Einde inhoudsopgave
Beschikking Nr. 406/2009/EG inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen
Artikel 5 Gebruik van kredieten uit projectactiviteiten
Geldend
Geldend vanaf 25-06-2009
- Bronpublicatie:
23-04-2009, PbEU 2009, L 140 (uitgifte: 05-06-2009, regelingnummer: 406/2009/EG)
- Inwerkingtreding
25-06-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-04-2009, PbEU 2009, L 140 (uitgifte: 05-06-2009, regelingnummer: 406/2009/EG)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De lidstaten mogen de volgende broeikasgasreductiekredieten gebruiken om hun verplichtingen op grond van artikel 3 na te komen:
- a)
gecertificeerde emissiereducties (‘Certified Emission Reductions’, CER's) en emissiereductie-eenheden (‘Emission Reduction Units’, ERU's), zoals vermeld in Richtlijn 2003/87/EG, die worden afgegeven voor emissiereducties tot en met31 december 2012 en die gedurende de periode van 2008 tot en met 2012 in aanmerking kwamen voor gebruik in de Gemeenschapsregeling;
- b)
CER's en ERU's die worden afgegeven voor emissiereducties met ingang van 1 januari 2013 uit projecten die voor 2013 geregistreerd waren en gedurende de periode van 2008 tot en met 2012 in aanmerking kwamen voor gebruik in de Gemeenschapsregeling;
- c)
CER's die worden afgegeven voor emissiereducties die zijn behaald uit in de MOL's uitgevoerde projecten en die gedurende de periode van 2008 tot en met 2012 in aanmerking kwamen voor gebruik in de Gemeenschapsregeling, totdat die landen een desbetreffende overeenkomst met de Gemeenschap hebben geratificeerd, of tot 2020, als dat eerder is;
- d)
tijdelijke CER's (tCER's) of langetermijn-CER's (lCER's) afkomstig uit bebossings- en herbebossingsprojecten op voorwaarde dat, indien een lidstaat die tCER's of lCER's heeft gebruikt om te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van Beschikking 2002/358/EG van de Raad (1) voor de periode van 2008 tot en met 2012, de lidstaat zich verplicht tot voortgaande vervanging van die kredieten door tCER's, lCER's of andere in het kader van het Protocol van Kyoto geldige eenheden, voordat de geldigheid van de tCER's of lCER's afloopt, en de lidstaat zich tevens verplicht tot voortgaande vervanging van in het kader van deze beschikking gebruikte tCER's of lCER's door tCER's, lCER's of andere voor de nakoming van die verplichtingen te gebruiken eenheden, voordat de geldigheid van de tCER's of lCER's afloopt. Wanneer de vervanging plaatsvindt met behulp van tCER's of lCER's, vervangt de lidstaat ook doorlopend die tCER's of lCER's voor het verstrijken van hun geldigheidsdatum, totdat ze zijn vervangen door eenheden met een onbeperkte geldigheid.
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat hun beleid op het gebied van de aankoop van dergelijke kredieten de eerlijke geografische distributie van projecten verbetert en de totstandkoming van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering vergemakkelijkt.
2.
In aanvulling op lid 1 en in het geval dat onderhandelingen over een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering niet uiterlijk op 31 december 2009 afgerond zijn, mogen de lidstaten ter vervulling van hun verplichtingen uit hoofde van artikel 3 aanvullende broeikasgasemissiereductiekredieten die behaald zijn uit projecten of andere emissiereducerende activiteiten gebruiken overeenkomstig de in artikel 11 bis, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde overeenkomsten.
3.
Indien overeenstemming is bereikt over een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering als bedoeld in artikel 1, mogen de lidstaten vanaf 1 januari 2013 alleen kredieten gebruiken uit projecten in derde landen die die overeenkomst hebben geratificeerd.
4.
Het jaarlijkse gebruik van kredieten door elke lidstaat overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 mag niet meer bedragen dan 3 % van de broeikasgasemissies van die lidstaat in 2005, vermeerderd met alle overeenkomstig lid 6 overgedragen hoeveelheden.
5.
Lidstaten met een negatieve doelstelling of een positieve doelstelling van ten hoogste 5 % als vermeld in bijlage II, die opgesomd staan in bijlage III, krijgen naast de overeenkomstig lid 4 gebruikte kredieten de mogelijkheid om jaarlijks extra kredieten te gebruiken ter grootte van 1 % van hun geverifieerde emissies in 2005 uit projecten in MOL's of KIO's mits ze aan een van de vier onderstaande voorwaarden voldoen:
- a)
de directe kosten van het totaalpakket bedragen volgens de effectbeoordeling van de Commissie bij het pakket uitvoeringsbepalingen voor de EU-doelstellingen inzake klimaatverandering en hernieuwbare energie voor 2020, meer dan 0,70 % van het bbp;
- b)
er treedt een toename op van ten minste 0,1 % van het bbp tussen het daadwerkelijk voor de betrokken lidstaat aangenomen streefcijfer en het kosteneffectieve scenario volgens de onder a) bedoelde effectbeoordeling van de Commissie;
- c)
meer dan 50 % van de onder deze beschikking vallende totale emissies in de betrokken lidstaat zijn met het vervoer samenhangende emissies, of
- d)
de betrokken lidstaat heeft een streefcijfer van 30 % voor hernieuwbare energie in 2020 bovenop het streefcijfer neergelegd in Richtlijn 2009/28/EG.
6.
Een lidstaat mag ieder jaar het ongebruikte deel van zijn jaarlijkse hoeveelheid die gelijk is aan 3 % als omschreven in lid 4, aan een andere lidstaat overdragen. Indien het jaarlijkse gebruik van kredieten door een lidstaat de in lid 4 bedoelde hoeveelheid niet bereikt, mag de lidstaat het ongebruikte deel van die hoeveelheid overdragen naar de volgende jaren.
7.
De lidstaten mogen daarnaast, zonder enige kwantitatieve beperking, gebruikmaken van kredieten uit projecten op communautair niveau die zijn afgegeven overeenkomstig artikel 24 bis van Richtlijn 2003/87/EG, om aan hun emissiereductieverplichtingen te voldoen.
Voetnoten
Beschikking 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1).