HR, 12-11-2013, nr. 12/02651
ECLI:NL:HR:2013:1162
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-11-2013
- Zaaknummer
12/02651
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1162, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑11‑2013; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1164, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:1164, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑09‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1162, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑11‑2013
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
12 november 2013
Strafkamer
nr. S 12/02651
NA/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 maart 2012, nummer 23/000755-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2013.
Conclusie 10‑09‑2013
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 12/02651 Zitting: 10 september 2013 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 26 maart 2012 de verdachte (in de zaak met parketnummer 14/810284-10) wegens 2. “medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” en “medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III” en (in de zaak met parketnummer 14/700082-11) 1. “diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
2. Deze zaak hangt samen met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (nr. 12/02577, LJN CA3499), waarin de Hoge Raad op 18 juni 2013 uitspraak heeft gedaan.1.
3. Namens de verdachte heeft een waarnemend griffier bij het hof beroep in cassatie ingesteld2.en heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur drie middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel behelst de klacht dat het hof heeft verzuimd op de terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2012 dan wel in het verkorte arrest te beslissen op het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw van de verdachte om de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] te horen, terwijl wel is voldaan aan de aan het verzoek verbonden voorwaarde.
5. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) [betrokkene 2] is op 16 juni 2010 als getuige bij de politie gehoord en hij is vervolgens op 13 januari 2011 in aanwezigheid van de raadsvrouw van de verdachte door de rechter-commissaris gehoord. [betrokkene 1] is op 17 juni en op 21 juni 2010 als getuige bij de politie gehoord.
(ii) De rechtbank heeft bij vonnis van 15 februari 2011 de verdachte in de zaak met parketnummer 14/810284-10 (hierna: zaak A) ter zake van poging tot doodslag op [betrokkene 2] gepleegd op 12 juni 2010 (A1) en het samen met een ander voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 12 juni 2010 (A2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden zoals in het vonnis omschreven. Voorts heeft de rechtbank de verdachte in de zaak met parketnummer 14/700082-11 (hierna: zaak B) vrijgesproken van het samen met anderen plegen van een gewapende overval op een woning op 28 juli 2009 (B1).
(iii) De officier van justitie heeft op 21 februari 2011 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, terwijl namens de verdachte op 1 maart 2011 appel is ingesteld.
(iv) Bij “appelschriftuur” van 9 maart 2011 heeft de raadsman van de verdachte (mr. M.R. Roethof, advocaat te Arnhem) zonder enige onderbouwing verzocht [betrokkene 2] als getuige te horen.3.
(v) De advocaat-generaal heeft in reactie op deze “appelschriftuur” bij schrijven van 9 augustus 2011, gericht aan de voorzitter van het hof, medegedeeld dat dit verzoek dient te worden afgewezen, nu het verzoek niet (voldoende) is onderbouwd en de getuige reeds door de rechter-commissaris is gehoord.
(vi) Op de terechtzitting in hoger beroep van 10 augustus 2011 heeft de raadsvrouw van de verdachte (mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem) het verzoek om [betrokkene 2] als getuige te horen herhaald en daartoe het volgende aangevoerd. [betrokkene 2] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte niet op hem geschoten heeft, terwijl hij bij de rechter-commissaris heeft aangegeven dat daarvan wel sprake was. Het is belangrijk om hem te horen in verband met zijn betrouwbaarheid als getuige en omdat er wellicht sprake is geweest van bedreiging van [betrokkene 2] om de verdachte te belasten.
(vii) Het hof heeft dit verzoek op voornoemde terechtzitting toegewezen, omdat het hof het noodzakelijk acht dat hij wordt gehoord. Daartoe heeft het hof de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris in het hof met de opmerking dat deze de zaak kan verwijzen naar de rechter-commissaris in de rechtbank.4.Vervolgens is [betrokkene 2] op 23 januari 2012 als getuige door de rechter-commissaris gehoord.
(viii) Blijkens de op de terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2012 overgelegde pleitaantekeningen heeft de raadsvrouw van de verdachte het volgende aangevoerd:
“Geheel voorwaardelijk, indien uw Hof de getuigenverklaringen gebezigd in het vonnis als bewijsmiddel zou willen bezigen, vraagt de verdediging u de getuigen opnieuw op te roepen, in het kader van het onmiddelijkheidsbeginsel zou dat wat de verdediging betreft ter zitting moeten. Op deze manier kan uw Hof dan ook zelf een indruk krijgen over de getuigen in deze zaak. De verdediging heeft zo haar mening over de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de getuigen en meent dat de verklaringen allemaal voor uitsluiting vatbaar zijn.”
(ix) Het hof heeft bij arrest van 26 maart 2012 de verdachte vrijgesproken van (meervoudige) poging tot doodslag (A1) en hem ter zake van het samen met een ander voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie (A2) en het samen met anderen plegen van een gewapende overval op een woning (B1) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden. In navolging van de rechtbank heeft het hof de op 17 juni 2010 bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 1] (bewijsmiddel 7) en de op 13 januari 2011 bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 8) voor het bewijs van feit A2 gebruikt.5.
6. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voor een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv dat strekt tot het doen verrichten van nader onderzoek en waarop krachtens art. 330 Sv uitdrukkelijk moet worden beslist, is nodig dat de verdachte welomschreven onderzoekshandelingen opgeeft, zoals het nog (doen) horen van met name genoemde getuigen (of getuige-deskundigen) of het inwinnen van een deskundigenbericht omtrent een welomschreven vraagstelling.6.Voorts is er alleen dan sprake van een dergelijk verzoek, wanneer blijkt dat de verdachte erop staat dat aan zijn wens gehoor wordt gegeven. Het verzoek moet derhalve voldoende stellig zijn, waarbij het nog wel enig verschil uitmaakt of de verdachte al dan niet van rechtsbijstand is voorzien.7.Bovendien dient de verdachte, die tijdens het onderzoek ter terechtzitting wenst dat een niet op de lijst van getuigen voorkomende en evenmin op de terechtzitting aanwezige persoon alsnog als getuige zal worden gehoord, het daartoe strekkende verzoek op een duidelijke en niet voor misverstand vatbare wijze kenbaar te maken.8.
7. Het hof heeft noch in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2012 noch in de bestreden uitspraak gereageerd op het hiervoor onder 5 sub viii weergegeven verzoek van de raadsvrouw van de verdachte. Aldus heeft het hof kennelijk geoordeeld dat de uitlating van de raadsvrouw zoals opgenomen in haar op die terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitaantekeningen niet behoefde te worden opgevat als een voldoende stellig verwoord en welomschreven verzoek om een onderzoekshandeling in de vorm van het als getuigen horen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
8. Dit oordeel geeft in het licht van hetgeen hiervoor onder 6 is vooropgesteld geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is gelet op het navolgende niet onbegrijpelijk. De pleitaantekeningen van de rechtsgeleerde raadsvrouw houden immers enkel in dat zij het hof “geheel voorwaardelijk” verzoekt “de getuigen” opnieuw op te roepen, indien het hof “de getuigenverklaringen gebezigd in het vonnis als bewijsmiddel zou willen bezigen”. Dit verzoek is in zeer algemene termen omschreven, zonder dat daarin wordt verzocht om concrete met name genoemde getuigen te horen. Ter onderbouwing van het verzoek heeft de raadsvrouw slechts aangevoerd dat het hof op deze manier zelf een indruk kan krijgen over de getuigen in deze zaak, dat de verdediging zo haar mening over de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de getuigen heeft en dat de verdediging meent dat de verklaringen allemaal voor uitsluiting vatbaar zijn.
Voorts zit het verzoek in die pleitaantekeningen min of meer “verscholen” in de onder het kopje “technisch bewijs” opgenomen opmerkingen die betrekking hebben op het verweer dat strekt tot vrijspraak van de in zaak A onder 1 tenlastegelegde (meervoudige) poging tot doodslag. Het verzoek is derhalve niet opgenomen in een apart onderdeel van de pleitaantekeningen. Bovendien heeft de raadsvrouw dit verzoek aldus gedaan in het verlengde van het door haar ten aanzien van feit A1 gevoerde verweer, terwijl het hof de verdachte voor dit feit heeft vrijgesproken.9.
Daarnaast heeft de raadsvrouw het verzoek blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2012 niet uitdrukkelijk herhaald dan wel nader toegelicht, terwijl de advocaat-generaal bij het hof kennelijk evenmin een responsieplichtig verzoek heeft herkend in hetgeen de verdachte heeft aangevoerd aangezien hij niet overeenkomstig art. 329 Sv in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv zijn standpunt daaromtrent heeft bepaald.
Voor zover met het verzoek zou zijn beoogd [betrokkene 2] als getuige te horen kan ten slotte nog worden opgemerkt dat deze zowel in eerste aanleg als in hoger beroep door de rechter-commissaris is gehoord, waarbij de verdediging de gelegenheid heeft gehad om vragen aan hem te stellen. Na de toewijzing door het hof op de terechtzitting in hoger beroep van 10 augustus 2011 van het eerdere verzoek om [betrokkene 2] te horen en het verhoor van deze getuige door de rechter-commissaris op 23 januari 2012, heeft de raadsvrouw bij het (in deze lezing kennelijk) herhaalde verzoek om [betrokkene 2] te horen op de terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2012 geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan deze getuige nogmaals zou moeten worden gehoord.10.
9. Het middel faalt.
10. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte heeft nagelaten in het bijzonder de redenen aan te geven op grond waarvan het hof is afgeweken van het namens de verdachte naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de getuigenverklaringen van [betrokkene 1] van 17 juni 2010 en [betrokkene 2] van 13 januari 2011 dienden te worden uitgesloten van het bewijs, nu deze verklaringen niet betrouwbaar en geloofwaardig kunnen worden geacht.
