Einde inhoudsopgave
Uitvoeringswet Internationaal Strafhof
Artikel 78
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2002
- Bronpublicatie:
20-06-2002, Stb. 2002, 314 (uitgifte: 27-06-2002, kamerstukken: 28098)
- Inwerkingtreding
01-07-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-06-2002, Stb. 2002, 315 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De rechtbank onderzoekt de identiteit van de veroordeelde, de ontvankelijkheid van de officier van justitie, alsmede de mogelijkheid van tenuitvoerlegging in Nederland van de beslissing van het Strafhof en de feiten en omstandigheden die voor haar beslissing van belang zijn.
2.
De officier van justitie en de veroordeelde en diens raadsman worden in de gelegenheid gesteld ter zitting van de rechtbank te worden gehoord.
3.
De rechtbank is gebonden aan de vaststelling van de feiten die het Strafhof kennelijk aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd. Zij treedt niet in een nieuw onderzoek naar deze feiten.
4.
De artikelen 260, eerste lid, 268, 269, vijfde lid, 271, eerste lid, 272, 273, derde lid, 274 tot en met 277, 278, tweede lid, 279, 280, 281, 286, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, 293, 299, 300, 301, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 310, 311, tweede tot en met vierde lid, 315 tot en met 317, 319, 320, 322, eerste en tweede lid, 324, 326, 327, 328 tot en met 331, 345, eerste tot en met derde lid, 346 en 347 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
5.
Indien de officier van justitie overeenkomstig artikel 76, tweede lid, heeft geweigerd een getuige te doen oproepen kan de veroordeelde de rechtbank verzoeken alsnog de oproeping van de getuige te bevelen. De rechtbank gaat hiertoe over indien zij van oordeel is dat de officier van justitie in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
6.
De in het vierde lid genoemde artikelen vinden geen toepassing voor zover deze betrekking hebben op een getuige wiens identiteit niet of slechts ten dele blijkt.
7.
De officier van justitie legt, na voorlezing, een conclusie aan de rechtbank over. Indien zijn conclusie strekt tot bewilliging in de tenuitvoerlegging, omschrijft de officier van justitie de straf of maatregel die naar zijn oordeel in plaats van de door het Strafhof opgelegde straf behoort te worden opgelegd.
8.
De officier van justitie kan, zolang het onderzoek ter zitting niet is gesloten, zijn vordering, bedoeld in artikel 73, intrekken. Van het intrekken van de vordering stelt hij de veroordeelde terstond in kennis.