal, heb ik een representatieve doorsnee van 16 afbeeldingen samengesteld. Deze afbeeldingen zijn alle afkomstig uit de bestanden die normaal en zonder speciale software door de gebruiker te benaderen en zichtbaar zijn. Deze afbeeldingen zijn afkomstig uit A.A01.17 (Personal Computer).
5. Een geschrift, met als opschrift "collectiescan, bijlage II", gevoegd als bijlage bij het onder 4 genoemde proces-verbaal (blz. 61-63) voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
X. Poseren door minderjarige met nadruk op geslachtsdelen/borsten en billen (ongeveer 100%):
X. geheel naakt
X. gedeeltelijk naakt
X. niet bij leeftijd passende kleding (lingerie etc.)
X. onnatuurlijke houding
X Overige gegevens
X. leeftijd 12 tot 16 jaar (ongeveer 35%)
X. leeftijd jonger dan 12 jaar (ongeveer 65%)
6. De eigen waarneming van het hof (gedaan na kennisname van de door de advocaat-generaal ter terechtzitting overgelegde map met afbeeldingen), voor zover inhoudende:
- dat het steeds afbeeldingen betreft van (kennelijk) minderjarigen, overwegend meisjes en incidenteel jongens;
- dat op de overgrote meerderheid van deze afbeeldingen de minderjarigen frontaal in beeld zijn gebracht en de geslachtsdelen duidelijk zichtbaar zijn;
- dat een substantieel deel van de afbeeldingen minderjarigen betreft die poseren;
- dat op enkele foto's het naakte lichaam en duidelijk zichtbaar ook de geslachtsdelen te zien zijn, maar niet het hoofd van de minderjarige;
- dat op diverse foto's van poserende minderjarige meisjes zichtbaar is dat door de wijze van poseren en door omgeving, lichtinval en/of het centraal in beeld brengen van de geslachtdelen, de naaktheid van de minderjarige centraal is gesteld;
- dat op een aantal van de afbeeldingen een minderjarig meisje te zien is in kleding of lingerie en/of met make-up, die niet passen bij haar leeftijd.”
6. Het eerste en tweede middel zijn opgenomen onder het opschrift ‘Middelen I en II’. Beide middelen zijn niet nader onderscheiden en de toelichting is identiek. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking nu zij zich richten tegen de motivering van het bewezenverklaarde opzet op het bezit van kinderpornografisch materiaal.
7. Het hof heeft – voor zover voor de bespreking van de middelen van belang – het volgende overwogen:
“Standpunten van de verdediging
(…)
c. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden aangenomen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doelbewust vastleggen, in de zin van in bezit hebben, van de betreffende afbeeldingen.
Het oordeel van het hof luidt als volgt.
(…)
c.
Voor de beoordeling of er sprake is van het opzet - al dan niet in voorwaardelijke zin - op het bezit van kinderpornografisch materiaal is van belang of kan worden vastgesteld dat de verdachte over dat materiaal een zekere beschikkingsmacht heeft gehad.
Alle afbeeldingen zijn aangetroffen op één van de, tijdens de huiszoeking bij verdachte in beslag genomen gegevensdragers, te weten op één van de harde schijven die zich in de PC van het merk Cooler Master (goedcode A.A01.17) bevond. Bij het onderzoek bleek dat deze afbeeldingen alle zijn gevonden op een locatie die normaal en zonder speciale software door de gebruiker is te benaderen en zichtbaar is.
Op basis hiervan komt het hof tot het oordeel dat de verdachte over de bestanden een zekere beschikkingsmacht had. Gesteld noch gebleken is voorts dat deze bestanden door een ander dan de verdachte op zijn computer zijn geplaatst, zodat moet worden aangenomen dat de verdachte ook wetenschap had ten aanzien van de aanwezigheid van deze bestanden. Aldus is het hof van oordeel dat bij de verdachte sprake was van (voorwaardelijke) opzet op het bezit van die afbeeldingen.
De verweren worden verworpen.”
8. In een nadere bewijsoverweging, opgenomen in de bijlage inhoudende de opgave van de bewijsmiddelen, overwoog het hof nog als volgt:
“Nadere bewijsoverweging.
Zoals het hof in het arrest waarvan thans cassatie reeds heeft overwogen blijkt uit de bewijsmiddelen 4, 5 en 6 dat het gaat om afbeeldingen van minderjarigen met een onmiskenbare seksuele lading, waarbij onder meer ook de geslachtsdelen centraal in beeld zijn gebracht.
Naar het oordeel van het hof kan er daarbij in redelijkheid geen twijfel over bestaan dat het hier afbeeldingen betreft ten aanzien waarvan de wetgever heeft beoogd het bezit onder het bereik van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht te brengen. Het hof stelt in dit kader tevens vast dat de verdachte meerdere van bedoelde afbeeldingen in zijn bezit had, alsook dat het hier grotendeels gaat om afbeeldingen van meisjes van jonger dan 12 jaar, terwijl bijvoorbeeld van toestemming hunnerzijds voor het maken van voormelde afbeeldingen niet is gebleken. Voorts heeft het hof ook niet kunnen vaststellen dat1.enig risico voor verspreiding ontbrak.
Naar het oordeel van het hof moet de verdachte - gegeven de hiervoor omschreven aard en inhoud van deze afbeeldingen en de overige hiervoor omschreven omstandigheden -2.zich ook het strafbare karakter van de betreffende afbeeldingen hebben gerealiseerd, minst genomen in die zin dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door het voorhanden hebben van voormelde afbeeldingen voormelde strafbepaling overtrad.
Het hof heeft in dit kader ook betekenis toegekend aan het feit dat de verdachte, die zich immer op zijn zwijgrecht heeft beroepen, zelf geen enkele verklaring omtrent de aard en inhoud en omtrent de redenen voor het door hem voorhanden hebben van voormelde afbeeldingen heeft afgelegd, welke verklaring tot een andere conclusie aanleiding zou kunnen geven.”
9. De toelichting op het middel bestaat vooral uit citaten. Zij het met de nodige moeite, meen ik dat de klacht zo gelezen kan worden dat het opzet niet toereikend is bewezen omdat niet blijkt of en zo ja, waar de afbeeldingen waren opgeslagen, wie de afbeeldingen heeft gedownload, dan wel op welke wijze de afbeeldingen zijn binnengehaald.
10. Om van bezit in digitale context te kunnen spreken moet in elk geval sprake zijn van vastgelegde data waarover men beschikkingsmacht heeft. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen ter zake van bezit als bedoeld in art. 240b Sr is voorts vereist dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft op het in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal.3.De plaats waar de bestanden zijn opgeslagen en de wijze waarop de bestanden zijn binnengehaald, kunnen daarbij van belang zijn.4.Zo is geen sprake van opzet indien een verdachte zich niet heeft gerealiseerd dat hij via het downloaden van ander materiaal ook kinderpornografisch materiaal in zijn bezit verkreeg. Indien hij dit eenmaal heeft geconstateerd zal hij er zich in het vervolg van moeten vergewissen dat dit materiaal niet op zijn computer achterblijft.5.De naamgeving van bestanden kan een indicatie vormen voor het bewust binnenhalen van dergelijke bestanden. Voorts kan gedacht worden aan de situatie waarin een verdachte het materiaal via bijvoorbeeld een e-mail of tijdens een chatsessie ontvangt, waarbij het materiaal buiten zijn weten in een (al dan niet automatisch daarvoor aangemaakte) map wordt opgeslagen of het geval waarin bestanden via een zogenoemd peer-to-peernetwerk rechtstreeks vanaf de computer van een andere gebruiker worden gedownload en vervolgens direct worden opgeslagen in een daarvoor van te voren aangemaakte map op de harde schijf. De afbeeldingen kunnen door hem ook bewust zijn opgeslagen.
11. Uit de bewijsvoering volgt dat er meerdere kinderpornografische afbeeldingen op de harde schijf van de computer van de verdachte zijn gedownload en dat zij zich op een locatie bevonden die normaal en zonder speciale software door de gebruiker is te benaderen en zichtbaar is. Aldus had de verdachte deze afbeeldingen in zijn bezit. Dat de afbeeldingen zich zouden bevinden op een locatie die wijst op het ontbreken van opzet op het bezit daarvan is gesteld noch gebleken. Het hof heeft voorts overwogen dat is gesteld noch gebleken dat een ander dan de verdachte deze afbeeldingen op zijn computer heeft geplaatst en voorts betekenis toegekend aan het feit dat de verdachte geen enkele verklaring voor het op zijn computer aangetroffen materiaal heeft gegeven. In de gegeven omstandigheden mocht dit van hem wel worden verlangd. Anders dan de steller van het middel kennelijk meent mag aan het ontbreken van een dergelijke verklaring betekenis voor het bewijs worden toegekend. Van een ongeoorloofde inbreuk op het zwijgrecht is geen sprake. Gelet op het voorgaande is het oordeel van het hof, dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het bezit van die afbeeldingen niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
12. Het eerste en tweede middel falen.
13. Het derde middel klaagt dat het hof voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van zijn eigen waarneming die niet tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gedaan en/of niet expliciet ter terechtzitting is medegedeeld. Gedoeld wordt op het hierboven onder punt 5 geciteerde bewijsmiddel 6.
14. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 november 2015 houdt – voor zover voor de bespreking van het middel van belang – het volgende in:
“De voorzitter deelt mede dat het hof bij voornoemd tussenarrest het noodzakelijk heeft geacht om in de gelegenheid te worden gesteld ter terechtzitting kennis te nemen van de in eerste aanleg ter terechtzitting getoonde stukken van overtuiging (i.c. een map met afbeeldingen).
De advocaat-generaal legt de betreffende map met afbeeldingen ter kennisname over aan het hof.
De voorzitter deelt mede dat het hof de foto’s in raadkamer zal bekijken en daarna de map zal retourneren aan de advocaat-generaal.
De raadsman merkt desgevraagd op dat hij de foto’s bij een eerdere gelegenheid op het politiebureau heeft bekeken.
(…)
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten (…).”
15. De steller van het middel voert in de toelichting aan dat het hof de afbeeldingen niet ter terechtzitting, maar pas na sluiting van het onderzoek, heeft bekeken en zijn waarneming niet expliciet ter sprake heeft gebracht. Nu de waarneming afwijkt van de waarneming van de raadsman zoals blijkt uit de door de raadsman ter terechtzitting van 7 oktober 2014 overgelegde pleitnota en de raadsman niet in de gelegenheid is gesteld om zich over deze waarneming van het hof uit te laten, is sprake van strijd met de geldende rechtsopvatting, aldus de steller van het middel.
16. Art. 340 Sv luidt:
“Onder eigen waarneming van den rechter wordt verstaan die welke bij het onderzoek op de terechtzitting door hem persoonlijk is geschied.”
17. Door de Hoge Raad6.is het volgende overwogen:
“Wil de eigen waarneming van de rechter als wettig bewijsmiddel kunnen medewerken tot het bewijs, dan zal deze, naar art. 340 Sv voorschrijft, bij het onderzoek ter terechtzitting moeten zijn gedaan, zodat ook zowel de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie als de verdachte en de raadsman die waarneming hebben kunnen doen en de gelegenheid hebben gehad zich daaromtrent bij de behandeling van de zaak uit te laten (vgl. HR 29 augustus 2006, LJN AX6414, NJ 2007/134). Het is in zijn algemeenheid niet vereist dat de rechter zijn eigen, bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting gedane waarneming aldaar ter sprake brengt. Niettemin is de rechter gehouden dat wel te doen, indien de procespartijen door het gebruik van die waarneming voor het bewijs zouden worden verrast omdat zij daarmee geen rekening behoefden te houden. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals het procesverloop, de aard van de waarneming en het verband van die waarneming met het voorhanden bewijsmateriaal (vgl. HR 15 december 2009, LJN BJ2831, NJ 2011/78).”
18. Uit de stukken volgt dat de advocaat-generaal op verzoek van het hof ter terechtzitting in hoger beroep van 3 november 2015 de eerder ter terechtzitting in eerste aanleg getoonde afbeeldingen aan het hof ter kennisname ter beschikking heeft gesteld, en dat het hof deze op een later tijdstip weer aan de advocaat-generaal zou doen toekomen. Deze afbeeldingen maken aldus geen onderdeel uit van het dossier. Het hof heeft de afbeeldingen bekeken en zijn waarneming vervolgens voor het bewijs gebezigd.
19. Ik heb gepoogd te bezien of de gang van zaken ter terechtzitting, zoals volgt uit het hiervoor weergegeven proces-verbaal, zo kan worden opgevat dat het hof zijn als bewijsmiddel 6 gebezigde waarneming ter terechtzitting heeft gedaan. Met de steller van het middel moet ik echter concluderen dat het ervoor moet worden gehouden dat het hof de afbeeldingen, hoewel ter terechtzitting ter beschikking gesteld, niet op de terechtzitting maar na sluiting van het onderzoek in raadkamer heeft bekeken, zodat zijn waarneming niet bij het onderzoek op de terechtzitting is geschied. Voor zover het middel daarover klaagt, is het dus terecht voorgesteld.
