Typografische accentueringen als in het origineel. Aan de bewijsmiddelen is de volgende voetnoot toegevoegd: “Tenzij hierna anders vermeld, maken de bewijsmiddelen deel uit van het dossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, met het registratienummer PL2100-2017007869 Z. Dit dossier bevat een aantal door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal en andere bescheiden en bestaat uit 143 doorgenummerde pagina’s.”
HR, 15-10-2019, nr. 18/03213
ECLI:NL:HR:2019:1593
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-10-2019
- Zaaknummer
18/03213
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1593, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑10‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:850
ECLI:NL:PHR:2019:850, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑09‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1593
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Schuldheling, art. 417bis Sr. (Bewijs)klacht dat uit de b.m. niet kan volgen dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de door hem op marktplaats aangeboden veegmachine door misdrijf was verkregen. HR: art.81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03213
Datum 15 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 december 2017, nummer 20/001739-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2019.
Conclusie 03‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie plv. AG. Art. 417bis Sr. Schuldheling. Blijkt uit de bewijsvoering voldoende dat de verdachte heeft gehandeld met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onachtzaamheid bij het voorhanden krijgen van een vrijwel nieuwe veegmachine? Strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/03213
Zitting 3 september 2019
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 6 december 2017 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch wegens “schuldheling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventien dagen met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling gedeeltelijk toegewezen en gelast dat van het gedeelte van de totale duur van de vrijheidsstraffen, dat als gevolg van de toepassing van de regeling voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, een deel, te weten 2 maanden, wordt ondergaan. Voor het overige heeft het hof de vordering afgewezen.
Namens de verdachte heeft mr. J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte “moest vermoeden dat de veegmachine door misdrijf was verkregen”. Uit het arrest volgt niet op welk punt de verdachte tekort is geschoten. In het bijzonder blijkt uit de bewijsvoering niet van redenen die de verdachte tot “grotere voorzichtigheid noopten” bij het “op verzoek van een voor hem bekende derde” te koop aanbieden van een veegmachine via de website marktplaats.nl.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard:
“dat hij in de periode van 23 december 2016 tot en met 9 januari 2017 te Eindhoven een goed, te weten een veegmachine, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
5. Het arrest houdt onder het opschrift “Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs” het volgende in:
“De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.”
6. De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:1.
“1.
Het proces-verbaal van aangifte, met bijlagen (dossierpagina’s 109-113). Dit proces-verbaal houdt in, als de verklaring van [aangever] , aangever:
Ik doe aangifte namens de benadeelde, [benadeelde] aan de [a-straat 1] te [plaats] .
Op vrijdag 23 december 2016 heb ik gebruik gemaakt van onze veegmachine. Hierna heb ik de veegmachine in een afgesloten ruimte geplaatst in het schoolgebouw.
Op maandag 9 januari 2017 na de kerstvakantie kwam ik tot de ontdekking dat de veegmachine was weggenomen. De veegmachine is voorzien van het merk: Lansto , type: 01, kleur groen/zwart, serienummer: [001] .
De veegmachine is slechts één maal gebruikt.
2.
Leverdatum: 21 december 2016
Omschrijving: Veegmachine 60 cm Lansto 01
B&S serienummer [001]
Opvangbak 60 cm
Totaalbedrag: € 955,60.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] , hoofdagent van politie (dossierpagina’s 37-38). Dit proces-verbaal houdt in, als relaas van verbalisant:
Op 9 januari 2017 omstreeks 09:00 uur werd ik telefonisch benaderd door [aangever] [het hof leest hierna telkens: [aangever] ],
[aangever] is werkzaam als conciërge op [benadeelde] [het hof leest hierna telkens: [benadeelde] ], gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] . [aangever] vertelde mij dat er een veegmachine was gestolen van de school en dat deze nu aangeboden werd op internet advertentiesite Marktplaats .
Ter plaatse vertelde aangever [aangever] mij dat de diefstal hem even tevoren pas bekend was geworden.
