Vgl. HR 13 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV7162, NJ 2006/368.
HR, 20-01-2015, nr. 13/06374
ECLI:NL:HR:2015:94
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-01-2015
- Zaaknummer
13/06374
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:94, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑01‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2689, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2689, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑11‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:94, Gevolgd
- Wetingang
art. 326 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0023
NbSr 2015/50
Uitspraak 20‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Gegronde OM-cassatie tegen n-o verklaring in de vervolging. De omstandigheid dat de inhoud van het p-v van het ottz. in e.a. niet aan de daaraan ex art. 326 Sv te stellen eisen voldoet, kan een verzuim zijn dat zozeer strijdt met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de op grond daarvan gedane uitspraak meebrengt. ’s Hofs oordeel dat i.c. dit verzuim dient te leiden tot n-o verklaring van het OM in de vervolging is onjuist.
Partij(en)
20 januari 2015
Strafkamer
nr. 13/06374
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 20 november 2013, nummer 22/000301-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het Hof, teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het Openbaar Ministerie ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging van de verdachte, althans dit oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Ter terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg niet voldoet aan de in artikel 326 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. Immers, in genoemd proces-verbaal ontbreekt de verklaring van de ter terechtzitting verschenen verdachte en blijkens mededeling van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep ontbreekt eveneens de verklaring van de ter terechtzitting verschenen getuige [getuige]. Het verhoor van de genoemde getuige is zelfs niet gemeld in het proces-verbaal. Daarnaast ontbreekt volgens de raadsman in het proces-verbaal een deel van de door de verdediging gevoerde verweren.
Het hof acht dit, nu de verdediging niet meer in een gelijke rechtspositie kan worden gebracht als in eerste aanleg, een onherstelbaar verzuim dat dusdanig ernstig is dat, hoewel dit niet te wijten is aan het openbaar ministerie, dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging van de verdachte."
2.3.
De omstandigheid dat de inhoud van het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg niet aan de daaraan ingevolge art. 326 Sv te stellen eisen voldoet, kan een verzuim zijn dat zozeer strijdt met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de op grond daarvan gedane uitspraak meebrengt. Het oordeel van het Hof dat in het onderhavige geval dit verzuim dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2015.
Conclusie 18‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Gegronde OM-cassatie tegen n-o verklaring in de vervolging. De omstandigheid dat de inhoud van het p-v van het ottz. in e.a. niet aan de daaraan ex art. 326 Sv te stellen eisen voldoet, kan een verzuim zijn dat zozeer strijdt met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de op grond daarvan gedane uitspraak meebrengt. ’s Hofs oordeel dat i.c. dit verzuim dient te leiden tot n-o verklaring van het OM in de vervolging is onjuist.
Nr. 13/06374
Mr. Harteveld
Zitting 18 november 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Den Haag heeft het Openbaar Ministerie bij arrest van 20 november 2013 niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. In eerste aanleg was de verdachte wegens gekwalificeerde diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken.
2. Het beroep in cassatie is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. De Advocaat-Generaal mr. H.H.J. Knol heeft een schriftuur houdende een middel van cassatie ingezonden.
3.1. Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte, nu het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg niet voldoet aan de in artikel 326, tweede lid Sr gestelde eisen.
3.2. Het Hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep vastgesteld dat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg onvolledig is doordat in het proces-verbaal de verklaring van de verdachte, de verklaring van de aldaar gehoorde getuige, alsmede een deel van de door de verdediging gevoerde verweren ontbreken en dat de zittingsaantekeningen van de griffier blijkens een notitie in het dossier in het ongerede zijn geraakt. Het Hof heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“Ter terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg niet voldoet aan de in artikel 326 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. Immers, in genoemd proces-verbaal ontbreekt de verklaring van de ter terechtzitting verschenen verdachte en blijkens mededeling van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep ontbreekt eveneens de verklaring van de ter terechtzitting verschenen getuige [getuige]. Het verhoor van de genoemde getuige is zelfs niet gemeld in het proces-verbaal. Daarnaast ontbreekt volgens de raadsman in het proces-verbaal een deel van de door de verdediging gevoerde verweren. Het hof acht dit, nu de verdediging niet meer in een gelijke rechtspositie kan worden gebracht als in eerste aanleg, een onherstelbaar verzuim dat dusdanig ernstig is dat, hoewel dit niet te wijten is aan het openbaar ministerie, dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging van de verdachte.”
3.3. Het betreft hier een verzuim dat zozeer strijdt met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de uitspraak meebrengt.1.Ik zie evenwel niet in waarom dit, zoals het Hof heeft vastgesteld, een onherstelbaar vormverzuim oplevert dat dusdanig ernstig is dat dit dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging: daarvoor is immers slechts in uitzonderlijke gevallen plaats, terwijl het Hof de bestreden uitspraak had kunnen vernietigen en op het bestaande hoger beroep had kunnen berechten en afdoen.2.
4. Het middel slaagt.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het Gerechtshof Den Haag, teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑11‑2014
In dat kader merk ik op dat de in hoger beroep verschenen verdachte aldaar opnieuw een verklaring had kunnen afleggen, de aanwezige raadsman de in eerste aanleg gevoerde verweren opnieuw had kunnen voeren en de in eerste aanleg gehoorde getuige opnieuw opgeroepen en gehoord had kunnen worden.