11. Blijkens de op de terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2012 overgelegde pleitaantekeningen heeft de raadsvrouw van de verdachte onder het kopje “poging doodslag [betrokkene 2]” bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de in zaak A onder 1 tenlastegelegde poging tot doodslag op [betrokkene 2], onder meer omdat de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] niet voor het bewijs van dit feit dienen te worden gebezigd. De raadsvrouw heeft daartoe ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 2] het volgende aangevoerd. Zijn eerste bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring is compleet anders dan zijn bij de politie afgelegde verklaring en strookt niet met de overige bewijsmiddelen. Ook heeft de verdediging feitelijk geen mogelijkheid gehad om cruciale vragen aan [betrokkene 2] te stellen, terwijl zijn verklaring evenmin strookt met de verklaring van [betrokkene 1]. Voorts heeft de raadsvrouw ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] het volgende aangevoerd. De verdediging betwijfelt of [betrokkene 1] datgene wat hij bij de politie heeft verklaard, wel gezien kan hebben. Op het moment dat [betrokkene 1] zicht had op de rug van de verdachte, kon hij namelijk onmogelijk zien welke handelingen de verdachte zou hebben uitgevoerd met zijn vinger.11.
12. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de in zaak A onder 1 tenlastegelegde poging tot doodslag en dienaangaande onder het hoofd “vrijspraak” overwogen dat gelet op deze vrijspraak de verweren van de raadsvrouw zoals weergegeven in haar pleitaantekeningen op dit punt geen nadere bespreking behoeven. Voorts heeft het hof voor het bewijs van het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde vuurwapenbezit wel gebruik gemaakt van de op 17 juni 2010 bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 1] (bewijsmiddel 7) en de op 13 januari 2011 bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 8).
13. Het hof heeft het in het middel bedoelde verweer, waarop het hof niet afzonderlijk heeft gerespondeerd, kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid, Sv dat betrekking heeft op het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde feit, doch als een verweer dat betrekking heeft op het in zaak A onder 1 tenlastegelegde feit waarvoor de verdachte in hoger beroep is vrijgesproken. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de uitleg van verweren is voorbehouden aan de feitenrechter en die uitleg in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst.12.Het verweer is in de pleitaantekeningen van de raadsvrouw immers opgenomen onder het kopje “poging doodslag [betrokkene 2]”. Bovendien heeft de raadsvrouw in die pleitaantekeningen ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde feit enkel opgemerkt dat de veroordeling voor wapenbezit in stand kan blijven. Anders dan de steller van het middel aanvoert, is in hoger beroep derhalve enkel de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ter discussie gesteld voor zover hun verklaringen in eerste aanleg zijn gebezigd voor het bewijs van de poging tot doodslag. Ten slotte heeft het hof onder het hoofd “vrijspraak” expliciet overwogen dat de verweren van de raadsvrouw die betrekking hebben op de poging tot doodslag geen bespreking behoeven.
14. Het middel faalt.
15. Het derde middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde feit en de bewezenverklaring van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde feit niet naar de eis der wet met redenen zijn omkleed, nu het hof zich in zijn nadere bewijsoverwegingen heeft beroepen op bepaalde redengevende feiten en omstandigheden die niet uit de gebezigde bewijsmiddelen volgen, terwijl evenmin met voldoende mate van nauwkeurigheid is aangegeven aan welke wettige bewijsmiddelen die feiten en omstandigheden zouden kunnen worden ontleend.
16. Blijkens de toelichting doelt het middel in de eerste plaats op de volgende omstandigheden die zijn opgenomen in de nadere bewijsoverweging van het hof ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde feit:
(i) De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het wapen dat hij op 12 juni 2010 voorhanden had, geladen was met tien stuks scherpe munitie.
(ii) Bij de doorzoeking door de rechter-commissaris van de woning op het adres [a-straat 1] te [plaats B] is in een slaapkamer, waar de verdachte verbleef, een wapenkoffer van het merk Hammerli p26 met een instructieboekje voor het type Gas-signal cal 9mm PAK aangetroffen.
(iii) De verdachte heeft het wapen op de dag vóór het voetbaltoernooi aan [medeverdachte] (uit)geleend en die dag ook weer teruggekregen.
(iv) De verdachte en [medeverdachte] zijn op 12 juni 2010 samen vanaf het huis van de familie [medeverdachte] naar het voetbaltoernooi gelopen.
(v) Uit de verklaring van [betrokkene 5] blijkt dat [medeverdachte] op hem heeft willen schieten en daartoe de trekker overhaalde, maar dat het daarbij gebruikte wapen weigerde.