Ik hoorde de aangever mij verklaren:
Een persoon had de veegmachine aangeboden op Marktplaats en een geïnteresseerde, genaamd [betrokkene 1] uit [plaats] , had hierop gereageerd. De aanbieder zou de veegmachine met een nieuwwaarde van 1000 euro willen verkopen voor 500 euro. De aanbieder communiceerde enkel via de mailfunctie van Marktplaats met de aanstaande koper uit [plaats] . Hierdoor kun je anoniem communiceren en de aanbieder wilde het apparaat direct komen brengen tegen een extra vergoeding van 50 euro bovenop de 500 euro vraagprijs. De [hof: aspirant-]koper vertrouwde het niet en vroeg de aanbieder naar het serienummer van de veegmachine. De aanbieder stuurde hierop een foto van het apparaat waarop het serienummer stond. De aanstaande koper legde toen contact met de leverancier van deze veegmachines, genaamd Lansto B.V. , gevestigd in Prinsenbeek . Deze dealer kon aan de hand van het unieke serienummer achterhalen dat hij deze op 22 december 2016 nieuw had geleverd […] aan [benadeelde] te [plaats] .
De aanstaande koper nam hierop telefonisch contact op met de [benadeelde] in [plaats] en kreeg aangever [aangever] aan de lijn.
[aangever] gaf aan dat ze inderdaad een veegmachine hadden van het merk Briggs en Stratton en ging kijken of deze nog steeds in de gezamenlijke berging stond van de school. Aangever [aangever] kwam er toen achter dat de veegmachine weggenomen was. De diefstal had plaatsgevonden tussen 22 december 2016 en 9 januari 2017 daar het apparaat in die periode opgeslagen stond in de schuur. De aanstaande koper stuurde de advertentie en het serienummer door naar aangever en het bleek inderdaad de machine van de school te zijn.
De (hof: aspirant-)koper kwam via een sms-contact achter het mobiele telefoonnummer van de aanbieder. Dit was [telefoonnummer] .
4.
Het proces-verbaal van pseudokoop (dossierpagina’s 52-56). Dit proces-verbaal houdt in, als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 onder b van het Wetboek van Strafvordering, gelet op artikel 2, eerste lid onder a van de Politiewet 2012:
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , ben op 9 januari 2017 ingezet als pseudokoper. Ik had de opdracht contact op te nemen met de aanbieder van een veegmachine, merk Briggs en Stratton, die werd aangeboden op de internetsite Marktplaats.nl. Mij was namens het tactisch team medegedeeld dat deze van diefstal afkomstig was.
Op 9 januari 2017 omstreeks 16.22 uur heb ik, verbalisant [verbalisant 1] , gereageerd op bovengenoemde advertentie. De advertentie stond op “gereserveerd”.
Door mij, verbalisant [verbalisant 1] , werd via de berichtenservice van de internetsite Marktplaats een bericht gestuurd. De conversatie via deze berichtenservice is in dit proces-verbaal letterlijk weergegeven, inclusief spellings- en taalfouten.
Op genoemde datum en tijdstip, stuurde ik, verbalisant [verbalisant 1] , het navolgende bericht:
‘Hoi, ik zie dat de veegmachine gereserveerd is. Mocht deze nog te koop zijn hoor ik t graag’.
Op 9 januari 2017, omstreeks 16.23 uur, ontving ik, verbalisant [verbalisant 1] , het navolgende bericht:
‘Ja hij is nog te koop ik zal hem vandaag naar de klant brengen maar word niet meer gereageerd’.
Op 9 januari 2017, omstreeks 16.25 uur, stuurde ik, verbalisant [verbalisant 1] , het navolgende bericht:
‘Mocht je geen reactie meer krijgen voor hoeveel te koop’.
Op 9 januari 2017, omstreeks 16.26 uur, ontving ik, verbalisant [verbalisant 1] , het navolgende bericht:
‘500 euro. Is 1x gebruikt Is nog in nieuwstaat’
Op 9 januari 2017, omstreeks 16.30 uur, stuurde ik, verbalisant [verbalisant 1] , het navolgende bericht:
‘Ff checken wat deze nieuw kost. Je hoort van me’.