20. Laat ik voorop stellen dat dit eenvoudig had kunnen worden ondervangen door bijvoorbeeld het onderzoek ter terechtzitting te schorsen ter kennisname van de afbeeldingen en deze vervolgens na hervatting van het onderzoek (kort) aan de orde te stellen.
21. Niettemin meen ik dat in onderhavige zaak kan worden afgezien van cassatie. Aan de regel in art. 340 Sv ligt ten grondslag dat de rechter een eigen waarneming of constatering eerst dan aan zijn beslissing kan doen meewerken indien ook zowel de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie als de verdachte en de raadsman die waarneming hebben kunnen doen en de gelegenheid hebben gehad zich daaromtrent bij de behandeling van de zaak uit te laten. Hoewel het hof de afbeeldingen pas na de terechtzitting in raadkamer heeft bekeken, blijkt dat zowel de raadsman als de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie de afbeeldingen op een eerdere gelegenheid hebben bekeken. Ook zijn deze ter terechtzitting in eerste aanleg getoond. Derhalve hebben zij de gelegenheid gehad die waarneming te kunnen doen en zich daaromtrent ter terechtzitting uit te laten. Uit de stukken blijkt dat de aard van de afbeeldingen uitgebreid onderwerp van discussie is geweest op het onderzoek ter terechtzittingen. Daarbij komt nog dat zij ervan op de hoogte waren dat het hof deze afbeeldingen in raadkamer zou bekijken om zich daarover een oordeel te vellen en zij geen bezwaar hebben gemaakt tegen deze door het hof voorgestelde gang van zaken. In die zin verschilt de zaak dan ook met de zaak die eerder bij de Hoge Raad voorlag7., waarin het hof na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting constateerde dat de verdachte een bijzondere manier van lopen heeft en deze waarneming voor het bewijs had gebezigd. De Hoge Raad casseerde. Niet alleen was het bij de procespartijen niet bekend dat het hof zich hierover een oordeel zou vellen, ook was over deze door het hof gedane waarneming geen discussie (meer) mogelijk. Daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake.
22. Vervolgens doet de vraag zich voor of het hof zijn eigen waarneming ter terechtzitting had moeten expliciteren omdat de verdediging daarmee geen rekening behoefde te houden en door het gebruik van die waarneming voor het bewijs is verrast. Ik meen dat dit niet het geval is. De eigen waarneming van het hof sluit immers nauw aan op het als bewijsmiddel 4 gebezigde proces-verbaal en de eigen waarneming van de rechtbank (bewijsmiddel 6 van de bijlage bij het vonnis).
23. Het derde middel leidt niet tot cassatie.
24. De middelen falen. Het eerste en tweede middel kunnen met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
25. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑08‑2017
‘verdachte’ verwijderd (PV).
Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge voor 28 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9104, NJ 2006/179.
Bij de Wet van 26 november 2009, Stb. 2009, 544 (i.w.tr. 1 oktober 2010) is in art. 240 bis Sr tevens het zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang verschaffen tot kinderporno strafbaar gesteld. Daarmee is de bepaling nu tevens van toepassing op gevallen waarin sprake is van het door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst kunnen beschikken over en kunnen bekijken van kinderporno, zonder dat tevens sprake is van ‘bezit’ als bedoeld in art. 240b Sr. Omdat het kinderpornografische materiaal niet door de betrokkene wordt opgeslagen, worden deze omstandigheden (plaats van opslag en wijze van binnenhalen) genoemd in het kader van de beoordeling van het opzet op het verkrijgen van toegang tot kinderpornografie (Kamerstukken II, 2008/09, 31810, nr. 3, p. 2-4). Uit eerdere jurisprudentie volgt dat deze omstandigheden ook van belang zijn in het kader van de beoordeling van het opzet op het bezit daarvan (Vgl. bijvoorbeeld HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1713, HR 11 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA6316 en HR 28 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9104, NJ 2006/179). Zie voorts Eveline Thoonen, Bezit van digitale kinderpornografie, NJB 2009/1652. Zie voor de uitleg van het zich toegang verschaffen: HR 7 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:167, NJ 2017/258 m.nt. Rozemond.
Vgl. HR 28 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL4314.