17. Ten laste van de verdachte is in zaak A onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 12 juni 2010 in de gemeente Den Helder tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III met de inscripties: "www.umarex.com" en "Made in Germany" en "PTB775" en "Hammerli p26" en munitie van categorie III, waaronder tien scherpe patronen, geschikt voor bovenbedoeld wapen voorhanden heeft gehad.”
18. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen houden ten aanzien van dit feit het volgende in. De verdachte ([...]) heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 17 februari 2012 verklaard dat hij op 12 juni 2010 op het voetbalveld in Den Helder (het “Johan Cruijff Court” aan de Dommelstraat) heeft rondgelopen met het Hammerli p26 pistool, dat medeverdachte [medeverdachte] ([...]) wist dat hij een wapen had, dat hij het pistool niet kon verbergen in de kleding die hij toen droeg, dat [betrokkene 3] het wapen van hem heeft afgepakt, en dat een andere man het magazijn heeft opgeraapt (bewijsmiddel 1). Voorts heeft [betrokkene 1] verklaard dat [medeverdachte] op 12 juni 2010 bij het voetbalveld een vuurwapen in zijn handen had, dat de verdachte dat vuurwapen van [medeverdachte] heeft afgepakt, dat de verdachte een paar keer de trekker heeft overgehaald, dat het magazijn uit het wapen is gevallen, dat de verdachte het wapen weer heeft geladen, dat [betrokkene 3] het vuurwapen van de verdachte heeft afgepakt en dat [betrokkene 3] het wapen aan [verbalisant 1] van de politie heeft gegeven (bewijsmiddel 7). Daarnaast heeft [betrokkene 2] verklaard dat de verdachte op hem af kwam rennen, dat de verdachte met gestrekte arm een vuurwapen op hem richtte, dat de verdachte in de richting van [medeverdachte] was gerend voordat hij naar hem toekwam, dat [medeverdachte] een wapen had, en dat hij ervan overtuigd is dat [medeverdachte] het wapen aan de verdachte heeft gegeven omdat de verdachte zijn voetbalkleren aanhad waarin hij geen wapen kon hebben (bewijsmiddel 8). Bovendien heeft [betrokkene 3] tegen verbalisant [verbalisant 1] gezegd dat hij op de Dommelstraat (in Den Helder) een vuurwapen had afgepakt en dat (tijdens dit afpakken) de patroonhouder op de grond was gevallen, waarna de verbalisant het vuurwapen in beslag heeft genomen en een andere verbalisant op de Dommelstraat een kogel heeft gevonden (bewijsmiddel 2). Vervolgens is uit nader onderzoek gebleken dat dit vuurwapen een pistool met daarop de inscripties "www.umarex.com", "Made in Germany", "PTB775" en "Hammerli p26" betreft (bewijsmiddel 3). Op 17 juni 2010 heeft [betrokkene 4] een patroonhouder, die bij het schietincident op de Dommelstraat bij één van de schutters uit het vuurwapen was gevallen, op het politiebureau ingeleverd (bewijsmiddel 4). Ten slotte is uit onderzoek van de patroonhouder gebleken dat daarin negen patronen met de aanduiding “S&B 6.35 Br” zaten (bewijsmiddel 5), terwijl de politie op 12 juni 2010 nog een patroon met diezelfde aanduiding heeft gevonden op de Dommelstraat (bewijsmiddel 6).
19. Voorts heeft het hof onder het hoofd “bewijsoverweging” geoordeeld dat er sprake is van medeplegen, nu de verdachte en [medeverdachte] op 12 juni 2010 in bewuste en nauwe samenwerking het wapen voorhanden hebben gehad. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen.
De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het pistool (een Hammerli p26) van hem is, dat hij het wapen enige tijd daarvoor heeft gekocht en dat hij dit wapen, geladen met tien stuks scherpe munitie, op 12 juni 2010 op het voetbalveld in Den Helder voorhanden had. Op 12 juni 2010 is bij de doorzoeking van de woning op het adres [a-straat 1] te [plaats A] in een slaapkamer, waarin de verdachte verbleef, een wapenkoffer van het merk Hammerli p26 met een instructieboekje aangetroffen.
Voorts heeft de verdachte verklaard dat [medeverdachte], bij wie hij inwoonde, wist dat hij de beschikking had over een wapen. Op de dag vóór het voetbaltoernooi heeft de verdachte het wapen aan [medeverdachte] uitgeleend waarna hij het wapen diezelfde dag weer heeft teruggekregen, terwijl de verdachte en [medeverdachte] op 12 juni 2010 samen vanaf het huis van de familie [medeverdachte] naar het voetbaltoernooi zijn gelopen.
Bovendien heeft [betrokkene 5] bij de rechter-commissaris verklaard dat [medeverdachte] een donkerkleurig vuurwapen in zijn broek had zitten waarmee hij op [betrokkene 5] wilde schieten, en dat [medeverdachte] zijn vinger op de trekker bewoog zonder dat er iets gebeurde.