Op 9 januari 2017, omstreeks 16.31 uur, ontving ik, verbalisant [verbalisant 1] , het navolgende bericht:
‘oke’.
Vervolgens ontving ik, verbalisant [verbalisant 1] , via de berichtenservice, op 9 januari 2017, omstreeks 16.32 uur, een tweetal foto’s waarop het typenummer en het serienummer van de veegmachine te zien waren. Deze foto’s gingen vergezeld van de tekst:
‘Dit zijn de gegevens. Type bouwjaar.’
Ik zag op de foto’s dat het model betrof “[…]” en het serienummer [001] .
Op 9 januari 2017, omstreeks 21.11 uur, ontving ik, verbalisant [verbalisant 1] , het navolgende bericht:
‘Nog interesse. Want die klant het geen interesse in’
Op 9 januari 2017, omstreeks 21.16 uur stuurde ik, verbalisant [verbalisant 1] , het navolgende bericht:
‘Zeker, laat je morgen weten. Wil even met m 'n maatje overleggen. We zijn net begonnen met een bedrijfje waar we deze machine wel kunnen gebruiken’.
Op 9 januari 2017, omstreeks 21.16 uur, ontving ik, verbalisant [verbalisant 1] , het navolgende bericht:
‘Oke dan hoor ik het wel’
Op 10 januari 2017, omstreeks 10.09 uur, stuurde ik, verbalisant [verbalisant 1] , na daartoe bekomen opdracht, het navolgende bericht:
‘ik wil de veegmachine graag hebben voor 500. Vanmiddag rond 3 uur ophalen? En ik kom afspraken wel na’.
Op 10 januari 2017, omstreeks 10.22 uur, ontving ik, verbalisant [verbalisant 1] , het navolgende bericht:
‘Prima stuur ik zo adres van mijn garage waar die staat’.
Op 10 januari 2017, omstreeks 12.58 uur, ontving ik, verbalisant [verbalisant 1] , het navolgende bericht:
‘Adres is [b-straat 1] [plaats] . Dit huisnummer is bij mijn garagebox dus niet mijn woning. Als u er bent 10 minuten van te voren graag berichten zorg ik dat ik er ben’. Op 10 januari 2017, omstreeks 13.04 uur, stuurde ik, verbalisant [verbalisant 1] , het navolgende bericht:
‘Top ik ben er rond 3 uur. Ik stuur berichtje hier 10 min van te voren’.
Op 10 januari 2017, omstreeks 14.45 uur, begaf ik, verbalisant [verbalisant 1] , mij, na daartoe bekomen opdracht, samen met verbalisant [verbalisant 2] , naar de [b-straat ] te [plaats] . Omstreeks 14.50 uur stuurde ik, verbalisant [verbalisant 1] , via de berichtenservice van de internetsite Marktplaats , het navolgende bericht:
‘Over een minuut of 10 ben ik er.’
Op 10 januari 2017, omstreeks 14.57 uur, arriveerden wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , op een plein met garageboxen, gelegen naast perceel [b-straat 1] te [plaats] . Op dat moment was daar niemand aanwezig.
Op 10 januari 2017, omstreeks 14.59 uur, stuurde ik, verbalisant [verbalisant 1] , via genoemde berichtenservice, het navolgende bericht:
‘Sta op dat pleintje met die boxen’.
Op 10 januari 2017, omstreeks 14.59 uur, ontving ik, verbalisant [verbalisant 1] , het navolgende bericht:
‘1 minut’.