Vgl. HR 25 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4990, NJ 2012/559.
HR 29 augustus 2008, ECLI:NL:HR:2006:AX6414, NJ 2007/134.
Beroepschrift 12‑08‑2016
Griffienummer: S 16/00985
De Hoge Raad der Nederlanden
Kamer voor strafzaken
Postbus 20303
2500 EH DEN HAAG
Namens verzoeker, [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1958, wonende aan het [adres] te ([postcode]) in [woonplaats], draag ik het volgende cassatiemiddelen voor tegen het arrest van het Gerechtshof te Den Haag, uitgesproken op 17 november 2015 onder parketnummer 22–002047-14, waarbij verzoeker is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk en een taakstraf voor de duur van 120 uren, wegens overtreding van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht.
Middelen I en II
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO.
- —
In het bijzonder van de rechtsregels neergelegd in art. 240b Sr en art. 359, leden 2 en 3 Sv, in verbinding met art. 415 Sv, doordat het bewezenverklaarde niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Dit geldt in het bijzonder voor de door het hof bewezenverklaarde (voorwaardelijk) opzet van verzoeker;
- —
In het bijzonder dat's hofs motivering over opzet geen steun vindt in de gebezigde bewijsmiddelen en/of onbegrijpelijk is en/of ontoereikend is gemotiveerd;
- —
Ten onrechte heeft het hof in zijn nadere bewijsoverweging laten meewegen dat verzoeker geen redengevende verklaring heeft gegeven voor zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Toelichting.
Het hof achtte ten aanzien van verzoeker bewezen:
‘Voor de beoordeling of er sprake is van opzet — al dan niet in voorwaardelijke zin — op het bezit van kinderpornografisch materiaal is van belang of kan worden vastgesteld dat de verdachte over dat materiaal een zekere beschikkingsmacht heeft gehad.
Alle afbeeldingen zijn aangetroffen op één van de tijdens de huiszoeking bij verdachte in beslag genomen gegevensdragers, te weten op één van de harde schijven die zich in de PC van het merk Cooler Master (goedcode A.A01.17) bevond. Bij het onderzoek bleek dat deze afbeeldingen alle zijn gevonden op een locatie die normaal en zonder speciale software door de gebruiker is te benaderen en zichtbaar is.
Op basis hiervan komt het hof tot het oordeel dat de verdachte over de bestanden een zekere beschikkingsmacht had. Gesteld noch gebleken is voorts dat deze bestanden door een ander dan de verdachte op zijn computer zijn geplaatst, zodat moet worden aangenomen dat de verdachte ook wetenschap had ten aanzien van de aanwezigheid van deze bestanden. Aldus is het hof van oordeel dat bij de verdachte sprake was van (voorwaardelijke) opzet op het bezit van die afbeeldingen.’
In de nadere bewijsoverweging oordeelde het hof:
‘Zoals het hof in het arrest waarvan thans cassatie reeds heeft overwogen blijkt uit de bewijsmiddelen 4, 5 en 6 dat het gaat om afbeeldingen van minderjarigen met een onmiskenbare seksuele lading, waarbij onder meer ook de geslachtsdelen centraal in beeld zijn gebracht. Naar het oordeel van het hof kan er daarbij in redelijkheid geen twijfel over bestaan dat het hier afbeeldingen betreft ten aanzien waarvan de wetgever heeft beoogd het bezit onder het bereik van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht te brengen. Het hof stelt in dit kader tevens vast dat de verdachte meerdere van bedoelde afbeeldingen in zijn bezit had, alsook dat het hier grotendeels gaat om afbeeldingen van meisjes van jonger dan 12 jaar, terwijl bijvoorbeeld van toestemming hunnerzijds voor het maken van voormelde afbeeldingen niet is gebleken. Voorts heeft het hof ook niet kunnen vaststellen dat enig risico voor verspreiding ontbrak.
Naar het oordeel van het hof moet de verdachte — gegeven de hiervoor omschreven aard en inhoud van deze afbeeldingen en de overige hiervoor omschreven omstandigheden — verdachte zich ook het strafbare karakter van de betreffende afbeeldingen hebben gerealiseerd, minst genomen in die zin dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door het voorhanden hebben van voormelde afbeeldingen voormelde strafbepaling overtrad.