Daarnaast heeft [betrokkene 1] bij de politie verklaard dat [medeverdachte] voorafgaand aan het schietincident tussen [medeverdachte] en [betrokkene 5] op 12 juni 2010 een zwart pistool in zijn zak had zitten en dat de verdachte na dat schietincident dit wapen van [medeverdachte] heeft afgepakt.
Voorts heeft [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris verklaard dat hij het zwarte wapen bij [medeverdachte] in zijn broeksband heeft gezien, dat er schoten klonken, dat de verdachte naar [medeverdachte] rende en daarna het wapen in zijn hand had waarmee hij op [betrokkene 2] richtte, en dat de verdachte een voetbalbroekje droeg waarin hij het wapen niet kon bewaren, zodat het niet anders kan dan dat hij het wapen van [medeverdachte] heeft gekregen.
Bovendien heeft de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat hij geen wapen in zijn sportbroekje kon bewaren.
Ten slotte stelt het hof de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij het wapen in de bosjes heeft gelegd en het daar heeft gepakt, gelet op de verklaringen van de getuigen terzijde. Het hof vindt bevestiging voor deze verklaringen, die aangeven dat het bij [medeverdachte] en de verdachte om hetzelfde wapen ging, in het feit dat uit het onderzoek en het rapport van het NFI is gebleken dat het pistool zeer gebrekkig functioneerde, terwijl uit de verklaring van [betrokkene 5] blijkt dat [medeverdachte] op hem wilde schieten maar dat het wapen weigerde.
20. Het hof heeft de in de klacht bedoelde omstandigheden niet mede ten grondslag gelegd aan zijn oordeel dat dat er sprake is van medeplegen, nu de verdachte en [medeverdachte] in bewuste en nauwe samenwerking het wapen voorhanden hebben gehad. Anders dan de steller van het middel aanvoert, heeft het hof deze omstandigheden dan ook niet redengevend geacht voor de bewezenverklaring van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde feit.13.Het belangrijkste onderdeel van de bewijsvoering is immers dat de verdachte zelf heeft verklaard dat hij het wapen voorhanden heeft gehad en dat medeverdachte [medeverdachte] hiervan op de hoogte was, terwijl verschillende getuigen hebben verklaard dat [medeverdachte] dit wapen eerst bij zich had en dat hij het wapen daarna aan de verdachte heeft gegeven. In dat verband is van belang dat de verdediging ten aanzien van dit feit geen verweer heeft gevoerd. De raadsvrouw van de verdachte heeft blijkens haar op de terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2012 overgelegde pleitaantekeningen dienaangaande enkel opgemerkt dat de veroordeling voor wapenbezit in stand kan blijven.
21. Kortom, gelet op de hiervoor onder 18 weergegeven inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen heeft het hof uit die bewijsmiddelen in samenhang bezien met ’s hofs nadere bewijsoverweging (zie onder 19) kunnen afleiden dat de verdachte op 12 juni 2010 in Den Helder tezamen en in vereniging met een ander ([medeverdachte]) een wapen van categorie III met de inscripties "www.umarex.com", "Made in Germany", "PTB775" en "Hammerli p26" en munitie van categorie III, waaronder tien scherpe patronen, geschikt voor dit wapen voorhanden heeft gehad. De bewezenverklaring van dit feit is derhalve naar de eis der wet met redenen omkleed.
22. Ten overvloede kan nog worden opgemerkt dat voornoemde omstandigheden wel degelijk kunnen worden afgeleid uit de onderliggende stukken, behoudens de omstandigheid dat de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat het vuurwapen geladen was met tien stuks scherpe munitie (zie onder 16 sub i). Ten aanzien van laatstgenoemde omstandigheid kan evenwel worden opgemerkt dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 26 juli 2010 (bewijsmiddel 5) en het proces-verbaal van bevindingen van 15 juli 2010 (bewijsmiddel 6) kan worden afgeleid dat de verdachte tien scherpe patronen aan munitie voorhanden heeft gehad, hetgeen ook is bewezenverklaard. De omstandigheid dat bij een doorzoeking door de rechter-commissaris een wapenkoffer met een instructieboekje is aangetroffen (zie onder 16 sub ii), volgt uit het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 13 juni 2010, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], en uit de door de verdachte op 22 juni 2010 bij de politie afgelegde verklaring. Voorts blijkt de omstandigheid dat de verdachte het wapen op de dag vóór het voetbaltoernooi aan [medeverdachte] heeft uitgeleend en die dag ook weer heeft teruggekregen (zie onder 16 sub iii), uit de verklaring die [medeverdachte] in zijn eigen strafzaak heeft afgelegd op de terechtzitting in hoger beroep van 17 februari 2012.14.De omstandigheid dat de verdachte en [medeverdachte] op 12 juni 2010 samen vanaf het huis van de familie [medeverdachte] naar het voetbaltoernooi zijn gelopen (zie onder 16 sub iv), volgt uit de op 14 juni 2010 bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte. Ten slotte kan de omstandigheid dat uit de verklaring van [betrokkene 5] blijkt dat [medeverdachte] op hem heeft willen schieten en daartoe de trekker overhaalde maar dat het daarbij gebruikte wapen weigerde (zie onder 16 sub v), worden afgeleid uit de op 27 januari 2011 bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 5] en zijn op 15 juni 2010 bij de politie afgelegde verklaring. Derhalve heeft het hof voornoemde omstandigheden kennelijk ontleend aan het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming en aan de verklaringen van de verdachte, [medeverdachte] en [betrokkene 5].
