Zie rov. 2.1 t/m 2.16 van de beschikking van de Ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam van 7 februari 2012.
HR, 29-03-2013, nr. 12/02147
ECLI:NL:HR:2013:BY7833
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-03-2013
- Zaaknummer
12/02147
- Conclusie
Mr. P. Vlas
- LJN
BY7833
- Roepnaam
Chinese workers
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
Internationaal privaatrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BY7833, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY7833
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2012:BV7329, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2013:BY7833, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY7833
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑04‑2012
- Wetingang
art. 346 Burgerlijk Wetboek Boek 2
- Vindplaatsen
NJ 2013/304 met annotatie van P. van Schilfgaarde
AA20130466 met annotatie van B.F. Assink
JIN 2013/77 met annotatie van M.C. van Rijswijk
JOR 2013/166 met annotatie van mr. A. Doorman
OR-Updates.nl 2013-0133
Uitspraak 29‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Ondernemingsrecht. Enquêterecht. Bevoegdheid middellijk aandeelhouder tot doen van enquêteverzoek? Art. 2:346, aanhef en onder b, BW. Verschaffer van risicodragend kapitaal met eigen economisch belang; gelijkstelling met belang aandeelhouder of certificaathouder. Vaste rechtspraak.
29 maart 2013
Eerste Kamer
12/02147
EV/TJ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [Verzoeker 1],
wonende te [woonplaats], Maleisië,
2. [Verzoeker 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Verzoeker 3],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mrs. J.P. Heering en T. Raats,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CHINESE WORKERS B.V.,
gevestigd te Purmerend,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Verzoekers zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker 1], [verzoeker 2] en [verzoeker 3] en gezamenlijk als [verzoeker] c.s. en verweersters als [verweerster 1] en Chinese Workers.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de navolgende beschikkingen in de zaak 200.097.019/01 van de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 7 februari 2012 en 9 februari 2012;
De beschikkingen van de ondernemingskamer zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikkingen van de ondernemingskamer hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster 1] heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging van de beschikkingen van de ondernemingskamer van 7 en 9 februari 2012 en tot niet-ontvankelijkverklaring van [verweerster 1] in haar enquêteverzoek.
De advocaat van [verweerster 1] heeft bij brief van 4 januari 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het cassatiemiddel
3.1 In deze zaak, waarin de vraag centraal staat of een aandeelhouder in een vennootschap naar het recht van Hong Kong, die op haar beurt de aandelen houdt in een Nederlandse werkmaatschappij (Chinese Workers B.V), bevoegd is een enquête te verzoeken naar het beleid en de gang van zaken van deze besloten vennootschap, kan in cassatie van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verzoeker] c.s. en [verweerster 1] hebben op 12 juli 2000 Chinnede Ltd. (hierna: Chinnede) opgericht, een vennootschap naar Chinees recht, gevestigd te Hong Kong. Partijen hebben in Nederland hun woonplaats, behalve [verzoeker 1] die in Maleisië woont.
(ii) Chinnede heeft op 14 juni 2001 Chinese Workers B.V, een besloten vennootschap naar Nederlands recht, opgericht (hierna: Chinese Workers); Chinnede houdt alle aandelen in en is enig bestuurder van Chinese Workers. Ten tijde van de oprichting van Chinese Workers hielden [verweerster 1], [verzoeker 1], [verzoeker 2] en [verzoeker 3] ieder 25% van de aandelen in Chinnede. [Verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn broers. [Verweerster 1] en [verzoeker 1] zijn de bestuurders van Chinnede en als zodanig slechts gezamenlijk bevoegd.
(iii) Chinese Workers drijft een onderneming gericht op het detacheren van uit China afkomstig horecapersoneel in Nederland. Op 28 augustus 2001 is [verweerster 1] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als volledig gevolmachtigde van Chinese Workers met de titel directeur.
(iv) Over de gang van zaken binnen Chinese Workers vond tot augustus 2008 enkele keren per jaar overleg plaats tussen [verweerster 1], [verzoeker 3] en [verzoeker 2], waarbij laatstgenoemde steeds tevens [verzoeker 1] vertegenwoordigde. Sinds 2005 is de feitelijke leiding van Chinese Workers geleidelijk in handen gekomen van [verweerster 1].
(v) Chinese Workers heeft aanzienlijke (winst)reserves opgebouwd. Volgens de jaarrekening 2010 bedraagt het eigen vermogen van Chinese Workers per ultimo 2010 € 6.399.454.
(vi) Op 7 juni 2007 hebben [verzoeker 2] en [verzoeker 3] hun aandelen in Chinnede overgedragen aan respectievelijk [verweerster 1] en [verzoeker 1]. [Verweerster 1] en [verzoeker 1] houden ieder 50% van de aandelen.
(vii) Over de aandelen in Chinnede bestaat onenigheid. [Verzoeker 1], [verzoeker 2] en [verzoeker 3] stellen zich op het standpunt dat [verweerster 1] en [verzoeker 1] ieder slechts 25% van de aandelen voor zichzelf houden en de overige 25% houden als "trustees" voor respectievelijk [verzoeker 2] en [verzoeker 3] als "benificial owners". Daarover heeft [verzoeker 2] een procedure aangespannen in Hong Kong. Ook over de gang van zaken binnen Chinese Workers bestaat verschil van mening tussen [verweerster 1] en [verzoeker] c.s.
3.2 [Verweerster 1] heeft bij verzoekschrift de ondernemingskamer verzocht (1) een onderzoek te gelasten naar het beleid en de gang van zaken bij Chinese Workers, en (2) bij wijze van onmiddellijke voorziening voor de duur van het geding een onafhankelijke derde te benoemen als bestuurder van Chinese Workers belast met de dagelijkse leiding over de onderneming. [Verzoeker] c.s. hebben primair het verweer gevoerd dat [verweerster 1] niet in haar verzoek kan worden ontvangen omdat zij niet bevoegd is een enquêteverzoek te doen. [Verweerster 1] is wel aandeelhoudster van Chinnede, maar niet van Chinese Workers. Onder verwijzing naar HR 8 april 2011, NJ 2011/338 hebben [verzoeker] c.s. betoogd dat Chinnede bij de beoordeling van de ontvankelijkheid niet kan worden weggedacht. [Verweerster 1] heeft derhalve voor de toepassing van art. 2:346 BW als aandeelhouder in Chinnede geen eigen economisch belang bij de aandelen in de dochtervennootschap Chinese Workers.
3.3 De ondernemingskamer heeft geoordeeld dat de in aanmerking te nemen economische werkelijkheid meebrengt dat [verweerster 1] bevoegd is tot het doen van een enquêteverzoek en een verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen ten aanzien van Chinese Workers. De aandeelhouders in Chinnede, waaronder [verweerster 1], dienen naar het oordeel van de ondernemingskamer te worden aangemerkt als economisch gerechtigden in Chinese Workers. Zij heeft dat oordeel gebaseerd op de omstandigheden (a) dat Chinnede uitsluitend de aandelen van Chinese Workers beheert en verder geen enkele (ondernemings-)activiteit verricht, (b) dat er geen reden is waarom dat beheer vanuit Hong Kong zou moeten worden verricht en dat dit beheer ook feitelijk niet vanuit Hong Kong wordt verricht, (c) dat alle ondernemingsactiviteiten door of in opdracht van Chinese Workers worden verricht, (d) dat dit ook geldt voor de werving van horecapersoneel in China die geschiedt door twee Chinese uitzendbureau's in opdracht van Chinese Workers, en (e) dat de door deze uitzendbureau's verschuldigde commissie door [verweerster 1] wordt gefactureerd en vervolgens door die uitzendbureau's rechtstreeks aan de aandeelhouders van Chinnede wordt betaald, naar verhouding van hun aandelen (rov. 3.5).
3.4 Het middel klaagt dat de ondernemingskamer ten onrechte, althans onbegrijpelijk, heeft geoordeeld dat [verweerster 1] in haar verzoek kan worden ontvangen. Met dat oordeel heeft de ondernemingskamer miskend dat de regeling van het recht van enquête niet kan worden uitgeoefend ten aanzien van een buitenlandse vennootschap (onderdeel 1). Voorts heeft zij miskend dat de door haar in rov. 3.5 genoemde omstandigheden niet rechtvaardigen dat een uitzondering wordt gemaakt op de hoofdregel van art. 2:346, aanhef en onder b, BW, dat slechts houders van (certificaten van) aandelen in de vennootschap waarop het onderzoek betrekking heeft, bevoegd zijn tot het indienen van zodanig verzoek (onderdeel 2). De enkele omstandigheid dat op grond van de door de ondernemingskamer in rov. 3.5 vermelde omstandigheden en de economische werkelijkheid [verweerster 1] (als aandeelhouder in Chinnede) kan worden aangemerkt, danwel heeft te gelden als economisch gerechtigde in Chinese Workers, rechtvaardigt niet dat zij in haar verzoek kan worden ontvangen (onderdeel 4).
3.5 Bij de beoordeling van deze klachten, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, dient te worden vooropgesteld dat de bevoegdheid tot het indienen van een verzoek tot het instellen van een enquête toekomt aan degenen aan wie deze bevoegdheid in de wet is verleend en dat de daartoe strekkende opsomming in art. 2:346 BW limitatief is. Volgens vaste rechtspraak brengt de strekking van het enquêterecht echter mee dat de verschaffer van risicodragend kapitaal die een eigen economisch belang heeft in de vennootschap waarop het verzoek betrekking heeft, welk belang in zoverre op een lijn kan worden gesteld met het belang van een aandeelhouder of certificaathouder, voor de toepassing van art. 2:346, aanhef en onder b, BW, dient te worden gelijkgesteld met aandeelhouders of certificaathouders (vgl. HR 6 juni 2003, LJN AF9440, NJ 2003/486, HR 4 februari 2005, LJN AR8899, NJ 2005/127, HR 25 juni 2010, LJN BM0710, NJ 2010/370, HR 10 september 2010, LJN BM6077, NJ 2010/665, en HR 8 april 2011, LJN BP4943, NJ 2011/338).
3.6 De ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de aandeelhouders in Chinnede - waaronder [verweerster 1] - onder de door haar in rov. 3.5 genoemde omstandigheden moeten worden aangemerkt als de economisch gerechtigden in Chinese Workers. Met dat oordeel heeft zij tot uitdrukking gebracht dat [verweerster 1] als verschaffer van risicodragend kapitaal een eigen economisch belang heeft in Chinese Workers dat in zoverre kan worden gelijkgesteld met het belang van een aandeelhouder als bedoeld in art. 2:346, aanhef en onder b, BW. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. De omstandigheid dat [verweerster 1] niet rechtstreeks aandelen houdt in Chinese Workers, maar dat zij door middel van aandelen in Chinnede een economisch belang heeft in Chinese Workers, doet daaraan niet af. Ook de omstandigheid dat Chinnede een vennootschap is naar het recht van Hong Kong leidt niet tot een ander oordeel, nu de ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de ondernemingsactiviteiten plaatsvinden in Chinese Workers. De klachten in de onderdelen 1, 2 en 4 stuiten daarop af.
3.7 Ook de overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verzoeker] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster 1] begroot op € 347,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 29 maart 2013.
Conclusie 21‑12‑2012
Mr. P. Vlas
Partij(en)
Zaak 12/02147
Mr. P. Vlas
Zitting, 21 december 2012
Conclusie inzake:
- 1.
[Verzoeker 1]
- 2.
[Verzoeker 2]
- 3.
[Verzoeker 3]
(hierna: [verzoeker 1], [verzoeker 2] resp. [verzoeker 3], en gezamenlijk: [verzoeker] c.s.)
tegen
- 1.
[Verweerster 1]
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte rechtspersoonlijkheid Chinese Workers B.V.
(hierna: [verweerster 1] resp. Chinese Workers)
In deze zaak gaat het om de vraag of de aandeelhouder van een Chinese holdingvennootschap gerechtigd is tot het verzoeken van een enquête in de Nederlandse dochtervennootschap van deze holding.
1. Feiten en procesverloop
1.1
De relevante feiten in cassatie zijn als volgt.1. [Verzoeker] c.s. en [verweerster 1] hebben op 12 juli 2000 Chinnede Ltd. (hierna: Chinnede) opgericht, een vennootschap naar Chinees recht gevestigd te Hong Kong. Alle genoemde natuurlijke personen hebben in Nederland hun woonplaats, behalve [verzoeker 1] die in Maleisië woont.
