Rb. Rotterdam, 01-07-2021, nr. ROT 20/1841
ECLI:NL:RBROT:2021:6167
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
01-07-2021
- Zaaknummer
ROT 20/1841
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2021:6167, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 01‑07‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2022:1011, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 01‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Gelet op bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener moet wegingsfactor 0,5 worden toegepast.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1841
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2021 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. N.G.A Voorbach,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: R.M.S. Mahboeb.
Procesverloop
Verweerder heeft aan [naam bedrijf] bij beschikking van 4 juli 2019 een naheffingsaanslag parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal
€ 62,67, bestaande uit € 1,67 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 61,- aan kosten naheffing. Eiser is vennoot van de V.O.F.
Bij uitspraak op bezwaar van 9 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd. Verweerder heeft daarbij een kostenvergoeding toegekend met een wegingsfactor van 0,5.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde,
mr. P. van den Aarsen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en zijn kantoorgenoot mr. D. El Manouzi.
Overwegingen
1. In geschil is de hoogte van de kostenvergoeding in de bezwaarfase. Meer specifiek in geschil is of verweerder terecht een wegingsfactor van 0,5 heeft toegepast.
2. Eiser voert aan dat verweerder bij het toekennen van de kostenvergoeding niet toereikend heeft gemotiveerd waarom is afgeweken van de standaard wegingsfactor 1 (gemiddeld), zodat de gehanteerde wegingsfactor van 0,5 (licht) te laag is.
2.1.
In Bijlage C1 bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is een wegingsfactor opgenomen. Daarin zijn vijf categorieën beschreven waarmee het gewicht van de zaak tot uitdrukking wordt gebracht. Aan elk van de categorieën is een wegingsfactor toegekend aan de hand waarvan de hoogte van de proceskostenvergoeding wordt vastgesteld. Zo heeft
– voor zover hier van belang – een als ‘zeer licht’ aangemerkte zaak een factor van 0,25, een ‘lichte’ zaak een factor van 0,5 en een ‘gemiddelde’ zaak een factor van 1.
2.2.
Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat de heffingsambtenaar bij het vaststellen van het gewicht van de zaak geen beleidsvrijheid toekomt. Hij dient het gewicht van een zaak vast te stellen overeenkomstig de in onderdeel C1 van het Bpb opgenomen tabel. De toets van de rechter of de heffingsambtenaar de juiste wegingsfactor heeft toegepast is dan ook geen terughoudende toetsing. De rechter dient zelfstandig – op grond van een eigen waardering – te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt (zie Hoge Raad van 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293) en als hij tot de conclusie komt dat de heffingsambtenaar een andere, dus onjuiste factor heeft toegepast, dient hij de heffingsambtenaar te corrigeren. Het gewicht van een zaak is afhankelijk van de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. De tijd die een gemachtigde zegt te hebben besteed aan een specifieke zaak is niet van betekenis: hantering van de criteria omvang en ingewikkeldheid veronderstelt, dat zaken doelmatig worden behandeld door iemand die beschikt over de vaardigheden en kennis die verwacht mogen worden van iemand die op zich neemt namens een ander in rechte op te treden. Hetzelfde geldt voor de kosten, die de gemachtigde maakt om zijn praktijk te voeren: die worden geacht te zijn verdisconteerd in het in het Bpb gehanteerde tarief. Daarbij merkt de rechtbank op dat vaststelling van de factor zaakzwaarte sterk met waarderingen van feitelijke aard is verweven en dat aan die vaststelling slechts beperkte motiveringseisen zullen worden gesteld (zie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4638).
2.3.
Eiser heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat sprake is van een standaard bezwaarschrift. Ook zijn er geen aanvullende gronden door eiser aangevoerd en is de naheffingsaanslag parkeerbelastingen om pragmatische redenen vernietigd. Gelet op het voorgaande en op de aard, het belang, de ingewikkeldheid en de omvang van de zaak is de rechtbank van oordeel dat in een geval als onderhavige sprake is van een lichte zaak. De rechtbank verwijst in dit verband nog naar de uitspraak van het Gerechtshof
’s-Hertogenbosch van 15 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4638 (richtsnoeren proceskosten) en naar het arrest van de Hoge Raad van 16 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:352 waarin parkeerzaken (door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch: categorisch) als licht werden beschouwd.
De stelling dat bij toepassing van de wegingsfactor rekening moet worden gehouden met kantoorkosten, zoals reclamekosten en ICT kosten, wat daar verder ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel. Aan dit oordeel doet verder niet af dat er verschillende opvattingen bestaan ten aanzien van de wegingsfactor. Het enkele feit dat eiser veel later dan op het afgesproken tijdstip werd gebeld voor een hoorzitting en de hoorzitting daarom is vertraagd, betekent niet dat verweerder adequater had motiveren waarom een wegingsfactor 0,5 volstaat. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om over de toegepaste wegingsfactor anders te oordelen dan verweerder.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.L. Cheung, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).