23. Blijkens de toelichting doelt het middel voorts op de omstandigheid dat de leeftijd van de drager van het petje op rond de twintig jaren wordt geschat, welke omstandigheid is opgenomen in de nadere bewijsoverweging van het hof ten aanzien van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde feit.
24. Ten laste van de verdachte is in zaak B onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 28 juli 2009 in de gemeente Den Helder tezamen en in vereniging met anderen, op een tijdstip gelegen tussen omstreeks 00.12 uur en omstreeks 01.45 uur, in de woning [b-straat 1], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van in totaal ongeveer 350 euro, toebehorende aan [betrokkene 6], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [betrokkene 6] en [betrokkene 7] en [betrokkene 8] en [betrokkene 9], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededaders
* die woning zijn binnen gegaan en
* een sterk op een vuurwapen gelijkend voorwerp tevoorschijn hebben gehaald en
* dat sterk op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben gericht en gericht gehouden in de richting van die [betrokkene 6] en die [betrokkene 7] en die [betrokkene 8] en die [betrokkene 9] en
* meermalen dreigend die [betrokkene 6] en die [betrokkene 7] en die [betrokkene 8] en die [betrokkene 9] hebben toegevoegd de woorden: "Geef me al het geld en al het weed", en
*nadat verdachte en/of één van zijn mededaders in gevecht waren geraakt met die [betrokkene 7] en die [betrokkene 8], tegen het lichaam van die [betrokkene 7] hebben geschopt.”
25. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het hof ten aanzien van dit feit het volgende vastgesteld. Op 28 juli 2009 is [betrokkene 6] samen met zijn vriendin [betrokkene 9], [betrokkene 7] en [betrokkene 8] aanwezig in zijn woning op het adres [b-straat 1] in [plaats A] (bewijsmiddelen 9, 10 en 11). Tussen 00:12 uur en 01:45 uur is er bij de woning aangebeld en zijn drie Antilliaanse jongens naar binnen gelopen (bewijsmiddelen 9 en 10). Eén van de Antillianen heeft een vuurwapen getrokken, dat vuurwapen gericht op de aanwezigen en gevraagd om geld en wiet (bewijsmiddelen 9, 10,11 en 12). De jongen met het vuurwapen droeg een zwarte baseball pet, terwijl in zijn wenkbrauwen streepjes waren weggeschoren (bewijsmiddelen 9, 10, 11 en 12). Op enig moment is er een worsteling ontstaan tussen de jongen met het vuurwapen enerzijds en [betrokkene 8] en [betrokkene 7] anderzijds, waarna één van de twee andere Antilliaanse jongens [betrokkene 7] in zijn gezicht heeft getrapt en de jongens de woning zijn uitgerend (bewijsmiddelen 10, 11 en 12). Uiteindelijk is er € 350,- gestolen en is de baseball pet van de jongen met het vuurwapen op de vloer van de woonkamer in de woning achtergebleven (bewijsmiddelen 9, 10, 12 en 13). Dit petje is inbeslaggenomen door de politie, waarna door middel van vergelijkend DNA-onderzoek een DNA-profiel is vastgesteld van de haren die op dit petje zijn aangetroffen (bewijsmiddelen 13 en 14). Op 18 augustus 2010 is het DNA-profiel van de verdachte opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken (bewijsmiddel 15). Vervolgens is een match gevonden tussen het DNA-profiel van de verdachte en het DNA-profiel van de haren die zijn aangetroffen op het petje van één van de overvallers (bewijsmiddel 15). Ten slotte heeft de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 17 februari 2012 verklaard dat hij zijn wenkbrauwen in streepjes heeft geschoren (bewijsmiddel 15).