1.2
Chinnede heeft op 14 juni 2001 Chinese Workers opgericht; Chinnede houdt alle aandelen in en is enig bestuurder van Chinese Workers. Ten tijde van de oprichting van Chinese Workers hielden [verweerster 1], [verzoeker 1], [verzoeker 2] en [verzoeker 3] ieder 25% van de aandelen in Chinnede. [Verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn broers, [verweerster 1] en [verzoeker 1] zijn de bestuurders van Chinnede en als zodanig slechts gezamenlijk bevoegd.
1.3
Chinese Workers drijft een onderneming gericht op het detacheren van uit China afkomstig horecapersoneel in Nederland. Op 28 augustus 2001 is [verweerster 1] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als volledig gevolmachtigde van Chinese Workers met de titel directeur.
1.4
De door Chinese Workers gedreven onderneming heeft geprofiteerd van de aan haar toegekende positie in het Convenant Personeelsvoorziening voor Chinees-Indisch keukenpersoneel 2000, tot stand gekomen tussen Koninklijke Horeca Nederland (sector Chinees-Indische bedrijven), UWV Werkbedrijf (indertijd CWI) en de vakbond CNV. Het convenant is per 1 november 2008 beëindigd.
1.5
Over de gang van zaken binnen Chinese Workers vond tot augustus 2008 enkele keren per jaar overleg plaats tussen [verweerster 1], [verzoeker 3] en [verzoeker 2], waarbij laatstgenoemde steeds tevens [verzoeker 1] vertegenwoordigde. Sinds 2005 is de feitelijke leiding van Chinese Workers geleidelijk in handen gekomen van [verweerster 1].
1.6
Op 7 juni 2007 hebben [verzoeker 2] en [verzoeker 3] hun aandelen in Chinnede overgedragen aan respectievelijk [verweerster 1] en [verzoeker 1].
1.7
Uit de jaarrekeningen 2008 en 2009 en de (destijds nog niet vastgestelde) jaarrekening van 2010 van Chinese Workers blijken de volgende resultaten, 2007: € 241.063,- na belastingen, 2008: € 1.211.431,- na belastingen, 2009: € 2.703.923,- na belastingen, en 2010: € 2.202.631 na belastingen. Deze winsten zijn voor het overgrote deel niet uitgekeerd aan de aandeelhouder, als gevolg waarvan Chinese Workers aanzienlijke (winst)reserves heeft opgebouwd. Volgens de (destijds nog niet vastgestelde) jaarrekening 2010 bedraagt het eigen vermogen van Chinese Workers per ultimo 2010 € 6.399.454.
1.8
Op 19 februari 2010 heeft op verzoek van de advocaat van [verzoeker 1] een bespreking inzake Chinese Workers plaatsgevonden waarbij onder meer [verweerster 1], [verzoeker 2] en [verzoeker 3] (beide laatstgenoemden tevens als vertegenwoordiger van [verzoeker 1]) aanwezig waren. Het verslag van deze bespreking houdt onder meer in:
'In haar capaciteit van bestuurder van [Chinese Workers] heeft [verweerster 1] de jaarrekeningen t/m 2008 vastgesteld; als gemachtigde van de aandeelhouder heeft [verweerster 1] steeds de jaarrekeningen goedgekeurd, en het bestuur gedechargeerd voor het gevoerde beleid. Aangezien zij optreedt namens 100% van de aandeelhouders behoefde zij daarvoor geen uitnodigingen aan anderen toe te sturen'.
1.9
Bij brief van 17 februari 2011 heeft de advocaat van [verzoeker] c.s. aan [verweerster 1] onder meer het volgende geschreven:
'Uit de jaarstukken blijkt dat Chinese Workers B.V. jaarlijks grote winsten maakt (...). Ten minste deze winsten heeft u, zonder enig overleg met de mededirecteur van Chinnede Ltd., of de overige aandeelhouders van Chinnede Ltd., op papier verwerkt als 'overige reserves' van Chinese Workers b.v., en in ieder geval niet uitgekeerd aan Chinnede Ltd. of de aandeelhouders van Chinnede Ltd.
Namens de overige drie aandeelhouders van Chinnede Ltd. verzoek en zo nodig sommeer ik u om (...) het winstaandeel van de drie aandeelhouders (...) over het jaar 2008 en (...) over het jaar 2009 in totaal EUR € 2.936.515,50 te storten op de derdenrekening van mijn kantoor (...) of op de andere geblokkeerde (derdengeld)rekening (...)'.
1.10
[Verzoeker 1] heeft [verweerster 1] per 1 april 2011 laten uitschrijven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel als gevolmachtigde van Chinese Workers. Bij brief van 26 april 2011 heeft hij ABN Amro en ING verzocht om geen betalingsopdrachten van Chinese Workers uit te voeren, anders dan de opdrachten van [verweerster 1] en [verzoeker 1] gezamenlijk. [Verweerster 1] heeft zich op 29 april 2011 weer doen inschrijven in het handelsregister als volledig gevolmachtigde van Chinese Workers.
1.11
[Verzoeker 1] heeft op 23 mei 2011, overeenkomstig artikel 94 van de statuten van Chinnede, [verzoeker 2] aangewezen als 'alternate director', hetgeen volgens de statuten inhoudt dat [verzoeker 2] 'shall exercise and discharge all the functions, powers and duties of the Director he represents'.
1.12Op
vordering van [verzoeker 1] heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem bij vonnis van 11 augustus 2011, kort gezegd, a) [verweerster 1] veroordeeld zichzelf in het handelsregister uit te schrijven als gevolmachtigde van Chinese Workers met volledige volmacht, b) [verweerster 1] verboden zich als gevolmachtigde van Chinese Workers in te schrijven zonder een daartoe strekkend besluit van het bestuur van Chinnede, c) [verweerster 1] veroordeeld een aantal nader genoemde stukken uit de administratie van Chinese Workers aan [verzoeker 1] te verstrekken, en d) [verweerster 1] veroordeeld mee te werken aan de levering door [verzoeker 1] aan [verzoeker 3] van 25% van de aandelen in Chinnede. Hierop heeft [verweerster 1] zich per 24 augustus 2011 uitgeschreven als gevolmachtigde van Chinese Workers.
- 1.13.
[Verzoeker 1] heeft op 13 september 2011 de aandelen in Chinnede die [verzoeker 3] op 7 juni 2007 aan hem had overgedragen teruggeleverd aan [verzoeker 3]. Deze transactie is niet geregistreerd in het aandeelhoudersregister van Chinnede omdat [verweerster 1] daaraan geen medewerking heeft verleend.
- 1.14.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de Ondernemingskamer op 11 november 2011, heeft [verweerster 1] de Ondernemingskamer verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, 1) een onderzoek te gelasten naar het beleid en de gang van zaken van Chinese Workers, 2) bij wijze van onmiddellijke voorziening voor de duur van het geding een onafhankelijk derde te benoemen als bestuurder van Chinese Workers belast met de dagelijkse leiding over de onderneming van Chinese Workers. [Verzoeker] c.s. hebben hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
- 1.15.
In hoger beroep van het in 1.12 genoemde vonnis heeft het hof Amsterdam bij arrest van 15 november 2011 het in 1.12 onder d) genoemde onderdeel van dat vonnis vernietigd en de desbetreffende vordering alsnog afgewezen. De overige in 1.12 genoemde onderdelen van het vonnis heeft het hof bekrachtigd. Voorts heeft het hof, op reconventionele vordering van [verweerster 1], [verzoeker 1] veroordeeld om, totdat Chinnede anders heeft beslist, in te stemmen met de gebruikelijke maandelijkse betalingen van Chinese Workers noodzakelijk voor haar dagelijkse bedrijfsvoering, waaronder betalingen aan haar personeel, gedetacheerde koks, nutsbedrijven en de belastingdienst.
- 1.16.
Naar aanleiding van het arrest van 15 november 2011 hebben [verweerster 1] en [verzoeker 2] gecorrespondeerd over de inrichting van het betalingsverkeer van Chinese Workers. Dit heeft geleid tot een afspraak op grond waarvan [verweerster 1] op 23 november 2011 een lijst met te verrichten betalingen aan [verzoeker 2] heeft gezonden, welke lijst [verzoeker 2] diezelfde dag voor akkoord heeft ondertekend en retour gezonden.
- 1.17.
Bij inleidend processtuk van 8 december 2011 heeft [verzoeker 2] een procedure aanhangig gemaakt bij The High Court of the Hong Kong Special Administrative Region, Court of First Instance te Hong Kong tegen [verweerster 1] en Chinnede, strekkende tot vaststelling dat hij de 'beneficial owner' is van 250 aandelen (25%) in het kapitaal van Chinnede en tot veroordeling van [verweerster 1] tot overdracht van deze aandelen aan hem.
- 1.18.
Bij beschikking van 7 februari 20122. heeft de Ondernemingskamer overwogen dat (a) Chinnede uitsluitend de aandelen van Chinese Workers beheert en verder geen enkele (ondernemings-)activiteit verricht, (b) dat er geen reden is waarom dat beheer vanuit Hong Kong zou moeten worden verricht en dat dit beheer feitelijk ook niet vanuit Hong Kong wordt verricht, (c) dat alle ondernemingsactiviteiten door of in opdracht van Chinese Workers worden verricht, (d) dat dit ook geldt voor de werving van horecapersoneel in China welke door middel van Chinese uitzendbureaus geschiedt, en (e) dat de door deze uitzendbureaus verschuldigde commissie door [verweerster 1] wordt gefactureerd en vervolgens door deze uitzendbureaus rechtstreeks aan de aandeelhouders van Chinnede in verhouding tot hun aandelenbezit wordt betaald (rov. 3.5). Volgens de Ondernemingskamer kan [verweerster 1] in haar verzoek worden ontvangen, omdat zij als aandeelhouder in Chinnede kan worden aangemerkt als een van de economisch gerechtigden in Chinese Workers. De Ondernemingskamer is van oordeel dat gelet op de bij de beantwoording van de ontvankelijkheidsvraag in aanmerking te nemen economische werkelijkheid de in rov. 3.5 genoemde feiten en omstandigheden rechtvaardigen een uitzondering te maken op de hoofdregel van art. 2:346 lid 1 BW, volgens welke bepaling slechts houders van aandelen in de vennootschap waarop het onderzoek betrekking heeft bevoegd zijn tot het indienen van zodanig verzoek (rov. 3.6). De Ondernemingskamer heeft voorts overwogen dat als gevolg van 'een diep wantrouwen' tussen [verweerster 1] en [verzoeker] c.s. sprake is van een impasse die besluitvorming door het bestuur en in de aandeelhoudersvergadering van Chinese Workers onmogelijk maakt. De patstelling is een gegronde reden om aan de juistheid van het beleid van Chinese Workers te twijfelen (rov. 3.10-3.11). Op grond hiervan heeft de Ondernemingskamer aanleiding gezien 1) een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Chinese Workers over de periode vanaf 1 augustus 2008, 2) bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding een nader aan te wijzen persoon te benoemen tot bestuurder van Chinese Workers met doorslaggevende stem en zelfstandige bevoegdheid om de vennootschap te vertegenwoordigen, en 3) bij wijze van onmiddellijke voorziening, met ingang van de datum van de beschikking en vooralsnog voor de duur van het geding, te bepalen dat 51% van de door Chinnede gehouden aandelen in het kapitaal van Chinese Workers ten titel van beheer zijn overgedragen aan de te benoemen bestuurder.
- 1.19.
Bij beschikking van 9 februari 2012 heeft de Ondernemingskamer een onderzoeker aangewezen alsmede een bestuurder en beheerder van aandelen.
- 1.20.
[Verzoeker] c.s. hebben tijdig cassatieberoep ingesteld tegen de beschikkingen van 7 en 9 februari 2012. [Verweerster 1] heeft verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bestaat uit zes onderdelen waarmee primair wordt opgekomen tegen het ontvankelijkheidsoordeel van de Ondernemingskamer (onderdelen 1 t/m 4) en subsidiair tegen de beslissing van de Ondernemingskamer om het enquêteverzoek te honoreren (onderdelen 5 en 6).
2.2
De onderdelen 1 t/m 4 hebben betrekking op het ontvankelijkheidsoordeel in rov. 3.1 t/m 3.6 van de beschikking van de Ondernemingskamer van 7 februari 2012.
