ABRvS, 12-03-2009, nr. 200804660/1
ECLI:NL:RVS:2009:BH6936
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
12-03-2009
- Magistraten
Mrs. M.G.J. Parkins de Vin, M.A.A. Mondt Schouten, C.J. Borman
- Zaaknummer
200804660/1
- LJN
BH6936
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2009:BH6936, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 12‑03‑2009
Uitspraak 12‑03‑2009
Mrs. M.G.J. Parkins de Vin, M.A.A. Mondt Schouten, C.J. Borman
Partij(en)
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 13 mei 2008 in zaak nr. 07/12002 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van [appellant] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 23 februari 2007 heeft de minister van Justitie (lees: de staatssecretaris van Justitie; hierna: de staatssecretaris) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 13 mei 2008, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 20 mei 2008, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 juni 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1.
In de eerste en tweede grief, in onderlinge samenhang gelezen en samengevat weergegeven, klaagt de vreemdeling dat de rechtbank, door te overwegen dat het toetsingskader wordt bepaald door artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), heeft miskend dat hij heeft aangevoerd dat hij rechtmatig verblijf ontleent aan artikel 6 van het besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie. Voorts is de enkele omstandigheid dat eerdere aanvragen om verlening van een vergunning tot verblijf met de beperking ‘het verrichten van arbeid in loondienst’ zijn afgewezen, niet voldoende om thans artikel 4:6 van de Awb van toepassing te achten, aldus de vreemdeling.
2.1.1.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1, www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1, www.raadvanstate.nl). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.1.2.
Dit beoordelingskader geldt evenzeer, indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit dat verband houdt met een verblijfsrecht waarvan het bestaan, naar de desbetreffende vreemdeling stelt, niet afhankelijk is van enig genomen besluit, doch rechtstreeks voortvloeit uit het gemeenschapsrecht. Daartoe wordt verwezen naar de jurisprudentielijn die door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is ingezet met het arrest van 13 januari 2004 in zaak nr. C 453/00 (Kühne & Heitz NV tegen het Productschap voor Pluimvee en Eieren; AB 2004, 58) en nadien is voortgezet en uitgewerkt in onder meer het arrest van 16 maart 2006 in zaak nr. C 234/04 (Kapferer tegen Schlank & Schick GmbH; AB 2006, 191) en het arrest van 12 februari 2008 in zaak nr. C 2/06 (Kempter-KG tegen Hauptzollamt Hamburg Jonas; AB 2008, 100).
2.1.3.
Vast staat dat de vreemdeling eerder aanvragen heeft ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met de beperking ‘het verrichten van arbeid in loondienst’, waarvan de laatste bij in bezwaar gehandhaafd besluit van 19 maart 1999 buiten behandeling is gesteld, omdat de vreemdeling niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Het in bezwaar gehandhaafde besluit van 7 september 2006, is van gelijke strekking als dat van 19 maart 1999, zodat de rechtbank terecht aan voormeld beoordelingskader toepassing heeft gegeven. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat, samengevat weergegeven, de vreemdeling aan zijn aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd en evenmin sprake is van een relevante wijziging van het recht.
2.1.4.
De grieven falen.
2.2.
Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt Schouten en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin voorzitter
w.g. Van Loon ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2009
361/284.
Verzonden: 12 maart 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak