Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/5.6.6
5.6.6 De grote leugen
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS387139:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Koens & Van Raak-Kuiper 2003, p. 3.
HR 22 juni 1883, W 4924.
Zie bijv. HR 12 december 1947, NJ 1948,109, m.nt. DJV; Hof Amsterdam 2 februari 1927, NJ 1927, p. 617-619; Rb. Maastricht 14 oktober 1948, NJ 1950, 25; Asser/Wiarda 1957, p. 413.
HR 12 december 1947, NJ 1948,109, m.nt. DJV.
Zie bijv. HR 20 mei 1938, NJ 1939, 94, m.nt. PS; Hof Amsterdam 27 mei 1930, NJ 1930, p. 1247; Asser/Wiarda 1957, p. 413.
Asser/Wiarda 1957, p. 413.* Met dank aan mr. K. Winterink. De gesprekken die ik met haar heb gevoerd in het kader van de begeleiding van haar scriptie hebben mij geholpen bij de gedachtevorming op dit gebied.
Voor 1971 spraken echtgenoten die wilden scheiden vaak af dat de ene echtgenoot echtscheiding wegens overspel zou vorderen en de andere echtgenoot dit overspel zou erkennen of niet zou weerspreken. Er werd in dergelijke gevallen wel gesproken over 'de grote leugen'. De reden voor een dergelijke afspraak was het feit dat tot 1971 echtscheiding slechts op een beperkt aantal gronden mogelijk was. Deze gronden waren overspel, kwaadwillige verlating, veroordeling wegens misdrijf tot een vrijheidsstraf van vier jaar of langer en door de ene echtgenoot jegens de andere echtgenoot gepleegde verwondingen of levensgevaarlijke misdrijven (artikel 264 BW (oud)). In artikel 263 BW (oud) was bovendien bepaald dat echtscheiding niet door wederzijds goedvinden kon plaatsvinden.1 Door een uitspraak van de Hoge Raad in 1883 werd echtscheiding door wederzijds goedvinden echter feitelijk wel mogelijk. De Hoge Raad oordeelde in deze uitspraak namelijk dat geen nadere bewijslevering nodig was in geval het overspel door de ene echtgenoot was gesteld en door de andere erkend of niet weersproken.2
De overeenkomst waarbij de ene echtgenoot zich verplichtte om echtscheiding wegens overspel te vorderen en de andere echtgenoot om het gestelde overspel te erkennen of niet te weerspreken, werd in de meeste gevallen echter nietig geacht wegens strijd met de wet. Partijen beoogden immers op deze manier het verbod van artikel 263 BW (oud) te omzeilen.3 Een echtgenoot was dus niet gehouden inderdaad het overspel te erkennen of niet te weerspreken.4 Indien partijen echter met een dergelijke afspraak niet beoogden echtscheiding op grond van wederzijds goedvinden te bewerkstelligen, maar er inderdaad sprake was van overspel en zij slechts wilden voorkomen dat dit overspel in rechte zou moeten worden bewezen, werd de overeenkomst geldig geacht.5 Volgens Wiarda was in dergelijke gevallen echter enkel sprake van een 'bloot feitelijke, niet bindende regeling'.6
Ook in dit laatste geval lijkt de afspraak mij echter nietig. Hoewel partijen er, ten behoeve van hun privacy, belang bij konden hebben dat niet over de vraag naar overspel geprocedeerd werd, weegt dit niet op tegen de in paragraaf 5.6.3 genoemde bezwaren die tegen een dergelijke overeenkomst bestaan. Partijen dienen hun volledige geschil aan de rechter te kunnen voorleggen en de rechter moet kunnen oordelen over hetgeen daadwerkelijk tussen partijen aan de orde is. Aan het belang bij privacy van partijen kan tegemoet worden gekomen door een behandeling met gesloten deuren te bevelen. Ook kan de griffier geheel of gedeeltelijk weigeren om een afschrift van de uitspraak aan derden te verstrekken. Wel geldt uiteraard ook hier dat partijen feitelijk de afspraak konden naleven, waardoor het overspel kwam vast te staan. Hiertoe verplicht waren zij echter niet.