2.3
Volgens onderdeel 1 (a) heeft de Ondernemingskamer blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door een uitzondering te maken op de hoofdregel van art. 2:346 lid 1 sub b BW en [verweerster 1] ontvankelijk te verklaren in haar enquêteverzoek. Volgens het onderdeel miskent de Ondernemingskamer hiermee dat de enquêteregeling van art. 2:344 e.v. BW niet kan worden uitgeoefend ten aanzien van rechtspersonen, zoals Chinnede, welke zijn opgericht naar vreemd recht, hun statutaire zetel in het buitenland hebben (en in Nederland een vestiging of filiaal in stand houden), de ondernemingsactiviteiten hier uitoefenen en feitelijk geen werkelijke band hebben met het oprichtingsland (in dit geval Hong Kong). Deze klacht mist feitelijke grondslag, omdat het enquêteverzoek en de door de Ondernemingskamer bevolen maatregelen betrekking hebben op de Nederlandse vennootschap Chinese Workers.
2.4
Onderdeel 1 (b) betoogt dat de Ondernemingskamer blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in rov. 3.13 en 3.14 te beslissen tot overdracht van 51% van de door Chinnede in Chinese Workers gehouden aandelen ten titel van beheer aan een tijdelijk benoemde bestuurder. Naar het middel betoogt miskent de Ondernemingskamer hiermee dat in een geval als het onderhavige, waarin de buitenlandse moeder (Chinnede) uitsluitend de aandelen in de Nederlandse dochter (Chinese Workers) beheert en verder geen ondernemingsactiviteiten verricht, de wettelijke regeling van het enquêterecht althans het bepaalde in art. 2:349a BW - waarmee het onderdeel kennelijk doelt op de mogelijkheid tot het treffen van de in art. 2:356 BW bedoelde voorzieningen - geen toepassing kan vinden, omdat de aandelenoverdracht ten titel van beheer in de Nederlandse dochter als tijdelijke maatregel naar Nederlands recht niet beperkt is tot de Nederlandse dochter maar doorwerkt in de buitenlandse moeder, met ontoelaatbare doorkruising van het in het buitenland (Hong Kong) geldende recht. In zoverre heeft de Ondernemingskamer de te verstrekkende grensoverschrijdende gevolgen van de tijdelijke aandelenoverdracht ten titel van beheer veronachtzaamd, aldus de klacht.
2.5
Het onderdeel verliest uit het oog dat de toepasselijkheid van de Nederlandse enquêteregeling op een Nederlandse vennootschap tot gevolg kan hebben dat de uit de enquête voortvloeiende maatregelen extraterritoriale effecten kunnen hebben, bijvoorbeeld wanneer de voorziening van tijdelijke overdracht van aandelen ten titel van beheer gevolgen heeft voor een of meer aandeelhouders in het buitenland. Noch uit de wet noch uit de rechtspraak volgt dat de uit de enquête voortvloeiende maatregelen beperkt moeten blijven tot de Nederlandse landsgrenzen.3. Indien het tegendeel zou worden aangenomen, zou dat een aanzienlijke beperking van de kracht en de werking van de Nederlandse enquête betekenen. Aan de gevolgen van een Nederlandse enquête of aan bepaalde gevolgen daarvan, zou dan eenvoudig kunnen worden ontkomen door het bewust in het leven roepen van een (formeel) buitenlandse vennootschap. Van een veronachtzaming door de Ondernemingskamer van de grensoverschrijdende gevolgen van de tijdelijke aandelenoverdracht is dan ook geen sprake, te meer omdat de grensoverschrijdende gevolgen zich in dit geval beperken aangezien uit rov. 3.5 blijkt dat er geen reden is waarom het beheer door Chinnede van de aandelen van Chinese Workers vanuit Hong Kong zou moeten worden verricht en dat dit beheer feitelijk ook niet vanuit Hong Kong wordt verricht.4. Het onderdeel faalt derhalve.
2.6
Onderdeel 1 (c) sluit in de kern aan bij de voorgaande klacht en faalt eveneens. De klacht miskent dat het enquêteverzoek uitsluitend betrekking heeft op Chinese Workers en niet op Chinnede. De impasse die bestaat in het bestuur van Chinnede, die op haar beurt als bestuurder van Chinese Workers functioneert, kan uiteraard wel een omstandigheid zijn bij de beoordeling van de vraag of het enquêteverzoek voor toewijzing in aanmerking komt en is door de Ondernemingskamer ook als zodanig betrokken.
2.7
Onderdeel 1 (d) bevat een motiveringsklacht en betoogt dat de Ondernemingskamer ten onrechte essentiële stellingen van [verzoeker] c.s. heeft gepasseerd. De klacht is tevergeefs voorgesteld, omdat het miskent dat de Ondernemingskamer in het kader van de vraag of [verweerster 1] kan worden ontvangen in haar enquêteverzoek niet gehouden was de door het middel genoemde stellingen van [verzoeker] c.s. in zijn oordeel te betrekken.
2.8
Onderdeel 2 (a) betoogt, kort gezegd, dat het hof heeft miskend dat degenen die bevoegd zijn een enquêteverzoek in te dienen limitatief zijn opgesomd in art. 2:346 BW. Het onderdeel gaat uit van een te beperkte strekking van art. 2:346 sub b BW, waar het tot uitgangspunt neemt dat uit deze bepaling volgt dat slechts de houders van (certificaten van) aandelen in de vennootschap waarop het enquêteverzoek betrekking heeft bevoegd zijn tot het indienen van een zodanig verzoek, zodat niet [verweerster 1] als minderheidsaandeelhouder in Chinnede maar alleen Chinnede als enige aandeelhoudster in Chinese Workers bevoegd was tot het doen van een enquêteverzoek. Het middel wijst weliswaar terecht op de omstandigheid dat uit de tekst en de strekking van art. 2:346 BW volgt dat de daarin opgenomen opsomming van degenen die bevoegd zijn tot het indienen van een enquêteverzoek limitatief is5., maar het verliest uit het oog dat, voor het bepaalde onder sub b van deze bepaling, ook de economisch rechthebbende op certificaten van aandelen6. of meer in het algemeen de verschaffer van risicodragend kapitaal7. de bevoegdheid toekomt tot het instellen van een enquêteverzoek.
2.9
Onderdeel 2 (b) betoogt in de eerste plaats dat de Ondernemingskamer zich heeft bediend van de jurisprudentie inzake de bevoegdheidsdoorbraak in het kader van een concernenquête8., terwijl in dit geval niet kan worden gezegd dat Chinnede als moedervennootschap en Chinese Workers als haar 100% dochter 'tezamen een economische en organisatorische eenheid onder gemeenschappelijke leiding' vormen. Het onderdeel mist op dit punt feitelijke grondslag, omdat de Ondernemingskamer in rov. 3.5 niet het oog heeft gehad op de economische en organisatorische eenheid van moeder- en dochtervennootschap in het geval van een concernenquête, maar op de economische werkelijkheid op grond van de in rov. 3.5 genoemde specifieke omstandigheden.
2.10
In de tweede plaats voert het onderdeel aan dat de Ondernemingskamer een onjuiste - te ruime - maatstaf heeft aangelegd door bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van [verweerster 1] de economische werkelijkheid in aanmerking te nemen. In onderdeel 3 worden motiveringsklachten tegen dit oordeel aangevoerd, terwijl in onderdeel 4 eveneens wordt opgekomen tegen het oordeel dat [verweerster 1] kan worden aangemerkt als 'economisch gerechtigde' in Chinese Workers en daarom bevoegd is tot het doen van een enquêteverzoek. Deze klachten lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.11
Over de vraag of 'economische werkelijkheid' van belang is bij de beoordeling van de vraag wie bevoegd is tot het indienen van een enquêteverzoek, merk ik het volgende op. Het is een beginsel van enquêterecht dat aan de verschaffers van risicodragend kapitaal de enquêtebevoegdheid toekomt. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat dit beginsel van het toekennen van enquêtebevoegdheid aan kapitaalverschaffers van de vennootschap wordt toegepast op de economisch rechthebbenden van certificaten van aandelen.9. Uit de beschikking van de Hoge Raad van 10 september 2010 blijkt dat deze economische certificaathouders kunnen worden gelijkgesteld met de in art. 2:346 sub b BW bedoelde certificaathouders, ook indien aan hen geen bevoegdheden met betrekking tot de zeggenschap toekomen.10. Het hangt, aldus de Hoge Raad, niet ervan af of de verzoeker de hoedanigheid toekomt van houder van de certificaten, 'maar of deze als kapitaalverschaffer een eigen economisch belang bij die certificaten heeft'.11. Uit de beschikking van Uw Raad van 8 april 2011 volgt dat een houdstermaatschappij niet kan worden 'weggedacht' bij de beantwoording van de ontvankelijkheidsvraag.12.
2.12
Voor zover het middel aanvoert dat uit de beschikking van de Hoge Raad van 8 april 2011 volgt dat het zijn van 'economisch rechthebbende' niet reeds meebrengt dat bij de beantwoording van de ontvankelijkheidsvraag de juridische aandeelhouder kan worden 'weggedacht', komt het mij voor dat deze klacht terecht is voorgesteld. Bij de beoordeling van de vraag of [verweerster 1] ontvankelijk is in haar verzoek heeft de Ondernemingskamer Chinnede 'weggedacht'. De Ondernemingskamer heeft daartoe in rov. 3.5 omstandigheden vermeld op grond waarvan de aandeelhouders in Chinnede in rov. 3.6 zijn aangemerkt als de economisch gerechtigden in Chinese Workers. In dat oordeel ligt besloten dat Chinnede in de visie van de Ondernemingskamer geen reële betekenis toekomt bij de beantwoording van de ontvankelijkheidsvraag. Gelet op de genoemde beschikking van HR 8 april 2011, waarin tevergeefs wordt opgekomen tegen de beslissing van de Ondernemingskamer dat aan de tussenliggende schakels in de vennootschapsrechtelijke constructie reële betekenis kan toekomen ook als deze constructie 'uitsluitend om fiscale redenen is opgezet'13., vermag ik niet in te zien waarom Chinnede in het voorliggende geval kan worden weggedacht bij de ontvankelijkheidsvraag. De door de Ondernemingskamer vermelde omstandigheden rechtvaardigen naar mijn mening niet dat de naar Chinees recht opgerichte vennootschap wordt weggedacht voor de vraag wie gerechtigd zijn tot het verzoeken van een enquête. De betekenis van Chinnede is in ieder geval dat zij de aandelen in Chinese Workers houdt. Als aandeelhoudster van Chinese Workers is Chinnede gerechtigd een verzoek tot enquête in te dienen en niet [verweerster 1] als één van de aandeelhouders van Chinnede. Voor een 'doorbraak' van enquêtebevoegdheid acht ik in dit geval dan ook geen plaats.
2.13
Op grond van hetgeen ik onder 2.11 en 2.12 heb uiteengezet, meen ik dat de onderdelen 2 (b) en 4 slagen, voor zover zij erop zijn gericht dat de Ondernemingskamer een te ruime maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van de ontvankelijkheidsvraag. Een bespreking van de overige onderdelen kan daarom achterwege blijven. Bij vernietiging van de bestreden beschikkingen kan de Hoge Raad de zaak zelf afdoen door [verweerster 1] niet-ontvankelijk te verklaren in haar enquêteverzoek.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikkingen van de Ondernemingskamer van 7 en 9 februari 2012 en tot niet-ontvankelijkverklaring van [verweerster 1] in haar enquêteverzoek.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑12‑2012
LJN: BV7329, JOR 2012/143, m.nt. A. Doorman. Zie ook S.M. Bartman, Grenzeloos enquêterecht, AA 2012, p. 379-384.
Zie HR 25 juni 2010, LJN: BM0710, NJ 2010/370, rov. 6.2.2, alsmede mijn conclusie vóór deze beschikking onder nr. 3.1 t/m 3.16. Zie ook G. van Solinge in zijn noot onder deze beschikking van de Hoge Raad, in JOR 2010/226, onder 6.
Blijkens dezelfde rechtsoverweging verricht Chinnede geen enkele andere ondernemingsactiviteit naast het beheer van de aandelen in Chinese Workers.
HR 1 februari 2002, LJN: AD8831, NJ 2002/225, rov. 3.3.
HR 6 juni 2003, LJN: AF9440, NJ 2003/486, m.nt. Ma, rov. 3.5.2. Vgl. ook HR 8 april 2011, LJN: BP4943, NJ 2011/338, m.nt. P. van Schilfgaarde, rov. 3.4.2-3.4.3.
HR 10 september 2010, LJN: BM6077, NJ 2010/665, m.nt. P. van Schilfgaarde en S. Perrick, rov. 3.6.3.
HR 4 februari 2005, LJN: AR8899, NJ 2005/127, m.nt. Ma.