Ongeveer 1 minuut later zagen wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , dat op het pleintje een Volkswagen Polo gereden kwam met als inzittenden twee Turks uitziende mannen. Wij zagen dat deze auto op het pleintje stopte en dat vanaf de bestuurders- zijde een Turks uitziende man uitstapte. Wij zagen dat de andere man in de auto bleef zitten.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , sprak de man die was uitgestapt aan. Ik stelde mij voor en gaf hem een hand. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , bleef onderwijl in de auto zitten waarmee wij daar waren gekomen.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat de man aan wie ik mij had voorgesteld, een garagebox met een sleutel opende. Ik zag dat in de garagebox allerlei materialen aanwezig waren en dat direct achter de deur een veegmachine stond die ik herkende als de veeg- machine die in de advertentie was aangeboden.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , stapte ondertussen ook uit de auto en liep naar verbalisant [verbalisant 1] en de Turkse man die met elkaar in gesprek waren. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , sprak met de man over de staat van de veegmachine en zei dat deze er nog als nieuw uit zag. De man vroeg mij of ik wilde dat hij de motor van de machine zou starten. Ik zei tegen de man dat ik dat wel wilde waarop hij naar de man riep die samen met hem was gekomen en die nog steeds in de auto zat. Hierop stapte de andere man ook uit. Vervolgens werd de motor van de veegmachine gestart door deze man en kregen wij, verbalisanten, uitleg van de twee mannen over de werking van de machine.
Terwijl wij, verbalisanten, nog in gesprek waren met de twee Turkse mannen, werden zij door ter plaatse gearriveerde politieambtenaren aangehouden.
5.
Het proces-verbaal van aanhouding (dossierpagina 26), opgemaakt door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 5] , agent van politie. Dit proces-verbaal houdt in, als relaas van verbalisanten:
Op 10 januari 2017 omstreeks 15.05 uur hielden wij op de locatie [b-straat ] ter hoogte van nummer […] te [plaats] (garageplein) als verdachte aan: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] [hof: verdachte].
Wij waren op 10 januari 2017 met collega’s van de afdeling pseudokoop van de recherche doende met een actie. De collega’s van het pseudokoopteam hadden om 15.00 uur een afspraak met de aanbieder van een gestolen veegmachine. Het pseudokoopteam had van de aanbieder de locatie doorgekregen waar de verkoop zou plaatsvinden. De verdachte had aangegeven daar een garagebox te hebben. Om 15.00 uur kregen wij via de portofoon van het pseudokoopteam door dat we moesten naderen en aanhouden. Wij zagen een tweetal manspersonen bij het team staan. Wij hielden deze manspersonen aan. Het bleek te gaan om de verdachte [medeverdachte] en de verdachte [verdachte] .
6.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte (dossierpagina’s 81-86). Dit proces-verbaal houdt in, als verklaring van [medeverdachte]:
(pagina 84)
Gisteren [hof: 10 januari 2017] reden [verdachte] en ik naar een garagebox. Er stond daar een andere auto. [verdachte] is uitgestapt en ging in gesprek met de mensen in die auto. Ik zag [verdachte] een garagebox openen en ik zag [verdachte] een apparaat met een borstel ervoor uit de box halen. Ik ben toen [hof: ook] uitgestapt. [verdachte] vroeg mij het apparaat te starten. Ik heb het apparaat gestart.
7.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte (dossierpagina’s 88-93). Dit proces-verbaal houdt in, als verklaring van [medeverdachte]:
(pagina 92)
Er zat gewoon een trekhendel aan [hof: de veegmachine], ik heb daar aan getrokken. Hij startte toen niet. [verdachte] zei: ‘Je moet deze knop indrukken’ en hij drukte hem in. Ik trok toen nog een keer aan de hendel en toen startte hij wel.
8.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte (dossierpagina’s 94-99). Dit proces-verbaal houdt in, als verklaring van [verdachte] , verdachte:
(pagina 96)
Ik ken [medeverdachte] uit de buurt en van het vrijwilligerswerk. Gisteren [hof: 10 januari 2017] ben ik naar [medeverdachte] gereden met de auto. Ik heb tegen hem gezegd: ‘Rij even mee, ik heb iets te koop staan’. Ik had een veegmachine te koop staan. Ik had om 15.00 uur een afspraak met een klant, dit bleek politie te zijn. De afspraak was die veegmachine te verkopen.