Het hof heeft in dit kader ook betekenis toegekend aan het feit dat de verdachte, die zich immer op zijn zwijgrecht heeft beroepen, zelf geen enkele verklaring omtrent de aard en inhoud en omtrent de redenen voor het door hem voorhanden hebben van voormelde afbeeldingen heeft afgelegd, welke verklaring tot een andere conclusie aanleiding zou kunnen geven.’
Ter zitting d.d. 7 oktober 2014 heeft de raadsman bij pleitnota het navolgende naar voren gebracht (zie pleitnota onder punt 2):
‘Met betrekking tot feit 2 heeft de rechtbank naar de mening van de verdediging ten onrechte geoordeeld dat de aangetroffen afbeeldingen voldoen aan de criteria van kinderporno. Daarbij heeft de rechtbank eveneens ten onrechte aangenomen dat cliënt het voorwaardelijk opzet heeft gehad dat de desbetreffende afbeeldingen die gevonden zijn op de computer doelbewust zijn vastgelegd op de harde schijf van de computer. Niet heeft de rechtbank dan wel het Openbaar Ministerie kunnen aantonen hoe deze afbeeldingen op de computer van cliënt zijn terechtgekomen en of alle afbeeldingen tegelijkertijd op een bepaalde datum dan wel tijdstip zijn terechtgekomen in de computer van cliënt. Het enkele feit dat afbeeldingen op de computer van cliënt gevonden zijn, wil nog niet zeggen dat daarmee het voorwaardelijk opzet bewezen is. Desalniettemin zijn de desbetreffende afbeeldingen op de computer niet van dien aard dat het voldoet aan de criteria van kinderpornografie.’
Uit de (nadere) bewijsoverweging en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt:
- —
dat niet staat vermeld dat de file met afbeeldingen was opgeslagen en/of de wijze en de plaats van opslag van de file het vermoeden kan rechtvaardigen dat deze daar met opzet is neergezet. Anders gezegd: of het niet mogelijk is dat de file met iets anders mee is gedownload (bijvangst)?;
- —
dat onvoldoende bewijs aanwezig is voor het feit dat het verzoeker moet zijn geweest die deze afbeeldingen heeft gedownload. Uit het gebezigde bewijsmiddel onder punt 3 volgt dat er meerdere computers in beslag zijn genomen. Een laptop is van de werkgever. Vervolgens wordt de vraag gesteld‘Wie is/zijn de hoofdgebruiker(s) van de computer(s)?’Waarop door verzoeker is geantwoord ‘Ik woon hier alleen’. Uit dit bewijsmiddel kan dus niet de conclusie worden getrokken dat uitsluitend verzoeker de computer in kwestie gebruikt;
- —
dat verzoeker bij het downloaden van afbeeldingen van internet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard kinderpornografisch materiaal in zijn bezit te krijgen, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Zo zal bij degene die nietsvermoedend een hyperlink naar een website aanklikt, waarmee hij zich ongewild toegang tot kinderpornografie blijkt te verschaffen, veelal geen sprake zijn van opzet. Dit geldt evenzeer voor degene die ongevraagd met een e-mail met kinderpornografische inhoud wordt geconfronteerd en deze vervolgens meteen wegklikt. Dit komt evenwel anders te liggen op het moment dat de benaming van de desbetreffende website dan wel en nieuwsgroep een indicatie bevat voor de mogelijke aanwezigheid van kinderpornografie. Aanwijzingen dat verzoeker de te betrachten zorgvuldigheid niet, althans onvoldoende in acht heeft genomen, kunnen besloten liggen in de wijze waarop hij materiaal heeft binnengehaald, bewerkt dan wel heeft opgeslagen. Ook gedragingen waaruit blijkt dat hij eerder een website met kinderpornografisch materiaal heeft bezocht, en dat dit hem er niet van heeft weerhouden om die websites nogmaals te bezoeken, kunnen een aanwijzing vormen voor het opzet op het verkrijgen van kinderpornografische bestanden. Tenslotte speelt ook de mate van deskundigheid van degene die de afbeeldingen van internet downloadt een rol bij de vraag in hoeverre de zorgvuldigheid betracht dient te worden bij het downloaden van die bestanden.