Zie HR 6 juni 2003, LJN: AF9440, NJ 2003/486, m.nt. Ma.
De Hoge Raad is hiermee teruggekomen van de eerder gestelde eis inzake de zeggenschap, zie o.a. G. van Solinge, Doorbraak van enquêtebevoegdheid in internationale concernverhoudingen, in: F. Ibili, M.E. Koppenol-Laforce, M. Zilinsky (red.), IPR in de spiegel van Paul Vlas, 2012, p. 201.
Zie rov. 3.6.3 van HR 10 september 2010, LJN: BM6077, NJ 2010/655, m.nt. P. van Schilfgaarde en S. Perrick.
Zie HR 8 april 2011, LJN: BP4943, NJ 2011/338.
Zie rov. 3.4.2 van de beschikking van Hoge Raad.
Beroepschrift 24‑04‑2012
Verzoekschrift tot cassatie
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
Verzoekers tot cassatie zijn
- (1)
[verzoeker 1], wonende te [woonplaats], Maleisië (hierna: [verzoeker 1]),
- (2)
[verzoeker 2], wonende te [woonplaats] (hierna: [verzoeker 2]), en
- (3)
[verzoeker 3], wonende te [woonplaats] (hierna: [verzoeker 3]), gezamenlijk verder te noemen: [verzoekers] c.s.), te dezer zake woonplaats kiezende aan de Bezuidenhoutseweg nr. 161 (2594 AG) te 's‑Gravenhage ten kantore van mr. M.E. Bruning, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die als zodanig verzoekers in deze procedure in cassatie vertegenwoordigt en dit verzoekschrift voor hen indient en heeft ondertekend.
In de vorige instantie is verschenen mevrouw [gerequireerde], wonende aan de [adres] ([postcode]) te [woonplaats] (verder te noemen: [gerequireerde]), als verzoekster tot onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Chinese Workers B.V., kantoorhoudende aan Wilhelminapark 17G (2012 KB) te Haarlem (verder te noemen: Chinese Workers). De rechtspersoon is niet verschenen.
[verzoekers] c.s. stellen cassatieberoep in tegen de beschikkingen van de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam, gegeven en uitgesproken op 7 februari 2012 onder zaaknr. 200.097.019/01 OK respectievelijk op 9 februari 2012 onder zaaknr. 200.097.019 OK.
Verzoekers voeren tegen de beschikking van de ondernemingskamer aan het navolgende
Middel van cassatie:
Schending van het recht en/of tot nietigheid leidend verzuim van (wezenlijke) vormen, doordat het Gerechtshof heeft overwogen en beslist als in de hier ingelast en herhaald te beschouwen beschikking is vermeld en op die gronden heeft recht gedaan als in het dictum van deze beschikking is omschreven, welk dictum als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, ten onrechte zulks om één of meer van de navolgende, waar nodig (mede) in hun onderlinge verband en samenhang te lezen redenen.
Inleidende opmerkingen omtrent in dit geding vaststaande feiten en het procesverloop
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.1.
- (i)
[verzoekers] c.s. en [gerequireerde] hebben op 12 juli 2000 Chinnede Ltd. opgericht, een vennootschap naar Chinees recht, gevestigd te Hongkong, verder te noemen: Chinnede.
- (ii)
Chinnede heeft op 14 juni 2001 Chinese Workers opgericht en houdt alle aandelen in en is enig bestuurder van Chinese Workers.
- (iii)
Ten tijde van de oprichting van Chinese Workers hielden [gerequireerde], [verzoeker 1], [verzoeker 2] en [verzoeker 3] ieder 25% van de aandelen in Chinnede. [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn broers. [gerequireerde] en [verzoeker 1] zijn de bestuurders van Chinnede en als zodanig slechts gezamenlijk bevoegd.
- (iv)
Chinese Workers drijft een onderneming gericht op het detacheren van uit China afkomstig horecapersoneel in Nederland.
- (v)
Op 28 augustus 2001 is [gerequireerde] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als volledig gevolmachtigde van Chinese Workers met de titel directeur.
- (vi)
De door Chinese Workers gedreven onderneming heeft geprofiteerd van de aan haar toegekende positie in het Convenant Personeelsvoorziening voor Chinees-Indisch keukenpersoneel 2000, tot stand gekomen tussen Koninklijke Horeca Nederland (sector Chinees-Indische bedrijven), UWV Werkbedrijf (indertijd CWI) en de vakbond CNV. Het convenant is per 1 november 2008 beëindigd.
- (vii)
Over de gang van zaken binnen Chinese Workers vond tot augustus 2008 enkele keren per jaar overleg plaats tussen [gerequireerde], [verzoeker 3] en [verzoeker 2], waarbij laatstgenoemde steeds tevens [verzoeker 1] vertegenwoordigde. Sinds 2005 is de feitelijke leiding van Chinese Workers geleidelijk in handen gekomen van [gerequireerde].
- (viii)
Op 7 juni 2007 hebben [verzoeker 2] en [verzoeker 3] hun aandelen in Chinnede overgedragen aan respectievelijk [gerequireerde] en [verzoeker 1].
- (ix)
Uit jaarrekeningen 2008 en 2009 en de nog niet vastgestelde jaarrekening 2010 blijken de navolgende resultaten:
2007: € 241.063 na belastingen;
2008: € 1.211.431 na belastingen;
2009: € 2.703.923 na belastingen;
2010: € 2.202.631 na belastingen.
Deze winsten zijn voor het overgrote deel niet uitgekeerd aan de aandeelhouder. Als gevolg daarvan heeft Chinese Workers aanzienlijke (winst)reserves opgebouwd. Volgens de nog niet vastgestelde jaarrekening 2010 bedraagt het eigen vermogen van Chinese Workers per ultimo 2010 € 6.399.454.
- (x)
Op 19 februari 2010 heeft op verzoek van de advocaat van [verzoeker 1] een bespreking inzake Chinese Workers plaatsgevonden waarbij onder meer [gerequireerde], [verzoeker 2] en [verzoeker 3] (beide laatstgenoemden tevens als vertegenwoordiger van [verzoeker 1]) aanwezig waren. Het door [verzoekers] c.s. overgelegde verslag van deze bespreking houdt onder meer in:
‘In haar capaciteit van bestuurder van [Chinese Workers] heeft mevr. [gerequireerde] de jaarrekeningen t/m 2008 vastgesteld; als gemachtigde van de aandeelhouder heeft mevr. [gerequireerde] steeds de jaarrekeningen goedgekeurd, en het bestuur gedechargeerd voor het gevoerde beleid. Aangezien zij optreedt namens 100% van de aandeelhouders behoefde zij daarvoor geen uitnodigingen aan anderen toe te sturen.’
- (xi)
Bij brief van 17 februari 2011 heeft mr. A. Hagedorn, optredend als advocaat van [verzoekers] c.s., onder meer het volgende aan [gerequireerde] geschreven:
‘Uit de jaarstukken blijkt dat Chinese Workers B.V. jaarlijks grote winsten maakt (…). Ten minste deze winsten heeft u, zonder enig overleg met de mededirecteur van Chinnede Ltd., of de overige aandeelhouders van Chinnede Ltd., op papier verwerkt als ‘overige reserves’ van Chinese Workers b.v. en in ieder geval niet uitgekeerd aan Chinnede Ltd. of de aandeelhouders van Chinnede Ltd.
Namens de overige drie aandeelhouders van Chinnede Ltd. verzoek en zo nodig sommeer ik u om (…) het winstaandeel van de drie aandeelhouders (…) over het jaar 2008 en (…) over het jaar 2009 (…) in totaal EUR € 2.936.515,50 te storten op de derdengeldrekening van mijn kantoor (…) of op de andere geblokkeerde (derdengeld)rekening (…).’
- (xii)
[verzoeker 1] heeft [gerequireerde] per 1 april 2011 laten uitschrijven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel als gevolmachtigde van Chinese Workers. Bij brief van 26 april 2011 heeft hij ABN Amro en ING verzocht om geen betalingsopdrachten van Chinese Workers uit te voeren, anders dan opdrachten van [gerequireerde] en [verzoeker 1] gezamenlijk. [gerequireerde] heeft zich op 29 april 2011 weer doen inschrijven in het handelsregister als volledig gevolmachtigde van Chinese Workers.
- (xiii)
[verzoeker 1] heeft op 23 mei 2011, overeenkomstig artikel 94 van de statuten van Chinnede, [verzoeker 2] aangewezen als alternate director, hetgeen volgens die statuten inhoudt dat [verzoeker 2] ‘shall exercise and discharge all the functions, powers and duties of the Director he represents’.
- (xiv)
Op vordering van [verzoeker 1] heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem bij vonnis van 11 augustus 2011 kort gezegd:
- a.
[gerequireerde] veroordeeld zichzelf in het handelsregister uit te schrijven als gevolmachtigde van Chinese Workers met volledige volmacht;
- b.
[gerequireerde] verboden zich als gevolmachtigde van Chinese Workers in te schrijven zonder een daartoe strekkende besluit van het bestuur van Chinnede;
- c.
[gerequireerde] veroordeeld een aantal in het vonnis genoemde stukken uit de administratie van Chinese Workers aan [verzoeker 1] te verstrekken;
- d.
[gerequireerde] veroordeeld mee te werken aan de levering door [verzoeker 1] aan [verzoeker 3] van 25% van de aandelen in Chinnede;
- (xv)
[gerequireerde] heeft zich ter voldoening aan het hierboven onder b en c genoemde onderdelen van het vonnis per 24 augustus 2011 uitgeschreven als gevolmachtigde van Chinese Workers . Zij heeft voorts de in onderdeel c bedoelde stukken aan [verzoeker 1] verstrekt.
- (xvi)
[verzoeker 1] heeft op 13 september 2011 de aandelen in Chinnede die [verzoeker 3] op 7 juni 2007 aan hem had overgedragen teruggeleverd aan [verzoeker 3]. Deze transactie is niet geregistreerd in het aandeelhoudersregister van Chinnede omdat [gerequireerde] daaraan geen medewerking heeft verleend.
- (xvii)
Bij brief van 10 november 2011, daags voor de ontvangst van het verzoekschrift ter griffie van de Ondernemingskamer, heeft [gerequireerde] het verzoekschrift aan Chinese Workers toegezonden en aangekondigd het verzoekschrift in te dienen zonder een reactie van Chinese Workers af te wachten.
- (xviii)
In hoger beroep van het onder 2.11 genoemde vonnis heeft het hof bij arrest van 15 november 2011 het hierboven onder d. genoemde onderdeel van dat vonnis vernietigd en die vordering alsnog afgewezen. De overige onderdelen van het vonnis heeft het hof bekrachtigd. Voorts heeft het hof, op reconventionele eis van [gerequireerde], [verzoeker 1] veroordeeld, totdat Chinnede anders heeft beslist, in te stemmen met gebruikelijke maandelijkse betalingen van Chinese Workers noodzakelijk voor dagelijkse bedrijfsvoering (betalingen aan personeel, gedetacheerde koks, nutsbedrijven en belastingdienst).
- (xix)
Naar aanleiding van het onder xviii genoemde arrest van 15 november 2011 hebben [gerequireerde] en [verzoeker 2] gecorrespondeerd over de inrichting van het betalingsverkeer van Chinese Workers. Dit heeft geleid tot een afspraak op grond waarvan [gerequireerde] op 23 november 2011 een lijst met te verrichten betalingen aan [verzoeker 2] heeft gezonden, welke lijst [verzoeker 2] diezelfde dag voor akkoord heeft ondertekend en retour gezonden.
- (xx)
Bij inleidend processtuk van 8 december 2011 heeft [verzoeker 2] een procedure aanhangig gemaakt bij the High Court of the Hong Kong Special Administrative Region, Court of First Instance te Hong Kong tegen [gerequireerde] en Chinnede, tot vaststelling dat hij de beneficial owner is van 250 aandelen (25%) in het kapitaal van Chinnede en tot veroordeling van [gerequireerde] tot overdracht van deze aandelen aan hem.
Bij dit geding inleidend verzoekschrift heeft [gerequireerde] aan de ondernemingskamer verzocht
- (1)
een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Chinese Workers en
- (2)
bij wijze van onmiddellijke voorzieningen voor de duur van het geding een onafhankelijke derde te benoemen als bestuurder van Chinese Workers belast met de dagelijkse leiding over de onderneming van Chinese Workers, met kostenveroordeling van Chinese Workers.