(pagina 97)
Wij reden naar de [b-straat ] . Die box is van een Bulgaarse man. Hij heeft mij de sleutel gegeven. (...) Die Bulgaar zei dat ik in zijn garagebox moest kijken en zei dat er spullen stonden. Hij vroeg mij of ik er iets mee kon. Ik zei dat ik die wel kon verkopen. Ik heb toen foto’s gemaakt van die veegmachine en ik heb die foto’s op Marktplaats gezet. (...) Ik had de veegmachine voor € 600,00 op Marktplaats gezet.
9.
Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 6] , hoofdagent van politie (dossierpagina 107). Dit proces-verbaal houdt in, als relaas van verbalisant:
Naar aanleiding van de vordering om identificerende gegevens van de Marktplaatsadvertentie ontvingen wij van Marktplaats B.V. de volgende gegevens:
GebruikersID: [002]
Gebruikersnaam: [verdachte]
Telefoonnummer: [telefoonnummer]
Postcode: [postcode]
Uit deze gegevens wordt duidelijk dat het account waarop de gestolen goederen werden aangeboden is aangemaakt onder de postcode [postcode] . Deze postcode behoort bij de [c-straat] te [plaats] . Verdachte [verdachte] is woonachtig op de [c-straat] te [plaats] . (...)
In de telefoon van [medeverdachte] staat een contact ‘ [verdachte] .’ met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit telefoonnummer komt overeen met het telefoonnummer dat bij het aanmaken van het account is opgegeven.”
7. Ter terechtzitting van het hof hebben de verdachte en zijn raadsvrouw niet bestreden dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan schuldheling zoals in eerste aanleg bewezen was verklaard.
8. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
“De verdachte, die het hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de zaak in de gelegenheid gesteld mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis van de politierechter op te geven.
De verdachte geeft op dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de beslissing van de rechtbank op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Hij voegt daaraan toe:
Het hoger beroep richt zich niet tegen de bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde schuldheling en de daarvoor opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 17 dagen. Die straf heb ik inderdaad in voorlopige hechtenis reeds uitgezeten.
[…]
De verdachte verklaart:
Met betrekking tot hetgeen aan mij ten laste is gelegd beroep ik mij op mijn zwijgrecht. Ik heb alleen hoger beroep ingesteld vanwege de beslissing van de politierechter tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Ik wil daarom geen antwoord geven op de mij over het ten laste gelegde gestelde vragen, zoals de vraag hoe de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen in mijn garagebox terecht zijn gekomen.
[…]
Nadat de voorzitter heeft vastgesteld dat er geen vragen of opmerkingen meer zijn met betrekking tot de persoon van de verdachte en diens persoonlijke omstandigheden, geeft hij het woord aan de advocaat-generaal voor het requisitoir.
De advocaat-generaal voert het woord als volgt.
Ik ben, anders dan de politierechter, van mening dat de primair ten laste gelegde diefstal in vereniging bewezen kan worden.
[…]
De raadsvrouw voert het woord ter verdediging als volgt.
[…]
Ik concludeer tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde omdat geen bewijs voorhanden is dat cliënt zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal. Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde wijs ik erop dat nergens uit blijkt dat cliënt wist dat de zich in de garagebox bevindende spullen door misdrijf verkregen waren. Conform de beslissing van de politierechter kan hooguit schuldheling bewezen worden.”
9. Tegen de bewijsvoering wordt aangevoerd dat daaruit niet volgt “op welk punt de verdachte volgens het hof tekort is geschoten” en dat terwijl “van de rechter [mag] worden gevergd dat hij duidelijk maakt wat zijn redenering is geweest om desalniettemin tot een bewezenverklaring te komen” als “die vereiste grotere voorzichtigheid niet zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt”.
