Einde inhoudsopgave
Beschikking Nr. 406/2009/EG inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen
Artikel 3 Emissieniveaus voor de periode van 2013 tot en met 2020
Geldend
Geldend vanaf 25-06-2009
- Bronpublicatie:
23-04-2009, PbEU 2009, L 140 (uitgifte: 05-06-2009, regelingnummer: 406/2009/EG)
- Inwerkingtreding
25-06-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-04-2009, PbEU 2009, L 140 (uitgifte: 05-06-2009, regelingnummer: 406/2009/EG)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Iedere lidstaat beperkt tegen 2020 zijn broeikasgasemissies ten minste met het percentage dat voor die lidstaat in bijlage II bij deze beschikking is vastgesteld ten opzichte van de emissies van die lidstaat in 2005.
2.
Met inachtneming van de leden 3, 4 en 5 van dit artikel en artikel 5, moet elke lidstaat met een negatieve doelstelling volgens bijlage II ervoor zorgen, onder meer door gebruikmaking van de in deze beschikking genoemde flexibele instrumenten, dat zijn broeikasgasemissies in 2013 niet meer bedragen dan zijn gemiddelde jaarlijkse broeikasgasemissie gedurende de jaren 2008, 2009 en 2010, zoals gerapporteerd en gecontroleerd overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG en Beschikking nr. 280/2004/EG.
Met inachtneming van de leden 3, 4 en 5 van dit artikel en artikel 5, moet elke lidstaat met een positieve doelstelling volgens bijlage II ervoor zorgen, onder meer door gebruikmaking van de in deze beschikking genoemde flexibele instrumenten, dat zijn broeikasgasemissies in 2013 niet meer bedragen dan het niveau bepaald door een lineair traject, beginnend in 2009 met zijn gemiddelde jaarlijkse broeikasgasemissie gedurende 2008, 2009 en 2010, zoals gerapporteerd en gecontroleerd overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG en Beschikking nr. 280/2004/EG, en eindigend in 2020 op de doelstelling voor die lidstaat, zoals vermeld in bijlage II.
Met inachtneming van de leden 3, 4 en 5 van dit artikel en artikel 5, moet elke lidstaat zijn broeikasgasemissies jaarlijks op een lineaire wijze beperken om ervoor te zorgen, onder meer door gebruikmaking van de in deze beschikking genoemde flexibele instrumenten, dat zijn emissies zijn plafond in 2020, zoals aangegeven in bijlage II, niet overschrijden.
Wanneer de relevante herziene en geverifieerde emissiegegevens beschikbaar zijn, worden binnen zes maanden maatregelen goedgekeurd ter bepaling van de jaarlijkse emissieruimte voor de periode van 2013 tot en met 2020, uitgedrukt in ton kooldioxide-equivalent.
Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze beschikking te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
3.
Gedurende de periode van 2013 tot en met 2019 mag een lidstaat een hoeveelheid van maximaal 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte van het volgende jaar eerder gebruiken. Indien de broeikasgasuitstoot van een lidstaat lager is dan zijn jaarlijkse emissieruimte, rekening houdend met het gebruik van de flexibele instrumenten overeenkomstig dit lid en de leden 4 en 5, mag hij het ongebruikte deel van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar, overdragen naar de volgende jaren tot 2020.
Een lidstaat kan voor 2013 en 2014 verzoeken om een hoger aandeel dan 5 % voor gebruik in het voorafgaande jaar, in geval van extreme weersomstandigheden die in de betrokken jaren tot aanzienlijk grotere broeikasgasemissies hebben geleid dan in jaren met normale weersomstandigheden. Daartoe dient de lidstaat bij de Commissie een rapport in waarin dit verzoek wordt gestaafd. De Commissie besluit binnen drie maanden of het verzoek wordt ingewilligd.
4.
Een lidstaat mag maximaal 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar overdragen aan andere lidstaten. De ontvangende lidstaat mag deze hoeveelheid gebruiken om zijn verplichtingen uit hoofde van dit artikel voor het betrokken jaar of latere jaren tot 2020 na te komen. Een lidstaat mag geen deel van zijn jaarlijkse emissieruimte overdragen als die lidstaat op het tijdstip van de overdracht niet aan de bepalingen van deze beschikking voldoet.
5.
Wanneer de broeikasgasemissies van een lidstaat in een jaar lager zijn dan de voor dat jaar aan de lidstaat toegekende emissieruimte, mag deze lidstaat het ongebruikte deel van zijn emissieruimte, rekening houdend met het gebruik van de flexibele instrumenten overeenkomstig de leden 3 en 4, aan andere lidstaten overdragen. De ontvangende lidstaat mag deze hoeveelheid gebruiken om zijn verplichtingen uit hoofde van dit artikel voor hetzelfde jaar of latere jaren tot 2020 na te komen. Een lidstaat mag geen deel van zijn jaarlijkse emissieruimte overdragen als hij op het tijdstip van de overdracht niet aan de bepalingen van deze beschikking voldoet.
6.
Om de in de leden 4 en 5 bedoelde overdrachten te vergemakkelijken en transparanter te maken, worden maatregelen goedgekeurd waarin de modaliteiten voor die overdrachten worden geregeld.
Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze beschikking te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.