[verzoekers] c.s. hebben daartegen verweer gevoerd en, voor zover hier van belang, ten verwere primair (zich op het standpunt) gesteld dat [gerequireerde] in haar verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu zij als minderheidsaandeelhoudster van de buitenlandse vennootschap Chinnede als enige aandeelhoudster van Chinese Workers op de voet van art. 2:346 BW niet bevoegd is om een enquête te verzoeken.2. Daarnaast hebben [verzoekers] c.s. in dit verband betoogd dat, kort samengevat, aan de behandeling van en beslissing op de door [gerequireerde] verzochte enquête en onmiddellijke voorzieningen als bedoeld in art. 2:349a BW in de weg staat de met voldoende waarborgen omgeven rechtsgang in het proces bij de High Court in Hong Kong.3.
Subsidiair hebben [verzoekers] c.s., bij toewijzing van het enquêteverzoek, de ondernemingskamer verzocht (de omvang van) het onderzoek te beperken tot de onregelmatigheden binnen de rechtspersoon (Chinese Workers) en de onmiddellijke voorziening tot het benoemen van een bestuurder af te wijzen of zijn bevoegdheid te beperken tot uitsluitend die gevallen waarin Chinnede als enig bestuurder4. van Chinese Workers niet tot een beslissing kan komen.
In haar beschikking van 7 februari 2012 heeft de ondernemingskamer [gerequireerde] ontvankelijk in haar verzoek geoordeeld (rov. 3.1–3.7), het enquêteverzoek toegewezen (rov. 3.8–3.12) en bij wijze van onmiddellijke voorzieningen bepaald
- (i)
‘vooralsnog voor de duur van het geding, voor zover nodig in afwijking van haar statuten’ de benoeming van een nader aan te wijzen en bekend te maken persoon tot bestuurder van Chinese Workers ‘met doorslaggevende stem’ die zelfstandig bevoegd is om de rechtspersoon te vertegenwoordigen en
- (ii)
aan wie ‘vooralsnog voor de duur van het geding’ 51% van de ‘door de vennootschap naar Chinees recht Chinnede Ltd., gevestigd te Hong Kong, China, gehouden aandelen’ in het kapitaal van de rechtspersoon ten titel van beheer zijn overgedragen. Bij beschikking van 9 februari 2012 is naast de onderzoeker door de ondernemingskamer de nog aan te wijzen bestuurder en beheerder van de aandelen benoemd, een en ander op de wijze als bedoeld in de beschikking van 7 februari 2012.
Vanwege de navolgende rechts- en motiveringsklachten kunnen [verzoekers] c.s. zich niet verenigen met datgene wat de ondernemingskamer, ook overigens, heeft geoordeeld en beslist.
Klachten
Door omtrent de ontvankelijkheid van [gerequireerde] in de dit geding inleidende verzoeken in rovv. 3.1 tot en met 3.6 van haar beschikking van 7 februari 2012 te oordelen en beslissen als de ondernemingskamer heeft gedaan:
‘3.1
[gerequireerde] heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat niet zij maar Chinnede aandeelhouder is in Chinese Workers niet in de weg behoort te staan aan haar ontvankelijkheid omdat aan haar, als economisch gerechtigde tot de aandelen in Chinese Workers, evenzeer als aan een economisch gerechtigde tot certificaten, de bevoegdheid toekomt een enquêteverzoek te doen. Dit geldt in het bijzonder omdat
- (a)
Chinnede wegens de patstelling tussen [gerequireerde] en [verzoeker 1] feitelijk niet in staat is een enquêteverzoek te doen,
- (b)
Chinnede geen andere activiteiten heeft dan het beheer van de aandelen in Chinese Workers,
- (c)
de aandelen in Chinese Workers geheel voor rekening en risico van de aandeelhouders van Chinnede worden gehouden,
- (d)
Chinese Workers uitsluitend activiteiten verricht in Nederland,
- (e)
[gerequireerde] jarenlang de enige feitelijk leidinggevende was van Chinese Workers en
- (f)
het belang van Chinese Workers vergt dat snel wordt ingegrepen, aldus [gerequireerde].
3.2
[verzoekers] c.s. hebben aangevoerd dat [gerequireerde] niet ontvankelijk is in haar verzoek omdat zij niet behoort tot de kring van degenen die bevoegd zijn een enquêteverzoek te doen; [gerequireerde] is aandeelhoudster van Chinnede, maar niet van Chinese Workers. Onder verwijzing naar de beschikking HR 8 april 2011, ARO 2011, 66, JOR 2011, 178 betogen [verzoekers] c.s. dat Chinnede bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van [gerequireerde] niet kan worden weggedacht. [gerequireerde] heeft derhalve, voor de toepassing van artikel 2:346 BW als aandeelhouder in Chinnede geen eigen economisch belang bij de aandelen in de dochtervennootschap Chinese Workers, aldus [verzoekers] c.s.
3.3
Tussen [gerequireerde] en [verzoekers] c.s. is in geschil in welke onderlinge verhouding zij gerechtigd zijn tot de aandelen in Chinnede. [verzoekers] c.s. stellen dat [verzoeker 2] en [verzoeker 3] op 7 juni 2007 hun aandelen tijdelijk hebben overgedragen in verband met de schijn van belangenverstrengeling door hun positie als bestuurslid, respectievelijk voormalig bestuurslid van Koninklijke Horeca Nederland sector Chinees-Indische bedrijven en dat die overdracht berustte op de afspraak dat [gerequireerde] en [verzoeker 1] de aandelen zouden terugleveren nadat [verzoeker 2] zijn bestuursfunctie bij Koninklijke Horeca Nederland zou hebben neergelegd. [verzoeker 2] en [verzoeker 3] moeten, na de overdracht op 7 juni 2007 worden aangemerkt als beneficial owners van die aandelen en [verzoeker 1] en [gerequireerde] als trustees, aldus [verzoekers] c.s. [gerequireerde] weigert ten onrechte de aandelen die zij voor [verzoeker 2] houdt aan hem terug te leveren, aldus [verzoekers] c.s. [gerequireerde] ontkent dat zij verplicht is tot teruglevering van de door [verzoeker 2] in juni 2007 aan haar geleverde aandelen en stelt dat zij ten volle gerechtigd is tot 50% van de aandelen in Chinnede.
3.4
De Ondernemingskamer stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [gerequireerde] houder is van in ieder geval 25% van de aandelen in Chinnede en dat, voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van [gerequireerde] in haar enquêteverzoek en haar verzoek tot treffen van onmiddellijke voorzieningen niet van belang is in welke mate partijen voor het overige gerechtigd zijn tot de aandelen in Chinnede. Die kwestie behoort niet tot de competentie van de Ondernemingskamer en de Ondernemingskamer behoeft ook niet vooruit te lopen op het oordeel van de rechter in Hong Kong daarover.
3.5
Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en hebben verklaard in antwoord op vragen van de Ondernemingskamer ter terechtzitting blijkt
- —
dat Chinnede uitsluitend de aandelen van Chinese Workers beheert en verder geen enkele (ondernemings)activiteit verricht,
- —
dat er geen reden is waarom dat beheer vanuit Hong Kong zou moeten worden verricht en dat dit beheer feitelijk ook niet vanuit Hong Kong wordt verricht,
- —
dat alle ondernemingsactiviteiten door of in opdracht van Chinese Workers worden verricht,
- —
dat dit ook geldt voor de werving van horecapersoneel in China: deze geschiedt door de Chinese uitzendbureaus Cosco Manning en China Star in opdracht van Chinese Workers;
- —
dat de door Cosco Manning en China Star verschuldigde commissie door [gerequireerde] wordt gefactureerd vervolgens door Cosco Manning en China Star rechtstreeks aan de aandeelhouders van Chinnede in de verhouding van hun aandelenbezit wordt betaald.
3.6
Op grond van deze omstandigheden moeten de aandeelhouders in Chinnede worden aangemerkt als de economisch gerechtigden in Chinese Workers. Gelet op de bij de beantwoording van de ontvankelijkheidvraag in aanmerking te nemen economische werkelijkheid rechtvaardigen de genoemde feiten en omstandigheden daarom naar het oordeel van de Ondernemingskamer een uitzondering te maken op de hoofdregel van artikel 2:346 lid 1 BW, volgens welke bepaling slechts houders van aandelen in de vennootschap waarop het onderzoek betrekking heeft bevoegd zijn tot het indienen van zodanig verzoek. [gerequireerde] is daarom bevoegd tot doen van een enquêteverzoek en een verzoek tot treffen van onmiddellijke voorzieningen ten aanzien van Chinese Workers en zij is dus in zoverre ontvankelijk is in haar verzoek. (…)’;
heeft de ondernemingskamer blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel deze beschikking niet met voldoende redenen omkleed om begrijpelijk, controleerbaar en aanvaardbaar, te zijn in het licht van de gedingstukken en, meer in het bijzonder, de (hierna bedoelde) stellingen en verweren van [verzoekers] c.s. in de vorige instantie.
Deze algemene rechts- en motiveringsklachten worden als volgt uitgewerkt en toegelicht.
Toelichting en uitwerking:
- 1.
- a.
Van een onjuiste rechtsopvatting getuigt het oordeel van de ondernemingskamer in rov. 3.6 dat — kort samengevat — onder de gegeven omstandigheden, vermeld in rov. 3.5, gelet op ‘de bij de beantwoording van de ontvankelijkheidsvraag in aanmerking te nemen economische werkelijkheid’ de aandeelhouders in Chinnede moeten worden aangemerkt als economisch gerechtigden in Chinese Workers en voormelde feiten en omstandigheden daarom rechtvaardigen een uitzondering te maken op de hoofdregel van art. 2:346 lid 1 (aanhef en onder b) BW, reden waarom [gerequireerde] bevoegd is tot doen van enquête-verzoek en een verzoek tot treffen van onmiddellijke voorzieningen ten aanzien van Chinese Workers.
Immers, de ondernemingskamer heeft aldus miskend dat de in art. 2:344 e.v. BW neergelegde regeling van het recht van enquête weliswaar van toepassing kan zijn op een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid zoals Chinese Workers, maar — naar de bedoeling van de wetgever bij de Wet van 8 november 1993, tot wijziging en aanvulling van de regeling van het recht van enquête (Stb. 1993, 597) en bij de Wet van 17 december 1997, op de formeel buitenlandse vennootschappen (Stb. 1997, 697) en de algemeen heersende rechtsopvatting5. — deze regeling niet kan worden uitgeoefend ten aanzien van rechtspersonen, zoals Chinnede, welke zijn opgericht naar vreemd recht en hun statutaire zetel in het buitenland hebben en in Nederland — zoals de ondernemingskamer in rov. 3.5 feitelijk, naar de kern genomen, vaststelt — via deze besloten vennootschap (Chinese Workers) een vestiging of filiaal in stand houdt, haar ondernemingsactiviteiten hier uitoefent en feitelijk geen werkelijke band heeft met Hong Kong.
Anders dan de ondernemingskamer tot uitgangspunt nam, was derhalve voor de ontvankelijkheid van [gerequireerde] in haar verzoeken niet bepalend of beslissend
- (i)
dat de buitenlandse rechtspersoon (Chinnede) enkel de aandelen in de besloten vennootschap (Chinese Workers) beheert en verder geen enkele (ondernemings)-activiteit (in het buitenland of in Nederland) verricht,
- (ii)
geen reden is waarom dat beheer vanuit het buitenland (Hong Kong) zou moeten worden verricht en daarvan ook geen sprake is,
- (iii)
alle ondernemingsactiviteiten (zoals de werving van personeel in China voor werkzaamheden in Nederland) door of in opdracht van de vennootschap worden verricht en
- (iv)
de door haar ingeschakelde derden verschuldigde commissie rechtstreeks wordt voldaan aan de aandeelhouders van de buitenlandse rechtspersoon (in de verhouding van hun aandelenbezit).
- b.