Het hof oordeelde in verzoekers zaak zelfs dat enkele afbeeldingen ook als kunstuitingen kunnen worden beschouwd. Heeft verzoeker websites bezocht waar deze kunstuitingen zijn afgebeeld? Wat waren zijn zoekopdrachten? Is er sprake van een bijvangst van andere afbeeldingen? Voorts heeft de raadsman nog bij pleidooi ter zitting van het gerechtshof naar voren gebracht dat de afbeeldingen zijn vergeleken met (hash-bestanden van de) in de landelijke database kinderpornografie van de dienst IPOL van de KLPD aanwezige kinderpornografische afbeeldingen. Uit dat onderzoek kwamen geen matches naar voren tussen de in beslag genomen afbeeldingen en die in de genoemde database aanwezig zijn.
Uit het cassatiedossier volgt helemaal niets van bovengenoemde feiten en omstandigheden waaruit voorwaardelijk opzet, laat staan volle opzet kan worden afgeleid;
- —
dat verzoeker geen verklaring heeft afgelegd, brengt niet met zich mee dat uit de bewijsmiddelen geconcludeerd kan worden dat verzoekers opzet, dan wel voorwaardelijk opzet gericht was op het bezit van kinderpornografisch materiaal. Zoals onder bovenvermelde gedachtestreepjes vermeld, is hiervoor te veel twijfel. Het hof heeft zich dus (‘impliciet’) op het standpunt gesteld dat de zaak jegens verzoeker bewijsbaar is zonder rekening te houden met zijn stilzwijgen. Met andere woorden: volgens het hof is er sprake van een prima facie-case. Pas dan mogen eventuele conclusies uit het stilzwijgen van verzoeker worden getrokken omtrent een punt waar juist hij een specifieke toelichting op had kunnen geven. In de bewijsoverweging kan zulk stilzwijgen dan als ondersteuning dienen voor de juistheid van de conclusies die de rechter uit het aanwezige bewijs trekt. In casus was er geen sprake van een prima facie-case, er was namelijk te veel twijfel.
Middel III
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO.
- —
In het bijzonder van de rechtsregels neergelegd in art. 340 en art. 415 van het wetboek van strafvordering en de geldende rechtsopvatting, doordat de eigen waarneming van het hof niet tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gedaan en/of de eigen waarneming niet expliciet door het hof ter terechtzitting is medegedeeld (zie pagina 5 van het arrest en het gebezigde bewijsmiddel onder punt 6).
Toelichting.
In het proces-verbaal ter zitting d.d. 7 oktober 2014 staat:
‘De voorzitter deelt mede dat de rechtbank ter terechtzitting naar de foto's heeft gekeken, doch dat onduidelijk is wat men daarop waargenomen heeft.
Desgevraagd deelt de advocaat-generaal mede dat de map met foto's beschikbaar is.’
Bij tussenarrest d.d. 21 oktober 2014 heeft het hof het onderzoek heropend. Het hof achtte het noodzakelijk om in de gelegenheid te worden gesteld ter terechtzitting kennis te kunnen nemen van de afbeeldingen in kwestie.
In het proces-verbaal ter zitting d.d. 3 november 2015 staat:
‘De advocaat-generaal legt de betreffende map met afbeeldingen ter kennisname over aan het hof.
De voorzitter deelt mede dat het hof de foto's in de raadkamer zal bekijken en daarna de map zal retourneren aan de advocaat-generaal. (…) De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat de uitspraak zal worden gedaan ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 november 2015 te 09.00 uur.’
Uit voormeld blijkt dat het hof de afbeeldingen niet ter zitting heeft bekeken (‘en dus ook geen mededelingen heeft gedaan over zijn waarneming’), maar pas ná de sluiting van het onderzoek ter zitting. De eigen waarneming dient expliciet ter sprake te worden gebracht indien de procespartijen door het gebruik van die waarneming voor het bewijs zouden worden verrast omdat zij daarmee geen rekening behoefden te houden. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals het procesverloop, de aard van de waarneming en het verband van die waarneming met het voorhanden bewijsmateriaal'(HR 15 december 2009, NJ 2011/78).
De waarnemingen van de raadsman (‘géén sprake van lingerie of kleding die niet past bij haar leeftijd en géén sprake van een seksueel afgebeelde posé’) komen dus niet overeen met die van het hof. Verzoeker verwijst hiervoor onder meer naar wat onder de punten 10 t/m 20 van de pleitnota naar voren is gebracht. De verdediging is dus niet in de gelegenheid gesteld om zich over de gedane waarneming van het hof uit te laten. Dit is in strijd met de geldende rechtsopvatting.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem, aan de Zijpendaalseweg IC, die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Arnhem, 12 augustus 2016
R.B.J.G. Baggen