26. Voorts heeft het hof onder het hoofd “bewijsoverweging” geoordeeld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de persoon is geweest die op 28 juli 2009 in de woning aan de [b-straat 1] te [plaats A] tezamen en in vereniging met anderen een woningoverval heeft gepleegd. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen. Op de plaats van het delict is (prominent aanwezig) achtergebleven DNA-materiaal van de verdachte aangetroffen. Voorts is volgens drie getuigen kenmerkend voor de dader die het petje droeg dat deze weggeschoren streepjes in zijn wenkbrauwen had. Bovendien heeft de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij in de tenlastegelegde periode weggeschoren streepjes in zijn wenkbrauwen had. Voorts heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij veel petjes heeft en dat hij er misschien eentje is kwijtgeraakt. Ook heeft hij op de terechtzitting in hoger beroep geen andere verklaring kunnen geven voor het feit dat in het aan de binnenzijde van het petje aangetroffen DNA-mengprofiel zijn DNA-kenmerken prominent als hoofdprofiel zijn aangetroffen en heeft hij geen verklaring gegeven die aannemelijk maakt dat hij niet zelf als drager van het petje op de plaats van het delict aanwezig was. Ten slotte gaat het hof ervan uit dat de verdachte de dader met het vuurwapen en het petje was, nu het gelet op de overige karakteristieken (wenkbrauwen, Antilliaans en geschatte leeftijd rond de twintig jaren) niet onmogelijk is dat de verdachte de drager van het petje was en de verdachte hiervoor geen begin van een verklaring heeft gegeven.
27. Het hof heeft de omstandigheid dat de leeftijd van de drager van het petje op rond de twintig jaren wordt geschat, niet mede ten grondslag gelegd aan zijn oordeel dat dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de persoon is geweest die op 28 juli 2009 in de woning aan de [b-straat 1] te [plaats A] tezamen en in vereniging met anderen een woningoverval heeft gepleegd. Anders dan de steller van het middel aanvoert, heeft het hof heeft deze omstandigheid dan ook niet redengevend geacht voor de bewezenverklaring van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde.15.Het belangrijkste onderdeel van de bewijsvoering is immers dat een pet met celmateriaal waarvan het DNA-profiel overeenkomt met dat van de verdachte is aangetroffen op de plaats van het delict en dat verschillende getuigen als signalement van de overvaller met het vuurwapen hebben opgegeven dat het om een Antilliaanse jongen ging met een zwart petje en met wenkbrauwen met daarin weggeschoren streepjes, terwijl de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van celmateriaal met een met het zijne overeenkomend DNA-profiel op de plaats van het delict en heeft bevestigd dat hij zijn wenkbrauwen in streepjes heeft geschoren. In dat verband kan nog worden opgemerkt dat de raadsvrouw van de verdachte blijkens haar op de terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2012 overgelegde pleitaantekeningen ten aanzien van dit feit enkel heeft verzocht om een bevestiging van de uitspraak van de rechtbank, nu behoedzaam met DNA-bewijs moet worden omgesprongen, er een alternatief scenario is en de verdachte niet in de omschrijving past omdat hij geen gouden tanden heeft.
28. Kortom, gelet op de hiervoor onder 25 weergegeven vaststellingen heeft het hof uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in samenhang bezien met ’s hofs nadere bewijsoverweging (zie onder 26) kunnen afleiden dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen op 28 juli 2009 tussen 00:12 uur en 01:45 uur in een woning gelegen op het adres [b-straat 1] in [plaats A] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een geldbedrag van € 350,-, toebehorende aan [betrokkene 6], heeft weggenomen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8] en [betrokkene 9]. Ook de bewezenverklaring van dit feit is derhalve naar de eis der wet met redenen omkleed.
29. Ten overvloede kan nog worden opgemerkt dat uit de onderliggende stukken wel degelijk kan worden afgeleid dat de leeftijd van de drager van het petje wordt geschat op rond de twintig jaren. Aangever [betrokkene 6] heeft bij de politie verklaard dat hij de leeftijd van de overvaller met het pistool schat op 20 à 22 jaren.16.Voorts heeft getuige [betrokkene 7] bij de politie verklaard dat de Antilliaan met het vuurwapen ongeveer twintig jaren oud was.17.Daarnaast heeft getuige [betrokkene 9] bij de politie verklaard dat zij de man met het pistool niet ouder schat dan twintig jaren.18.Ten slotte heeft getuige [betrokkene 8] verklaard dat zij denkt dat de jongen met het pistool zo’n negentien jaren oud is.19.Derhalve heeft het hof voornoemde omstandigheid kennelijk ontleend aan de verklaringen van de aangever [betrokkene 6] en de getuigen [betrokkene 7], [betrokkene 9] en [betrokkene 8], waarin zij een signalement hebben opgegeven van de overvaller met het pistool en de zwarte pet en daarbij een schatting van zijn leeftijd hebben gegeven.
30. Het middel faalt.
31. De middelen falen, terwijl het eerste en het tweede middel kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
32. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
n.d.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑09‑2013
Mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem, heeft bij faxbericht van 6 april 2012, waarin zij heeft verklaard dat zij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van beroep in cassatie, een schriftelijke bijzondere volmacht verleend aan een griffiemedewerker van het gerechtshof te Amsterdam om namens de verdachte cassatieberoep in te stellen tegen het arrest van het hof van 26 maart 2012 in de zaak van de verdachte. Vervolgens heeft [...], waarnemend griffier bij het hof, op 6 april 2012 op de griffie van het hof namens de verdachte cassatieberoep ingesteld.