Althans, met haar hier bestreden oordeel in rov. 3.6 — dat [gerequireerde] bevoegd tot het doen van (en aldus ontvankelijk is in) het enquêteverzoek en verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen — en daarop gegeven beslissingen in rov. 3.13–3.14 en dicta van de beschikking van 7 en 9 februari 2012 tot overdracht van 51% van de door Chinnede in het kapitaal van Chinese Workers gehouden aandelen ten titel van beheer aan de door haar benoemde tijdelijke bestuurder, heeft de ondernemingskamer blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
Aldus miskende zij dat in een geval als het onderhavige waarin de buitenlandse moeder (Chinnede) uitsluitend de aandelen in de Nederlandse dochter (Chinese Workers) beheert en verder geen enkele ondernemingsactiviteit verricht (rov. 3.5) de wettelijke regeling van enquêterecht althans het bepaalde in art. 2:349a BW overeenkomstig de bedoeling van de wetgever (t.a.p.) niet toepassing kan vinden omdat de overdracht ten titel van beheer van de 51% aandelen in de Nederlandse dochter als tijdelijke maatregel naar Nederlands recht feitelijk en rechtens niet beperkt is tot (de organisatie tot besluitvorming binnen) de Nederlandse dochter maar doorwerkt c.q. ingrijpt in (de organisatie tot besluitvorming binnen) de buitenlandse moeder, met ontoelaatbare doorkruising van het in het buitenland (Hong Kong) geldende recht. Waar aandeelhouders van de buitenlandse moeder naar buitenlands recht eerst besluiten namen voor het (dagelijks) bestuur van de Nederlandse dochter, levert (tijdelijke) aandelenoverdracht ten titel van beheer in een geval als het onderhavige ontoelaatbare aantasting/inperking6. op van hun, door het vreemd recht beheerste, gezamenlijke zeggenschap via de buitenlandse moeder in de Nederlandse dochter en de daaraan verbonden onderneming.
In haar beschikking(en) heeft de ondernemingskamer in zoverre een verkeerde maatstaf aangelegd en de te ver strekkende grensoverschrijdende rechtsgevolgen van de tijdelijke aandelenoverdracht ten titel van beheer veronachtzaamd.
- c.
Nu [gerequireerde] — als minderheidsaandeelhoudster in Chinnede — heeft gesteld dat het bestuur van Chinnede in een ‘impasse’ verkeerde, diende deze impasse naar het recht van Hong Kong en statuten van Chinnede te worden doorbroken, zodat bij de bevoegde rechter in Hong Kong7. het bestuur van Chinnede zelf een daartoe strekkend verzoek zou hebben kunnen indienen, dan wel aan [gerequireerde] volgens de statuten deze (proces)bevoegdheid bij contract had kunnen verlenen.
Door in rov. 3.4 slechts ervan uit te gaan dat haar (internationale) rechtsmacht (‘competentie’) niet behoorde de kwestie over de mate waarin [verzoekers] c.s. en [gerequireerde] naar het recht van Hong Kong [verzoekers] c.s. gerechtigd zijn tot de aandelen in Chinnede, en (niettemin) in rov. 3.5–3.6 en rov. 3.13–3.14 te oordelen en beslissen als de ondernemingskamer heeft gedaan, heeft zij (ook) in zoverre blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het hier toepasselijke recht en de (grensoverschrijdende) reikwijdte van de regeling van het recht van enquête zoals neergelegd in de art. 2:344 e.v. althans van het bepaalde in art. 2:349a BW.
- d.
Daarmee, of daarnaast, heeft de ondernemingskamer in haar beschikkingen, met haar oordeel en beslissing(en) tot benoeming van de tijdelijk bestuurder en beheerder van aandelen en tot tijdelijke aandelenoverdracht ten titel van beheer bij wijze van onmiddellijke voorzieningen, ten onrechte dan wel op een uit de motivering niet (voldoende) kenbare wijze gepasseerd de essentiële stellingen van [verzoekers] c.s.8., dat het tot onmiddellijke voorzieningen strekkende verzoek van [gerequireerde] met geen ander doel is gedaan dan om de controle in Chinese Workers en daaraan verbonden onderneming te behouden in weerwil van de uitspraken in kort geding dat Chinnede de enige bevoegde bestuurder van Chinese Workers is en [verzoeker 1] en [verzoeker 2] samen met [gerequireerde] bevoegd zijn Chinese Workers te vertegenwoordigen, en benoeming van een tijdelijk bestuurder c.q. onderzoeker als ‘verkapte’ geschillenregeling tussen de aandeelhouders in Chinnede de met voldoende waarborgen omklede rechtsgang in de procedure voor de High Court in Hong Kong doorkruist; deze rechter, bij wie het geding over de door het recht van Hong Kong beheerste aandeelhoudersverhouding in Chinnede aanhangig is, zal naast het beslissen over het aandelengeschil enige patstelling in het bestuur van Chinnede beslechten door het treffen van daartoe aangewezen maatregelen, reden waarom volgens [verzoekers] c.s. in afwachting van diens uitspraak het niet past c.q. buiten de doeleinden van het recht van enquête valt de ondernemingskamer op voorhand te verzoeken onderzoek te gelasten en onmiddellijke voorzieningen te treffen die beslissingen van de in Hong Kong bevoegde rechter doorkruisen.
Omtrent deze door [verzoekers] c.s. aangevoerde — internationaal (proces)rechtelijke -bezwaren tegen ruime en premature toepassing van het middel van enquête c.q. deze wettelijke regeling heeft de ondernemingskamer niets overwogen, zodat haar beschikking van 7 februari 2012 in zoverre niet naar de eisen der wet met voldoende redenen is omkleed om begrijpelijk, controleerbaar en aanvaardbaar, te zijn nu uit de gegeven motivering niet (tenminste) kenbaar is waarom volgens de ondernemingskamer de uitspraak van de bevoegde rechter in Hong Kong over de aandeelhoudersverhouding in Chinnede en te treffen maatregelen niet eerst konden worden afgewacht alvorens haar bestreden beschikkingen te geven.
- 2.
- a.
Bovendien, of althans, heeft de ondernemingskamer met het bestreden oordeel en daarop gegeven beslissing(en) tot ontvankelijkverklaring van [gerequireerde] in het enquêteverzoek en verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen (ook) eraan voorbijgezien dat de in rov. 3.5 vermelde omstandigheden niet, als zodanig en zonder meer, rechtvaardigen een uitzondering te maken op de hoofdregel van art. 2:346 lid 1, aanhef en onder b, BW dat slechts houders van (certificaten van) aandelen in de vennootschap waarop het onderzoek betrekking heeft bevoegd zijn tot het indienen van zodanig verzoek, en miskende de ondernemingskamer dat (reeds) daarom niet [gerequireerde] als minderheidsaandeelhouder in Chinnede maar alleen Chinnede als enige (100%-)aandeelhoudster in Chinese Workers bevoegd was (en is) tot het doen van een enquêteverzoek als bedoeld in art. 2:345 BW en een verzoek tot treffen van onmiddellijke voorzieningen ten aanzien van Chinese Workers als bedoeld in art. 2:349a BW. Immers, zowel op grond van de tekst van art. 2:345 als van de wetsgeschiedenis wordt volgens vaste rechtspraak van Uw Raad9. aangenomen dat de bevoegdheid tot het indienen van een verzoek tot het instellen van een enquête alleen toekomt aan degenen aan wie deze bevoegdheid in de wet is verleend en dat de in art. 2:346 opgenomen opsomming van degenen aan wie die bevoegdheid toekomt, limitatief is.
- b.
Voorzover (moet worden aangenomen dat) de ondernemingskamer (kennelijk) van oordeel is geweest dat op grond van de in rov. 3.5 vermelde omstandigheden de wet ruimte biedt c.q. moet bieden voor, wat in de rechtsliteratuur wel wordt aangeduid als, een ‘bevoegdheidsdoorbraak’ zoals Uw Raad heeft aanvaard voor concern-enquête(verzoeken) in HR 4 februari 2005, NJ2005, 127 (Landis), heeft de ondernemingskamer blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting nu in dit geval géén sprake is van concern-enquête, als bedoeld in de Landis-beschikking. Dat, zoals de ondernemingskamer vaststelt (rov. 3.4–3.5),
- (i)
[gerequireerde] houder van 25%-aandelen in Chinnede,
- (ii)
Chinnede alle aandelen van Chinese Workers beheert en
- (iii)
verder geen (ondernemings)activiteit verricht,
- (iv)
er geen reden is waarom dit beheer vanuit Hong Kong zou moeten worden verricht en daarvan feitelijk ook geen sprake is,
- (v)
alle ondernemingsactiviteiten (zoals werving van personeel in China voor de werkzaamheden in Nederland) door of in opdracht van Chinese Workers worden verricht en
- (vi)
de door haar ingeschakelde derden verschuldigde commissie aan de aandeelhouders van Chinnede (pro rata parte) wordt betaald,
impliceert immers nog niet c.q. houdt als zodanig niet het oordeel in dat Chinnede en Chinese Workers als 100%-dochter ‘tezamen een economische en organisatorische eenheid onder gemeenschappelijke leiding’ (met vrijwel volledige personele unie) vormen, als gevolg waarvan binnen Chinese Workers geen sprake is van enig ten opzichte van Chinnede zelfstandig bepaald en gevoerd bestuurs-beleid en dat het beleid en de gang van zaken van Chinese Workers de belangen van [gerequireerde] als één van de aandeelhouders van Chinnede evenzeer en op gelijke wijze raken als het beleid en de gang van zaken van Chinnede zelf.
Door (niettemin) in rov. 3.6 te oordelen en beslissen dat — samengevat — ook in dit geval ‘[g]elet op de bij de beantwoording van de ontvankelijkheidsvraag in aanmerking te nemen economische werkelijkheid’ (reeds) op grond van de in rov. 3.5 vermelde omstandigheden de aandeelhouders in Chinnede moeten worden gekwalificeerd als ‘economisch gerechtigden in Chinese Workers’ en die omstandigheden ‘daarom’ rechtvaardigen dat, niettegenstaande het bepaalde in art. 2:346 aanhef en onder b BW, [gerequireerde] als minderheidsaandeelhoudster in Chinnede bevoegd is tot het doen van een enquêteverzoek (art. 2:345 BW) en een verzoek tot treffen van onmiddellijke voorzieningen (art. 2:349a BW), heeft de ondernemingskamer een onjuiste — te ruime — maatstaf aangelegd bij beoordeling van de ontvankelijkheid van [gerequireerde] en is zij dan ook, met een te ruime wetsuitleg/toepassing, getreden buiten het (door de wetgever als limitatief bedoelde) beperkte toepassingsbereik van artt. 2:345 en 2:346 — en daarmee van de regeling van het recht van enquête — waardoor zij (ook) de grenzen van haar rechtsvormende taak heeft overschreden.
- 3.
- a.
Althans, de ondernemingskamer heeft haar hiervoor bestreden oordeel niet naar de eisen der wet met voldoende redenen omkleed omdat zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, uit rovv. 3.4–3.6 niet kan worden opgemaakt dat en waarom de ondernemingskamer van oordeel is dat de in rov. 3.4 en 3.5 vermelde omstandigheden meebrengen dat — moet worden aangenomen dat — Chinnede en Chinese Workers ‘gezamenlijk een economische en organisatorische eenheid onder gemeenschappelijke leiding’ (met een vrijwel volledige personele unie) vormen, waardoor binnen Chinese Workers als 100%-dochter géén sprake is van enig ten opzichte van Chinnede zelfstandig bepaald en gevoerd bestuursbeleid en het beleid en de gang van zaken van Chinese Workers de belangen van de aandeelhouders van Chinnede evenzeer en op gelijke wijze raken als het beleid en de gang van zaken van Chinnede zelf.
De ondernemingskamer heeft daaromtrent in de beschikking van 7 februari 2012 niets vastgesteld, althans dit kan niet (voldoende kenbaar) worden opgemaakt uit de motivering zodat haar beschikking in zoverre ontoereikend is gemotiveerd om begrijpelijk, controleerbaar en aanvaardbaar, te zijn.
- b.
Ook als — moet worden aangenomen — dat naar haar (kennelijk) oordeel uit de in rov. 3.5 vermelde feiten en omstandigheden volgt c.q. daarin besloten ligt dat voormelde situatie zich in het onderhavige geval voordoet, is haar hier bestreden oordeel zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, onbegrijpelijk omdat uit die omstandigheden — in hun onderlinge samenhang bezien — (veeleer) volgt dat binnen Chinese Workers wèl sprake is van een ten opzichte van Chinnede ‘zelfstandig bepaald en gevoerd bestuursbeleid’, zodat (reeds daarom) géén sprake is c.q. kan zijn van een(zelfde) situatie als bedoeld in de Landis-beschikking.
- c.