10. Bij de beoordeling van het middel moet in navolging van HR 23 mei 1938, voorop worden gesteld dat “eene nadere motiveering van de beslissing omtrent de schuld, waarbij dan met zoovele woorden wordt gezegd, waarin de fout, het verzuim, de onachtzaamheid, enz. is gelegen, zeer zeker gewenscht kan zijn, doch aan den wettelijken eisch, dat de beslissing omtrent het bewezene der feiten met redenen is omkleed, moet geacht worden te zijn voldaan, wanneer deze beslissing uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid”.2.In zijn noot bij het arrest wijst Taverne, die het arrest mede wees, erop dat de Hoge Raad in het arrest zelf nader heeft aangegeven welke gedeelten van de door het hof in die zaak gebruikte bewijsmiddelen op de schuld betrekking hebben, en voegt eraan toe: “Voorts spoort hij den rechter aan om in zijne uitspraak iets meer te geven dan de wet eischt.”
11. Met betrekking tot “de fout, het verzuim, de onachtzaamheid” kan uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen volgen dat de verdachte de veegmachine voorhanden heeft gekregen van een hem bekende, Bulgaarse man die de verdachte de sleutel heeft gegeven van zijn garagebox met daarin een zo goed als nieuwe veegmachine. De verdachte wist dat de veegmachine slechts één keer was gebruikt. De Bulgaarse man vroeg aan de verdachte of hij er iets mee kon. De verdachte heeft daarop geantwoord dat hij de veegmachine wel kon verkopen. Uit de bewijsvoering blijkt niet dat de verdachte met de Bulgaarse man afspraken heeft gemaakt over de vraagprijs of over een verdeling van de opbrengst van de verkoop. De verdachte heeft de veegmachine op marktplaats .nl te koop aangeboden met als vraagprijs € 600. De verdachte heeft uiteindelijk een afspraak met pseudokopers gemaakt om hen de veegmachine voor € 500 te verkopen. De nieuwprijs van de veegmachine bedroeg € 955,60.
12. De feiten en omstandigheden waaronder de verdachte de veegmachine voorhanden heeft gekregen, zijn zodanig dat “eenig nadenken voldoende zou zijn om het vermoeden te kunnen doen ontstaan, dat het goed zou zijn gestolen”.3.Het aantreffen van een zo goed als nieuwe veegmachine in een garagebox zou al voldoende zijn om dat vermoeden te doen ontstaan, omdat een veegmachine geen gangbaar voorwerp is dat een particulier heeft. Ook de vraag van de Bulgaar of de verdachte iets met de veegmachine kon, waarvan de verdachte wist dat die een nieuwwaarde had van € 1.000 en slechts eenmalig was gebruikt, draagt aan dat vermoeden bij. Door onder deze omstandigheden onderzoek naar de herkomst van de veegmachine achterwege te laten, heeft de verdachte gehandeld met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onachtzaamheid.4.Uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen blijkt dat dit onderzoek tamelijk eenvoudig was geweest: een geïnteresseerde koper heeft met het aan hem door de verdachte verstrekte serienummer navraag gedaan bij de leverancier van de veegmachine die hem meldde dat de veegmachine een maand eerder was geleverd aan een basisschool. Na contact met de basisschool werd daar de diefstal van de veegmachine ontdekt.
13. Het middel faalt.
14. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑09‑2019
HR 23 mei 1938, ECLI:NL:HR:1938:186, NJ 1938/1031 m.nt. B.M. Taverne.
HR 11 juli 1944, ECLI:NL:HR:1944:12, NJ 1944/45/580: “dat de norm van het in art. 417bis Sr. omschreven strafbaar feit medebrengt, dat in het algemeen iemand alvorens een partij goederen te koopen, gehouden is, zich rekenschap te geven van de herkomst van het goed en de betrouwbaarheid van den verkooper en ingeval, dat de hem bekende feitelijke omstandigheden van dien aard zijn, dat eenig nadenken voldoende zou zijn om het vermoeden te kunnen doen ontstaan, dat het goed zou zijn gestolen, zich van een koopen zonder nader onderzoek omtrent de herkomst te onthouden, wil hij niet, voor het geval het goed inderdaad van diefstal afkomstig is het in genoemd artikel omschreven schulddelict plegen”.
HR 17 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF0625, NJ 2003/177 r.o. 4.5 en HR 22 november 1943, ECLI:NL:HR:1943:198, NJ 1944/70.