Dit faxbericht bevat een “standaardformulier van grieven” en is op 9 maart 2011 naar de rechtbank te Alkmaar verzonden.
Op de terechtzitting in hoger beroep van 2 november 2011 heeft de voorzitter medegedeeld dat de zaak is verwezen naar de rechter-commissaris.
De rechtbank heeft deze verklaringen in haar promis vonnis in noot 25 ([betrokkene 2]) en noot 30 ([betrokkene 1]) voor het bewijs van dit feit gebezigd. Daarnaast heeft de rechtbank ook de op 21 juni 2010 door [betrokkene 1] bij de politie afgelegde verklaring in noot 31 voor het bewijs gebruikt.
Vgl. HR 28 februari 2012, LJN BV7140, NJ 2012/609, rov. 2.4, HR 1 september 2009, LJN BI8549, rov. 3.3, HR 19 mei 2009, LJN BH7295, NJ 2009/251, rov. 2.3, HR 17 april 2007, LJN AZ5671, NJ 2007/247, rov. 4.4 en HR 23 november 1999, LJN AA3794, NJ 2000/128, rov. 3.4.
Vgl. A.L. Melai & M.S. Groenhuijsen e.a. (red.), Het Wetboek van Strafvordering (losbladig), Deventer: Kluwer, supplement 30, aant. 1 bij art. 330 Sv, HR 17 april 2007, LJN AZ7120, NJ 2007/251, rov. 3 (responsieplichtig verzoek van de niet van rechtsbijstand voorziene verdachte), HR 21 oktober 2003, LJN AL3458, rov. 3 (geen responsieplichtig verzoek van raadsman) en HR 1 juni 1976, NJ 1977/19 (geen responsieplichtig verzoek van raadsman).
Vgl. HR 29 mei 1979, NJ 1979/462, rov. 5.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het aanvullende rapport van het NFI zodanig duidelijk is, dat los van welke getuigenverklaring dan ook de resultaten van dit onderzoek vrijspraak voor de (meervoudige) poging tot doodslag zouden moeten opleveren, nu uit dit rapport blijkt dat niet valt te bewijzen dat de verdachte de trekker van het wapen heeft overgehaald dan wel schoten heeft afgevuurd. Het hof heeft in navolging van dit verweer de verdachte voor dit feit vrijgesproken op grond van de vaststellingen en hypotheses die zijn opgenomen in het rapport van het NFI van 1 december 2011.
Vgl. HR 23 november 1999, LJN AA3794, NJ 2000/128, rov. 3 (opmerking van de raadsman in de pleitnotities dat de verdediging de noodzaak aanwezig acht daaromtrent één (of meer) getuige-deskundige(n) ter zitting te doen horen dan wel daaromtrent een deskundigenbericht te doen, indien het hof hieromtrent anders zou komen te oordelen, is geen responsieplichtig verzoek).
Pleitaantekeningen in hoger beroep van 12 maart 2012, p. 8-10. Het in de toelichting op het middel aangehaalde citaat uit p. 2 van die pleitnota (“De getuigenverklaringen (…) vatbaar zijn.”) laat ik hier verder buiten beschouwing, nu dat deel van de pleitnota dat daarin is opgenomen onder het kopje “technisch bewijs” ziet op het aanvullende rapport van het NFI en het “verscholen” getuigenverzoek (zie middel 1).
Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Kluwer 2012, p. 202-203.
Vgl. HR 2 oktober 2012, LJN BX5166, rov. 3.3, HR 20 maart 2012, LJN BV3442, NJ 2012/204, rov. 2.5, HR 23 oktober 2007, LJN BA5858, NJ 2008/70 m.nt. Borgers, rov. 3.3, HR 23 oktober 2007, LJN BA5851, NJ 2008/69, rov. 3.6, HR 9 mei 1995, DD 95.334 en HR 18 mei 1976, NJ 1976/539 m.nt. Van Veen.
De strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte] is gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de strafzaak tegen de verdachte.
Vgl. HR 2 oktober 2012, LJN BX5166, rov. 3.3, HR 20 maart 2012, LJN BV3442, NJ 2012/204, rov. 2.5, HR 23 oktober 2007, LJN BA5858, NJ 2008/70 m.nt. Borgers, rov. 3.3, HR 23 oktober 2007, LJN BA5851, NJ 2008/69, rov. 3.6, HR 9 mei 1995, DD 95.334 en HR 18 mei 1976, NJ 1976/539 m.nt. Van Veen.
Proces-verbaal van aangifte bij de politie van 28 juli 2009.
Proces verbaal van verhoor van getuige door de politie van 28 juli 2009.
Proces-verbaal van verhoor van getuige door de politie van 28 juli 2009.
Proces-verbaal van verhoor van getuige door de politie van 29 juli 2009.