Daarmee, of daarnaast, heeft de ondernemingskamer ten onrechte niet dan wel op niet uit de motivering (voldoende) kenbare wijze in haar oordeel betrokken de essentiële stelling van [verzoekers] c.s.10. dat — zoals de ondernemingskamer in rov. 2.10–2.12 vaststelde11. — [gerequireerde] de onderneming van Chinese Workers sinds medio 2008 ‘gekaapt’ had en ten opzichte van Chinnede zelfstandig heeft gehandeld als aandeelhouder en bestuurder op basis van een onrechtmatig zichzelf verleende volmacht, nu uit deze omstandigheden (reeds) volgt dat binnen Chinese Workers juist wèl sprake is van een ten opzichte van Chinnede ‘zelfstandig bepaald en gevoerd bestuursbeleid’ én het beleid en de gang van zaken van Chinese Workers de belangen van de aandeelhouders van Chinnede juist niet‘evenzeer en op gelijke wijze raken’ als het beleid en de gang van zaken van Chinnede zelf. Of en dat [gerequireerde] daarmee verwijtbaar had gehandeld, heeft de ondernemingskamer in (rov. 3.10 van) haar beschikking van 7 februari 2012 in het midden gelaten, zodat daarvan ook (voorzover nodig) veronderstellenderwijs kan worden uitgegaan.
- 4.
- a.
Daarmee of daarnaast heeft de ondernemingskamer met de bestreden oordelen en beslissingen in rovv. 3.4–3.6 blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door bij haar beantwoording van de ontvankelijkheidsvraag (reeds) bepalend en beslissend te oordelen — het enkele feit — dat op grond van de in rov. 3.5 vermelde omstandigheden en de ‘economische werkelijkheid’ [gerequireerde] als aandeelhouder in Chinnede kan worden aangemerkt c.q. heeft te gelden als ‘economisch gerechtigde’ in Chinese Workers en ‘daarom’ bevoegd is tot het doen van een verzoek als bedoeld in art. 2:345 en een verzoek tot treffen van onmiddellijke voorzieningen als bedoeld in art. 2:349a BW.
Voor zover — moet worden aangenomen dat — de ondernemingskamer voor haar oordeel over de rechtspositie van aandeelhouders in een moedermaatschappij als ‘economisch gerechtigde’ in een 100%-dochtermaatschappij (mede) aansluiting heeft gezocht bij de, in HR 6 juni 2003, NJ 2003, 486 (Scheipar) aanvaarde, gelijkstelling van economisch rechthebbenden op (certificaten van) aandelen met de aandeelhouder (certificaathouder) als bedoeld in art. 2:346, aanhef en onder b, heeft de ondernemingskamer miskend dat naar het oordeel van de Hoge Raad van een dergelijke gelijkstelling uitsluitend sprake kan zijn in gevallen waar aan de economische rechthebbende in verhouding tot de juridische aandeelhouder (certificaathouder) ‘alle bevoegdheden toekomen met betrekking tot de zeggenschap’ en de aandelen (certificaten) geheel en al ‘voor rekening en risico van de economische rechthebbende’ worden gehouden; in deze gevallen brengt de strekking van het recht van enquête mee dat de daardoor aan de kapitaalverschaffer verleende bescherming (ook) de economische rechthebbende kan inroepen, waartoe niet noodzakelijk is dat tussen de economisch rechthebbende op de (certificaten van) aandelen en de aandeelhouder (certificaathouder) een rechtstreekse contractuele band bestaat.12. Omtrent dit alles heeft de ondernemingskamer niets vastgesteld of overwogen. Aldus geeft haar oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting als zij van oordeel was dat bij beoordeling van de ontvankelijkheid van [gerequireerde] in haar enquête-verzoek het in de Scheipar-beschikking overwogene bepalend noch beslissend is, indien enkel wordt uitgegaan van ‘economische werkelijkheid’.
Immers, zoals in HR 8 april 2011, NJ2011, 338 (TESN) is herhaald en benadrukt, brengt het zijn van ‘economische rechthebbende’ (ic. trustee en primary beneficiary) niet, als zodanig en zonder meer, (reeds) mee dat bij de beantwoording van de ontvankelijkheidsvraag de juridische aandeelhouder kan worden ‘weggedacht’, waaraan niet afdoet dat naar de ‘economische werkelijkheid’ het functioneren van de aandeelhouder feitelijk overeenkomt met dat van een administratiekantoor, indien deze economische rechthebbende (ic. trustee en primary beneficiary) niet kan worden beschouwd als of gelijkgesteld met een economisch rechthebbende op de aandelen in de vennootschap waarop het onderzoek betrekking heeft.
Daarnaast geldt dat voor het toestaan van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken bij de dochter door een aandeelhouder (certificaathouder) in de moeder tenminste is vereist dat de aandeelhouder (certificaathouder) bevoegd is om op de voet van art. 2:346, aanhef en onder b, BW een enquête in de moeder te verzoeken, aangezien het gaat om een ‘bevoegdheidsdoorbraak’ en in zoverre een verzoek tot enquête bij de dochter een afgeleid enquêteverzoek in de moeder is.13.
- b.
Als (moet worden aangenomen) dat — de ondernemingskamer dit een en ander wèl tot uitgangspunt heeft genomen en in haar beoordeling betrokken, heeft zij haar beschikking niet naar de eisen der wet met voldoende redenen omkleed, nu niet uit de motivering blijkt dat en op welke wijze zij voor het oordeel in rov. 3.4–3.6 het in de Scheipar-beschikking overwogene in aanmerking heeft genomen.
Daarmee is de motivering ook niet (voldoende) om begrijpelijk, controleerbaar en aanvaardbaar, te zijn in het licht van de (essentiële) stelling van [verzoekers] c.s.14. dat [gerequireerde] als minderheidsaandeelhouder in Chinnede niet behoort tot de kring van enquête-gerechtigden nu zij voor toepassing van art. 2:346 géén ‘eigen — (…) niet afgeleid — economisch belang’15. bij de aandelen in Chinese Workers heeft, omdat haar (aandeelhouders)belang een afgeleide is van het economische belang dat Chinnede heeft in Chinese Workers als 100%-dochtermaatschappij.
Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet duidelijk waarom de in rov. 3.5 vermelde omstandigheden wèl, op zichzelf of in onderlinge samenhang bezien, de gevolgtrekking wettigen dat ondanks haar — door de ondernemingskamer in het midden gelaten (en bij wijze van hypothetisch feitelijke grondslag in cassatie aldus tot uitgangspunt te nemen) — ‘afgeleid economisch belang’ [gerequireerde] naar het oordeel van de ondernemingskamer desalniettemin in haar hoedanigheid van aandeelhouder in Chinnede kan worden aangemerkt als economisch gerechtigde. Haar beschikking is (ook) in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
Gegrondbevinding van één of meer klachten van voormelde middelonderdelen brengt mee dat wat de ondernemingskamer voor het overige in haar beschikking van 7 februari 2012 en daarop voortbouwende beschikking van 9 februari 2012 heeft geoordeeld en beslist, (ook) niet in stand zal kunnen blijven en beide beschikkingen zullen moeten worden vernietigd.
Ingeval Uw Raad van oordeel mocht zijn dat het oordeel van de ondernemingskamer op de voet van het bepaalde in art. 2:345 en 2:346, aanhef en onder b, BW dat [gerequireerde] bevoegd was in de gegeven omstandigheden het dit geding inleidende enquêteverzoek in te dienen, worden hieronder de volgende rechts- en motiveringsklachten aangevoerd.
Door in rovv. 3.8 – 3.15 en het dictum van haar beschikking van 7 februari 2012 te oordelen en beslissen als de ondernemingskamer heeft gedaan:
‘3.8
[gerequireerde] heeft aangevoerd dat tussen haar en [verzoeker 1] een patstelling bestaat en dat als gevolg daarvan Chinnede niet in staat is als bestuurder van Chinese Workers te functioneren. Als gevolg hiervan kunnen namens Chinese Workers geen betalingen meer worden gedaan, zodat schuldeisers onbetaald blijven en faillissement van de vennootschap dreigt.
3.9
[verzoekers] c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat de inmiddels tussen [verzoeker 2] en [gerequireerde] gemaakte afspraak over het betalingsverkeer (zie hierboven onder 2.15) Chinese Workers in staat stelt om de normale betalingen in verband met haar bedrijfsvoering te doen en dat van een acuut faillissementsrisico dus geen sprake is.
Ook overigens zijn er volgens [verzoekers] c.s. geen gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen; er is geen reden om bij voorbaat aan te nemen dat [verzoeker 2] en [gerequireerde] niet zouden kunnen samenwerken. Voor zover sprake is van een patstelling is deze door [gerequireerde] opzettelijk gecreëerd en kan zij zich op de gevolgen daarvan niet beroepen. De handelwijze van [gerequireerde] biedt de overige aandeelhouders van Chinnede grond om in een procedure bij de bevoegde rechter te Hong Kong schorsing of ontslag van [gerequireerde] als bestuurder van Chinnede te bewerkstelligen.
3.10
De Ondernemingskamer oordeelt als volgt. Vastgesteld moet worden dat tussen [gerequireerde] en [verzoekers] c.s. over en weer een diep wantrouwen bestaat. [gerequireerde] stelt dat [verzoekers] c.s. zich jarenlang niet met Chinese Workers hebben bemoeid en thans slechts uit zijn op het aan hen laten uitkeren van de winstreserves, terwijl de stellingen van [verzoekers] c.s. er op neerkomen dat [gerequireerde] Chinese Workers heeft ‘gekaapt’ en de afspraak tot teruglevering van de aandelen ‘heeft onteerd’. Weliswaar is tussen partijen een regeling getroffen op grond waarvan Chinese Workers (naar de Ondernemingskamer begrijpt ook in de maanden na november 2011) betalingen kan doen ter voldoening aan de verplichtingen die voorvloeien uit haar normale bedrijfsvoering, maar dit doet er niet aan af dat, als gevolg van het genoemde wantrouwen sprake is van een impasse die besluitvorming door het bestuur en in de aandeelhoudersvergadering van Chinese Workers onmogelijk maakt. De stelling van [verzoekers] c.s. dat deze patstelling zou zijn te wijten aan [gerequireerde] is, wat daar overigens van zij, geen reden voor afwijzing van het enquêteverzoek omdat de toewijsbaarheid van dat verzoek vooral afhankelijk is van het belang van Chinese Workers. [gerequireerde] heeft onweersproken aangevoerd dat in april en juni 2012 de arbeidsovereenkomsten van drie van de zeven weknemers aflopen. Bij de huidige stand van zaken moet aangenomen worden dat geen besluitvorming zal kunnen plaatsvinden over de voortzetting of beëindiging van deze arbeidsovereenkomsten. Zoals [gerequireerde] heeft gesteld is voorts aannemelijk dat Chinese Workers zich in verband met het inmiddels beëindigd zijn van het convenant en de gewijzigde wetgeving ten aanzien van het verstrekken van tewerkstellingsvergunningen voor mensen van buiten de Europese Unie, zal moeten beraden op de wijze waarop en de mate waarin zij haar activiteiten kan voortzetten en op de vraag of zij andere (aanpalende) activiteiten dient te ontplooien. De patstelling is dan ook een gegronde reden om aan de juistheid van het beleid van Chinese Workers te twijfelen.
3.11
Het verzoek tot het gelasten van een onderzoek is toewijsbaar. [gerequireerde] heeft de periode waarop het onderzoek betrekking zou moeten hebben niet nader aangeduid. De Ondernemingskamer zal bepalen dat het onderzoek betrekking zal hebben op de periode vanaf 1 augustus 2008 omdat in de periode sindsdien, anders dan voorheen, geen regelmatig overleg tussen partijen heeft plaatsgevonden over de gang van zaken binnen Chinese Workers.
3.12
De te benoemen onderzoeker zal zich vooral dienen te richten op de oorzaken van de patstelling tussen partijen en kan het tot zijn taak rekenen te onderzoeken of tussen partijen overeenstemming kan worden bereikt ter opheffing van die patstelling. Het ligt voor de hand dat de onderzoeker daarbij tevens aandacht besteedt aan de door [verzoekers] c.s. in hun verweerschrift geuite bezwaren tegen de wijze waarop [gerequireerde] heeft gehandeld als feitelijk bestuurder van Chinese Workers, in bijzonder:
- —
dat zij zichzelf eigenmachtig een hoger salaris heeft toegekend dan tussen partijen was afgesproken en familieleden (haar zoon, schoondochter en zus) in dienst heeft genomen van Chinese Workers, althans hen op de loonlijst heeft geplaatst;
- —
dat zij vanaf eind 2008 weigert deel te nemen aan de voordien gebruikelijke bijeenkomsten van [verzoekers] c.s. en [gerequireerde] die zien op de gang van zaken binnen Chinese Workers en dat zij weigert [verzoeker 1], althans diens alternate director [verzoeker 2] te informeren over het bedrijfsaangelegenheden van Chinese Workers;
- —
dat zij eigenmachtig de jaarrekeningen 2007, 2008 en 2009 van Chinese Workers heeft vastgesteld en feitelijk zichzelf heeft gedechargeerd voor het door haar gevoerde beleid;
- —
dat zij handelt als zelfstanding bevoegd bestuurder van Chinese Workers en aan zich zelf ongeldige volmachten toekent.
3.13
Wegens de impasse in het bestuur van Chinese Workers is het naar het oordeel van de Ondernemingskamer tevens nodig om onmiddellijke voorzieningen te treffen die erop gericht zijn Chinese Workers in staat te stellen, zowel op het niveau van het bestuur als op dat van de aandeelhoudersvergadering beslissingen te nemen.
De Ondernemingskamer zal daartoe een tijdelijk bestuurder benoemen met doorslaggevende stem, die bevoegd is Chinese Workers zelfstandig te vertegenwoordigen. De Ondernemingskamer ziet bij de huidige stand van zaken onvoldoende aanleiding om, zoals [verzoekers] c.s. hebben gevraagd, de bevoegdheid van de te benoemen tijdelijke bestuurder op voorhand te beperken tot gevallen waarin Chinnede niet tot een beslissing kan komen.
3.14
De Ondernemingskamer acht het met het oog op de besluitvorming in de aandeelhoudersvergadering van Chinese Workers geboden om bij wijze van onmiddellijke voorziening 51% van de door Chinnede in het kapitaal van Chinese Workers gehouden aandelen ten titel van beheer over te dragen aan de te benoemen bestuurder.
3.15
De slotsom is dat het verzoek van [gerequireerde] zal worden toegewezen zoals hierna in het dictum te vermelden.
Chinese Workers zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten.’
heeft de Ondernemingskamer blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel haar (eerste) beschikking niet met voldoende redenen omkleed om begrijpelijk, controleerbaar en aanvaardbaar, te zijn in het licht van de gedingstukken en, meer in het bijzonder, de (hierna bedoelde) stellingen en verweren van [verzoekers] c.s. in de vorige instantie.
Deze algemene rechts- en motiveringsklacht worden als volgt uitgewerkt en toegelicht.
Toelichting en uitwerking:
- 5.
In het licht van de door de ondernemingskamer vastgestelde vaststaande feiten,
- (i)
dat in de kort geding procedure in hoger beroep op reconventionele vordering van [gerequireerde] [verzoeker 1] is veroordeeld, totdat Chinnede anders heeft beslist, in te stemmen met de gebruikelijke maandelijkse betalingen van Chinese Workers die noodzakelijk zijn voor haar dagelijkse bedrijfsvoering waaronder betalingen aan personeel, gedetacheerde koks, nutsbedrijven en belastingdienst (rov. 2.14), en
- (ii)
dat naar aanleiding daarvan [verzoeker 2] en [gerequireerde] over de inrichting van het betalingsverkeer een afspraak hebben gemaakt op basis waarvan een lijst met te verrichten betalingen is opgesteld en geaccordeerd (rov. 2.15), is zonder nadere motivering die ontbreekt, onbegrijpelijk dat de ondernemingskamer (niettemin) bij beoordeling van de toewijsbaarheid van het enquêteverzoek van [gerequireerde] in rov. 3.10 ervan is uitgegaan dat er sprake was van een ‘impasse die besluitvorming (…) in de aandeelhoudersvergadering van Chinese Workers onmogelijk maakt’ en dat zij bij het treffen van de voorzieningen tot uitgangspunt nam dat deze nodig zijn ‘Chinese Workers in staat te stellen zowel op het niveau van het bestuur als op dat van de aandeelhoudersvergadering beslissingen te nemen’ (rov. 3.13), waartoe ‘met het oog op de besluitvorming in de aandeelhoudersvergadering van Chinese Workers 51% van de door Chinnede in het kapitaal van Chinese Workers gehouden aandelen ten titel van beheer’ aan de tijdelijk bestuurder zijn overgedragen (rov. 3.14).
Zoals [verzoekers] c.s. hebben betoogd,16. was in zoverre van een impasse geen sprake (meer) nu maandelijkse betalingen noodzakelijk voor dagelijkse bedrijfsvoering van Chinese Workers door besluitvorming in Chinnede steeds werden voldaan sinds de uitspraak van de voorzieningenrechter in het kort geding, [verzoeker 2] had bevestigd dat hij steeds zijn instemming zou geven aan zulke betalingen en [verzoeker 1] geboden is aan die betalingen zijn medewerking te verlenen (op straffe van een dwangsom), zodat niet duidelijk is dat en waarom de ondernemingskamer tot haar oordeel heeft kunnen komen dat een impasse de besluitvorming binnen de aandeelhoudersvergadering van Chinese Workers onmogelijk maakte alsmede dat ‘met het oog op de besluitvorming in de aandeelhoudersvergadering’ van Chinese Workers nodig was om ‘vooralsnog voor de duur van het geding’ de 51% van de door Chinnede gehouden aandelen in Chinese Workers ten titel van beheer over te dragen aan de op 9 februari 2012 benoemde persoon in zijn hoedanigheid van tijdelijk bestuurder en beheerder van aandelen.
Als (enig) redengevende motivering is daartoe het door de ondernemingskamer vastgestelde wantrouwen onvoldoende, althans (ook) niet in samenhang gelezen met haar overweging dat, zoals zij in rov. 3.10 concludeerde, bij de ‘huidige stand van zaken’ moest worden aangenomen dat ‘geen besluitvorming zal kunnen plaatsvinden over de voortzetting of beëindiging van’ de in april en juni 2012 aflopende arbeidsovereenkomsten, omdat uit de motivering van de ondernemingskamer niet blijkt c.q. niet (voldoende) kenbaar valt op te maken of en dat aangaande de voortzetting en beëindiging van die arbeidsovereenkomsten moet worden beslist in de aandeelhoudersvergadering van Chinese Workers (Chinnede).
Nu de ondernemingskamer terzake niets heeft vastgesteld en overwogen, is de in rov. 3.10 en 3.14 gegeven motivering in zoverre niet toereikend om begrijpelijk, controleerbaar en aanvaardbaar, te zijn voor haar beslissing tot toewijzing van het enquêteverzoek en tot de (tijdelijke) aandelenoverdracht ten titel van beheer.
- 6.
Daarmee, of daarnaast, heeft de ondernemingskamer in haar beschikking van 7 februari 2012 en daarop voortbouwende beschikking van 9 februari 2012 (ook) ten onrechte, dan wel op een niet toereikend gemotiveerde wijze, geoordeeld en beslist dat onder de omstandigheden van het onderhavige geval ‘vooralsnog voor de duur van het geding’ (geboden was dat) 51% van de door Chinnede gehouden aandelen in Chinese Workers ten titel van beheer moesten worden overgedragen aan de tijdelijke bestuurder/beheerder.
De ondernemingskamer heeft voor het treffen van de onmiddellijke voorziening (enkel) tot uitgangspunt genomen de ‘impasse in het bestuur van Chinese Workers’ en overwogen dat deze tijdelijke overdracht ten titel van beheer geboden is ‘met het oog op de besluitvorming in de aandeelhoudersvergadering van Chinese Workers’, zonder vast te stellen of en in hoeverre de bedoelde impasse (patstelling) tussen de aandeelhouders in c.q. de bestuurders van Chinnede zodanig doorwerkt in de algemene vergadering van aandeelhouders van Chinese Workers met betrekking waartoe een onderzoek wordt verzocht, dat deze onmiddellijke voorziening voor de duur van het geding geboden is ter opheffing van díe patstelling. Aldus is dit oordeel rechtens onjuist of niet (deugdelijk) gemotiveerd om begrijpelijk te zijn.
Gegrondbevinding van één of meerdere klachten van deze middelonderdelen brengt mee dat hetgeen de ondernemingskamer omtrent de verzochte enquête en de tijdelijke aandelenoverdracht ten titel van beheer bij beschikking van 7 februari 2012 en daarop voortbouwende beschikking van 9 februari 2012 verder heeft geoordeeld en beslist, niet in stand kan blijven en ook (het dictum van) deze beschikkingen in zoverre moeten worden vernietigd.
Conclusie
Op bovenstaande gronden verzoeken [verzoekers] c.s. de Hoge Raad om de beschikkingen van de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam, gegeven en uitgesproken op 7 februari 2012 (zaaknr. 200.097.019/01 OK) en op 9 februari 2012 (zaaknr. 200.097.019 OK) te vernietigen, met een zodanige afdoening als de Hoge Raad zal vermenen te behoren,
kosten rechtens.
Den Haag, 24 april 2012
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 24‑04‑2012
Zie rov. 2.1 t/m 2.16 van de beschikking van 7 februari 2012.
Verweerschrift onder nrs. 118–128.
Zie o.m. verweerschrift onder nrs. 108 en 115–117 en de in nr. 108 genoemde productie 13 met het advies naar het recht van Hong Kong.
Abusievelijk heeft de OK in rov. 1.3 van haar beschikking van 7 februari 2012 het subsidiaire verzoek van [verzoekers] c.s. beperkt voor het geval de ‘aandeelhouder van Chinese Workers’ niet tot een beslissing kan komen.
OK 16 juli 2004, JOR, 2004/230; JRV 2004/647; ARO 2004/76 (Citadel Beheer Inc.).
Zie hier EHRM 25 juli 2002, Sovtransavto vs. Rusland, JOR 2003/111 en EHRM 7 november 2002, Olczak vs. Polen, JOR 2003/112.Zie ook HR 14 september 2007, NJ 2007, 610 (Tele2). Zie uitvoerig G.-J. Vossestein onder JOR 2003/112; A.J.P. Schild, De betekenis van artikel 1 Eerste Protocol voor het ondernemingsrecht, NJCM-Bulletin 2007, p. 603–624; M.W. Josephus Jitta en T. Barkhuysen onder JOR 2010/42; F. Eikelboom, Een toetsingskader voor het treffen van voorzieningen in het enquêterecht: artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, Ondernemingsrecht 2009/143; R. Niesink, Voorlopige voorzieningen in enquêteprocedures en de bescherming van het recht op eigendom, V&O 2010/5, p. 97–100; M.L. Lennarts, Majority shareholder sidelined by the Dutch business court: the Inter Access case in the light of Article 1 Protocol 1 ECHR, European Company Law 2010, p. 210–216; W.J. Slagter, Onteigening van aandelen, Ondernemingsrecht 2010/71 en recentelijk de A-G Timmerman in zijn conclusie vóór HR 23 maart 2012, LJN: BV1056 (E-Traction Worldwide II) met verdere gegevens.
Zie o.m. verweerschrift onder nrs. 108 en 115–117 en de in nr. 108 genoemde productie 13 met het advies uit Hong Kong over de mogelijkheden om naar het recht van Hong Kong in vier rechtsgangen op te treden tegen [gerequireerde].
Verweerschrift onder nrs. 17–19 en 108–117 en de in nr. 108 genoemde productie 13 met het advies naar het recht van Hong Kong.
Sinds HR 1 februari 2002, JOR 2002, 29 (De Vries Robbé).
Verweerschrift onder nrs. 57 e.V.
Hiervoor weergegeven als vaststaande feiten onder (xiv) – (xvi).
Zie in dezelfde zin HR 10 september 2012, NJ 2010, 665 (Butôt) waarin de bevoegdheidsdoorbrekende wetsuitleg is uitgebreid tot erfgenamen van een onverdeelde boedel uit een nalatenschap waartoe certificaten van aandelen behoren, welke personen voor hun nalatenschapsaandeel zijn aan te merken als economisch certificaathouder voor wier rekening en risico de certificaten worden gehouden. Volgens de HR brengt de strekking van het enquêterecht ook hier mee dat zij de daardoor hen als ‘verschaffer van risicodragend kapitaal’ verleende bescherming kunnen inroepen en om die redden kunnen worden gelijkgesteld met de in art. 2:346 onder b bedoelde certificaathouders (ondanks dat hen géén bevoegdheden m.b.t. de zeggenschap toekomen waardoor niet relevant was dat een executeur de boedel beheerde en in en buiten rechte optrad).
Zie A-G Vlas onder nr. 2.32 vóór HR 8 april 2011, NJ 2011, 338; Asser/Maeijer/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II* (2009), nrs. 739–740.
Verweerschrift onder nrs. 122–125.
Vgl. A-G Vlas onder nr. 2.14 van de conclusie vóór HR 8 april 2011, NJ 2011, 338. Zie in deze zin ook het verweerschrift onder nrs. 122–124.
Verweerschrift onder nr. 132.